In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de moeder in kort geding de vader te veroordelen tot nakoming van de overeengekomen omgangsregeling met hun minderjarige kind, [voornaam minderjarige01]. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag en hebben na de beëindiging van hun relatie in 2018 afspraken gemaakt over de omgang van de vader met het kind. De moeder heeft op 5 april 2023 een incidentele wijziging van de omgangsregeling doorgevoerd, waarna de vader de afspraken niet meer is nagekomen. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juni 2023, waarbij beide ouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ouders de inhoud van de omgangsregeling niet hebben betwist en dat het in het belang van het kind is dat de afspraken worden nagekomen. De moeder heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat [voornaam minderjarige01] een band opbouwt met zijn vader. De rechter heeft de vordering van de moeder toegewezen, waarbij de vader is veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling, maar heeft geen dwangsom opgelegd, omdat de vader heeft toegezegd mee te werken aan de regeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.