ECLI:NL:RBROT:2023:6469

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
10/152656-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en contactverbod voor plegen ontucht met 9-jarige stiefdochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn 9-jarige stiefdochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren op [geboortedatum02], zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer, dat op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De verdachte heeft bekend dat hij tijdens een verblijf bij het slachtoffer op bed heeft gelegen en seksuele handelingen heeft verricht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het meermalen plegen van ontucht niet bewezen kon worden, omdat de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte tegenstrijdig waren en er onvoldoende bewijs was voor meerdere incidenten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor de duur van 2 jaar, wat inhoudt dat de verdachte zich moet onthouden van contact met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn seksverslaving en de impact van zijn daden op het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 3.000,- eiste, volledig toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 februari 2020.

De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van een passende straf, waarbij de rechtbank ook de rehabilitatie van de verdachte in overweging heeft genomen. De rechtbank heeft geen locatieverbod opgelegd, omdat dit de omgang met de zoon van de verdachte zou bemoeilijken. De zaak is behandeld in tegenspraak, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/152656-21
Datum uitspraak: 11 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboortedatum02] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. J. Schouten, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het bestanddeel ‘meermalen’ bewezen te verklaren, nu het slachtoffer heeft verklaard dat de ontucht op drie momenten heeft plaatsgevonden en er voldoende steunbewijs is gelet op de verklaring van de verdachte.
4.1.2.
Beoordeling
De aangeefster, de moeder van het slachtoffer, heeft aangifte gedaan van ontucht die de verdachte zou hebben gepleegd met haar 9-jarige dochter [slachtoffer01] . Hierover heeft [slachtoffer01] op 7 februari 2020 aan haar oma en haar moeder verteld. Zij heeft verteld dat de verdachte in de laatste week van januari 2020, toen hij bij haar in huis logeerde, op enig moment achter haar op bed ging liggen toen zij een film aan het kijken was. De verdachte haalde toen zijn penis uit zijn onderbroek, schoof de onderbroek van [slachtoffer01] in de vorm van een string tussen haar billen en bewoog zijn penis tegen haar billen en onderbroekje. De aangeefster heeft verder verklaard dat dit zich volgens [slachtoffer01] nog een keer heeft afgespeeld in die week, maar dat [slachtoffer01] daar niet duidelijk over was. [slachtoffer01] kon daar minder details over vertellen waardoor het vaag bleef. Datzelfde geldt voor een incident dat in diezelfde week op de bank zou zijn gebeurd; ook daarover kon [slachtoffer01] aan haar moeder niet duidelijk vertellen.
[slachtoffer01] heeft zelf tijdens het studioverhoor in maart 2021 bij de politie verklaard dat de verdachte, toen zij een film op bed aan het kijken was, bij haar op het bed kwam liggen. Hij deed zijn onderbroek uit en deed zijn piemel in haar onderbroek. Hij raakte daarmee haar billen aan en maakte bewegingen naar voor en naar achter. Ze heeft verklaard dat dit nog een tweede keer is gebeurd terwijl zij film keek op bed. Daarnaast heeft zij verklaard dat de verdachte een derde keer aan haar heeft gezeten toen zij op de bank zat en haar overgrootmoeder zich in dezelfde ruimte bevond.
De verdachte heeft bekend dat hij op enig moment, toen hij bij [slachtoffer01] en haar moeder logeerde, bij [slachtoffer01] op bed ging liggen toen zij een film aan het kijken was. Hij is bij haar gaan liggen en deed haar onderbroek naar beneden. Hij heeft zijn penis in haar onderbroek gedaan en heeft bewegingen heen en weer gemaakt. De verdachte heeft voorts verklaard dat dit slechts één keer is gebeurd.
Gelet op de verklaring van de verdachte kan bewezen worden dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer01] . De rechtbank is evenwel van oordeel dat het meermalen plegen van ontucht door de verdachte niet kan worden bewezen. De verdachte heeft stellig ontkend dat de ontucht meer dan een keer heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft weliswaar tijdens het studioverhoor in maart 2021 verklaard over meerdere incidenten, maar de rechtbank stelt vast dat dit verhoor ruim een jaar na het gebeuren heeft plaatsgevonden en dat het eerste en tweede moment waarover [slachtoffer01] heeft verklaard veel overeenkomsten vertonen. Uit het proces-verbaal van het studioverhoor volgt dat tijdens de verhoren bij de verbalisant diverse keren onduidelijkheid bestond over wat er precies op welk moment gebeurd zou zijn. Ook de moeder en de oma van [slachtoffer01] - aan wie [slachtoffer01] kort nadat de verdachte iets bij haar zou hebben gedaan hierover heeft verteld - hebben verklaard dat [slachtoffer01] over het eerste incident erg duidelijk was, maar over het tweede en derde incident niet. De overgrootmoeder van [slachtoffer01] heeft daarnaast aan haar dochter verklaard niets te hebben gezien van het derde incident, terwijl [slachtoffer01] heeft verklaard dat haar overgrootmoeder daarbij aanwezig was.
De rechtbank stelt vast dat het eerste incident duidelijk wordt omschreven door het slachtoffer en voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, te weten in de verklaring van de verdachte. Dit geldt niet voor het tweede en derde incident waarover het slachtoffer heeft verklaard en welke incidenten door de verdachte stellig worden ontkend. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande niet de overtuiging bekomen dat de ontucht meermalen heeft plaatsgevonden en zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van het ten laste gelegde ‘meermalen’.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt partieel vrijgesproken van het bestanddeel ‘meermalen’.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 01 oktober 2019 tot en met 07 februari 2020 te Rotterdam,
met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2010, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
-het opzij en/of omhoog doen van de onderbroek van die [slachtoffer01] en
-het brengen en/of houden van zijn penis (in haar onderbroek) tegen haar billen en-het (daarbij) maken van heen en weer gaande bewegingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met zijn destijds 9 jaar oude stiefdochter. Toen het slachtoffer op bed lag heeft hij haar onderbroek opzij gedaan, zijn penis tegen haar billen aan gelegd en heen en weer gaande bewegingen gemaakt. De verdachte was ten tijde van de gepleegde feiten 30 jaar oud. De verdachte, die kampte met een seksverslaving, heeft met zijn handelen het welzijn en de ontwikkeling van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen lustgevoelens. Als volwassene van 30 jaar oud had hij rekening moeten houden met de geestelijke ontwikkeling van het slachtoffer en de geringe mate waarin zij op dat moment in haar leven in staat was de gevolgen van het plegen van dergelijke seksuele handelingen te overzien. De ontucht vond plaats in de woning van het slachtoffer, een plek waar zij zich veilig en geborgen had moeten voelen. Uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring blijkt dat het handelen van de verdachte veel gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft voor het slachtoffer. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zeer aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 6 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een reclasseringsadvies over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 januari 2022. Dit advies houdt onder meer het volgende in.
Het bewezenverklaarde feit kwam voort uit een seksverslaving, die al vanaf jonge leeftijd aanwezig is. Deze seksverslaving zou zijn voortgekomen uit eigen ervaringen van ontucht op jonge leeftijd en maakt dat de verdachte seksueel ontremd gedrag heeft vertoond. Naast de seksverslaving zijn er nog andere risico verhogende factoren geconstateerd, zoals een gebrekkige impulsbeheersing en gebrekkige probleemoplossende vaardigheden. De leefomstandigheden van de verdachte, zoals zijn werk, financiële situatie, woonsituatie en relaties, waren begin 2021 instabiel en de verdachte leek zelfstandig niet in staat hier verbetering in aan te brengen. Er zijn vermoedens van een cognitieve beperking.
Als beschermende factoren ziet de reclassering dat de verdachte een behandelcontact gericht op zijn seksverslaving en zijn seksueel grensoverschrijdende gedrag heeft doorlopen. Daarnaast is hij ontvankelijk voor hulpverlening ter verbetering van zijn leefomstandigheden en begeleiding vanuit de reclassering, wat hij sinds eind september 2021 vrijwillig heeft doorstaan.
Het recidiverisico op een nieuw zedendelict wordt ingeschat als matig tot laag. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte specifiek een seksuele voorkeur voor minderjarigen heeft.
Reclassering Nederland heeft tevens een voortgangsverslag over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 juni 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is vrijwillig in toezicht gegaan bij de reclassering. De reclassering heeft de verdachte in contact gebracht met het buurtteam om samen zijn schulden in kaart te brengen en betalingsregelingen te treffen. De verdachte weet het buurtteam te vinden voor praktische vragen. Hij heeft werk gevonden bij de Mediamarkt, wat maakt dat er naast zijn gezin weinig tijd overblijft voor andere zaken.
In de periode dat de verdachte vrijwillig onder toezicht stond heeft de reclassering hem geholpen om via de huisarts te starten met een behandeling gericht op zijn delictgedrag bij family supporters. Deze behandeling heeft hij inmiddels succesvol doorlopen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte spijt heeft betuigd van zijn daad en hulp heeft gezocht. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
De rechtbank zal, mede gelet op de rapportages van de reclassering, een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Nu de verdachte al bijna twee jaar op vrijwillige basis is begeleid door de reclassering en reeds een behandeling heeft gevolgd, ziet de rechtbank geen noodzaak om aan het voorwaardelijk strafdeel nog enige bijzondere voorwaarde te verbinden.
Wel zal aan de verdachte ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer.
De rechtbank legt, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, aan de verdachte geen locatieverbod op, omdat hij samen met de moeder van het slachtoffer een zoon heeft die op hetzelfde adres woont als het slachtoffer. Het opleggen van een locatieverbod zou de omgang tussen de verdachte en zijn zoon op onaanvaardbare wijze kunnen bemoeilijken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Er heeft tussen de verdachte, de benadeelde partij en diens moeder mediation plaatsgevonden. Tijdens de mediation hebben de benadeelde partij en haar moeder aangegeven dat zij geen vergoeding van de verdachte willen. Er is daarom sprake van rechtswerking. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen.
8.2.
Beoordeling
Het behoeft geen betoog dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van rechtsverwerking, in die zin dat de benadeelde partij geen aanspraak meer zou kunnen maken op een vergoeding van die immateriële schade. Uit de slotovereenkomst die de verdachte, de benadeelde partij en haar moeder na de mediation hebben gesloten blijkt niet dat de benadeelde partij op enige wijze afstand heeft gedaan van het recht om een schadevergoeding van de verdachte te vorderen. Hieruit blijkt slechts dat de benadeelde partij en haar moeder ten tijde van de afronding van de mediation (in november 2021) geen behoefte hadden aan schadevergoeding. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om bij de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen te wekken dat de benadeelde partij haar recht niet (meer) zou uitoefenen.
De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,-. De vordering zal dus geheel worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 februari 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
- zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer01] , geboren te [geboorteplaats02] op [geboortedatum03] 2010;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan
vervangende hechteniswordt toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal
ten hoogste 6 (zes) maandenbedragen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 3.000,- (zegge: drieduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
7 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 3.000,-(hoofdsom,
zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Amperse, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en F. Tosun, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2019 tot en met 07 februari 2020 te Rotterdam,
met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2010, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, meermalen een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
-het opzij en/of omhoog doen van de onderbroek van die [slachtoffer01] en/of
-het brengen en/of houden van zijn penis (in haar onderbroek) tegen haar billen en/of vagina, althans schaamstreek en/of
-het (daarbij) maken van heen en weer gaande bewegingen.