ECLI:NL:RBROT:2023:6414

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
10/182144-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte tegen zijn moeder met voorwaardelijk opzet en causaal verband

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk doden van zijn moeder. De verdachte heeft op 17 juli 2022 zijn moeder, [slachtoffer01], in haar woning in Rotterdam zwaar mishandeld, wat leidde tot haar overlijden op 23 juli 2022. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn moeder, gezien de aard en ernst van het geweld dat hij heeft gebruikt. De verdachte heeft herhaaldelijk met kracht tegen het hoofd en lichaam van zijn moeder geslagen en geschopt, terwijl zij weerloos op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geweld van de verdachte van doorslaggevende invloed is geweest op het overlijden van zijn moeder, en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn handelen en haar dood. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, naast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie, en heeft geoordeeld dat intensieve behandeling noodzakelijk is om het risico op herhaling te verminderen. De benadeelde partij, de broer van het slachtoffer, heeft een schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/182144-22
Datum uitspraak: 20 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] , locatie [detentielocatie01] ,
raadsman mr. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd komt de verdenking erop neer dat de verdachte als eerste (primair) wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag van zijn moeder, [slachtoffer01] , Als dat niet kan worden bewezen, wordt de verdachte (subsidiair) verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met de dood tot gevolg.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering t.a.v. het primair ten laste gelegde (doodslag)
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde doodslag, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op de dood van zijn moeder. De verdachte wilde haar dood juist voorkomen, want hij heeft de hulpdiensten voor haar gebeld.
4.1.2.
Beoordeling
Inleiding
Op grond van de inhoud van de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden
Op 17 juli 2022 was de verdachte op bezoek bij zijn moeder, [slachtoffer01] , in haar woning aan de [adres01] in Rotterdam. Op enig moment is er onenigheid tussen hen ontstaan. De verdachte heeft zijn moeder in haar gezicht geslagen en gestompt, waarna zij op de grond is gevallen. De verdachte heeft haar vervolgens, naar eigen zeggen omdat hij wilde voorkomen dat zijn moeder op zou staan en boos op hem zou worden, terwijl zij op de grond lag meermaals met geschoeide voet geschopt tegen haar hoofd, dat zij met haar handen probeerde te beschermen, en tegen haar ribben en billen. Ook heeft hij haar nog een vuistslag in het gezicht gegeven. De verdachte heeft daarna 112 gebeld. Toen de politie arriveerde, lag zijn moeder bewegingloos en gewond op de grond. Zij was nog aanspreekbaar, maar in de ambulance onderweg naar het ziekenhuis verslechterde haar situatie.
In het ziekenhuis werd veel en zwaar letsel geconstateerd. Zijn moeder had inwendige bloeduitstortingen in de schedelhuid en rondom verschillende organen, traumatische hersenafwijkingen, 16 ribbreuken en een gebroken borstwervel. Gedurende haar verblijf in het ziekenhuis heeft zij een longontsteking ontwikkeld. Vanwege de aard van haar verwondingen, een slecht hart en het gebruik van antistolling is een conservatief beleid toegepast (pijnstilling, niet reanimeren, geen intensive care-opname).
Op 23 juli 2022 is [slachtoffer01] op 66-jarige leeftijd in het ziekenhuis overleden. De patholoog heeft geconcludeerd dat de noodzaak tot opname, de neurologische verslechtering en het uiteindelijk overlijden worden verklaard door verwikkelingen van een (deels hevige) stomp botsende krachtinwerking en dat het uiteindelijke overlijden wordt verklaard door een longontsteking bij een conservatief beleid.
Opzet
Een bewezenverklaring van doodslag vereist dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van zijn moeder.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat de verdachte vol opzet had om zijn moeder van het leven te beroven.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte de aanmerkelijke kans, dat dat gevolg zal intreden, bewust heeft aanvaard. Of dit het geval is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg, in dit geval het overlijden van zijn moeder, heeft aanvaard.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten, met name de aard en ernst van het letsel en de hoeveelheid verwondingen van het slachtoffer, stelt de rechtbank vast dat de verdachte veel en buitensporig fors geweld tegen zijn moeder heeft gebruikt, onder meer tegen haar hoofd.
Naar algemene ervaringsregels brengt het herhaaldelijk met kracht stompen en met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd, ook al houdt het slachtoffer zoals in dit geval de handen voor het gezicht, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Dit geldt te meer indien dit gebeurt op een moment dat het slachtoffer al weerloos op de grond ligt. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam en het geven van harde vuistslagen en schoppen tegen het hoofd kan schedel- en/of hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg hebben.
Het handelen van de verdachte wordt naar de uiterlijke verschijningsvorm geacht daarop gericht te zijn geweest. Hij heeft niet alleen excessief geweld tegen haar hoofd gebruikt, maar ook tegen andere vitale lichaamsdelen. De verdachte heeft zijn moeder compleet in elkaar geslagen en getrapt. Door zo te handelen heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn moeder zou komen te overlijden. Het feit dat de verdachte ná zijn geweldsuitbarsting de hulpdiensten heeft gebeld, maakt dit niet anders.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn moeder. Het verweer wordt verworpen.
Causaal verband handelen verdachte en overlijden slachtoffer
De verdachte heeft op de terechtzitting aangevoerd dat zijn moeder is overleden aan een longontsteking. Voor zover hij heeft willen betogen dat er geen causaal verband bestaat tussen de door hem gepleegde geweldshandelingen en de dood van zijn moeder (en hij om die reden moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde) overweegt de rechtbank het volgende.
Voor de beantwoording van de vraag of er voldoende causaal verband bestaat tussen het handelen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer is het criterium of het overlijden redelijkerwijs als gevolg van die handelingen aan de verdachte kan worden toegerekend.
Uit het forensisch pathologisch onderzoek blijkt dat het uiteindelijke overlijden van het slachtoffer niet alleen aan de longontsteking is te wijten, zoals de verdachte heeft aangevoerd, maar ook aan de verwondingen die hij haar heeft toegebracht. Verder is de longontsteking pas ontstaan toen het slachtoffer in het ziekenhuis lag, waar zij moest worden opgenomen vanwege de ernst van die verwondingen. Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat het geweld dat de verdachte tegen zijn moeder heeft gebruikt van doorslaggevende invloed is geweest op haar overlijden en dat zonder dit geweld zijn moeder niet was overleden. De dood van het slachtoffer kan daarom redelijkerwijs als gevolg van de geweldshandelingen aan de verdachte worden toegerekend.
4.1.3.
Conclusie
De primair ten laste gelegde doodslag is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 17 juli 2022 tot en met 23 juli 2022 te Rotterdam
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer01] op 17 juli 2022 meermalen tegen het hoofd en het (boven)lichaam te stompen en schoppen als gevolg waarvan die [slachtoffer01] op 23 juli 2022 is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zijn moeder van het leven beroofd. Hij heeft haar tijdens een ruzie, terwijl zij weerloos op de grond lag, vele malen hard geslagen en geschopt, waardoor zij bloeduitstortingen door haar hele lichaam, 16 gebroken ribben en een gebroken borstwervel heeft opgelopen. De verdachte heeft zijn moeder zo ernstig toegetakeld dat zij zes dagen later in het ziekenhuis aan haar verwondingen is overleden.
De verdachte heeft het meest kostbare bezit, namelijk het leven, van zijn moeder ontnomen. Het moet voor zijn moeder afschuwelijk zijn geweest dat zij door haar eigen zoon op deze manier is mishandeld.
Verder heeft de verdachte door zijn handelen de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. De broers van het slachtoffer hebben zich op de terechtzitting uitgelaten over de impact die het overlijden van het slachtoffer nog altijd op hen heeft. Tot slot zal de verdachte als gevolg van zijn eigen handelen in de persoon van zijn moeder een nabij steunfiguur moeten missen. Dat is een wrange constatering en de verdachte zal verder moeten leven met de wetenschap van de dramatische gevolgen van zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 juni 2023 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundige op de terechtzitting
Psychiater [psychiater01] en GZ-psycholoog [psycholoog01] , beiden werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 juni 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sinds ruim twaalf jaar sprake van schizofrenie, een ernstige psychiatrische stoornis met een levenslange kwetsbaarheid voor psychotische ontregelingen.
Hij is in die periode ook meermalen ernstig psychotisch ontregeld geweest en heeft antipsychotische medicatie nodig om psychotische symptomen als wanen en hallucinaties te verminderen. Bij de verdachte komt de schizofrenie vooral tot uiting in zijn beperkt sociaal-maatschappelijk functioneren. Hij maakt een uitgesproken vlakke en emotieloze indruk en is slechts beperkt in staat tot adequate affectieve beleving. Hij disfunctioneert op meerdere levensterreinen. Zo is de verdachte nauwelijks in staat om voor zichzelf te zorgen, woonde hij in een beschermde woonvorm, had geen werk en een gebrekkige dagbesteding en hij is niet in staat tot het vormen en onderhouden van betekenisvolle relaties met anderen. Verder is bij de verdachte sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. Beide stoornissen waren bij de verdachte aanwezig tijdens het ten laste gelegde. Zijn schizofrenie was in belangrijke mate van invloed op zijn gedragskeuzes. Geadviseerd wordt daarom om het ten laste gelegde in een sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op herhaling van een ernstig geweldsdelict, zoals het ten laste gelegde, wordt als matig tot hoog geschat. De verdachte heeft een gebrekkig ziektebesef en -inzicht. Hij is eerder afspraken rondom zijn behandeling niet nagekomen en is meerdere keren gestopt met het innemen van zijn antipsychotische medicatie. Ook zijn cannabisgebruik is van invloed op het recidiverisico. Cannabisgebruik kan bijdragen aan psychotische ontregeling en is voor de verdachte vanwege zijn kwetsbaarheid voor psychotische ontregeling onwenselijk, maar hij ziet dat vanwege zijn gebrekkige ziektebesef niet in. Verder zijn er weinig beschermende factoren zoals een woning, dagbesteding en een steunend netwerk. Door het overlijden van zijn moeder is de verdachte volledig afhankelijk geworden van zorg en ondersteuning van professionele hulpverleners.
Geadviseerd wordt om de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Intensieve behandeling en risicomanagement zijn noodzakelijk om het hoge risico op herhaling te kunnen verminderen. Interventies moeten gericht zijn op adequate medicamenteuze behandeling van de schizofrenie. Verder zal in psychotherapeutische behandelingen moeten worden ingegaan op delictanalyse, terugvalpreventieplan, psycho-educatie en behandelingen omtrent middelengebruik, vriendschappen, relaties, intimiteit en seksualiteit. Naar inschatting zullen intensief toezicht, begeleiding en ondersteuning levenslang noodzakelijk blijven. Een behandeling in een voorwaardelijke kader wordt daarom als niet haalbaar ingeschat.
[reclasseringswerker01] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, heeft ook een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 juni 2023. Zijn bevindingen en conclusies zijn gelijkluidend aan die van de psychiater en psycholoog. De heer [reclasseringswerker01] heeft op de terechtzitting een nadere toelichting op het rapport gegeven. Hij heeft aangevoerd dat ook de reclassering bij een behandeling in een voorwaardelijke kader te weinig mogelijkheden ziet om het herhalingsgevaar voldoende te beperken. In het verleden is gebleken dat de verdachte met ambulante hulp een aantal jaren achtereen voldoende kan functioneren, maar dat het vervolgens misgaat met name door zijn gebrek aan ziektebesef. Omdat lange en intensieve behandeling en begeleiding noodzakelijk lijkt te zijn om het recidiverisico te verminderen, biedt volgens de reclassering de TBS-maatregel met dwangverpleging het meeste perspectief voor de verdachte om (op de lange termijn) veilig en goed te kunnen terugkeren in de samenleving.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door dat wat verder op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafmatigende zin is rekening gehouden met het feit dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en dat aan hem, zoals hierna zal worden overwogen, de TBS- maatregel zal worden opgelegd. Alles in aanmerking nemend komt de rechtbank tot een iets lagere strafoplegging dan de officier van justitie heeft geëist en wordt het opleggen van een gevangenisstraf van drie jaar passend geacht.
TBS
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie van de deskundigen en de reclassering dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. Dit is ook geëist door de officier van justitie.
De verdediging heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen dan wel een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank ziet daar geen aanleiding voor. Zoals uit rapportages van de gedragsdeskundigen en de reclassering blijkt, achten zij behandeling en begeleiding van de verdachte in een voorwaardelijke kader niet haalbaar en evenmin verantwoord. Een voorwaardelijk kader past ook naar het oordeel van de rechtbank niet bij het langdurige en intensieve traject van behandeling en begeleiding dat de verdachte vanwege zijn stoornis, de complexe en omvangrijke problematiek die daaruit voortvloeit en zijn gebrek aan ziektebesef, nodig heeft om het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Bovendien is de ambulante hulp die de verdachte in de afgelopen twaalf jaren heeft gekregen niet genoeg gebleken, gezien de terugvallen die hij heeft gehad met als dieptepunt het huidige, ernstige feit. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om behandeling en begeleiding in een minder stringent kader van dat van de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank is zich ervan bewust dat het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging één van de zwaarste en meest ingrijpende maatregelen is die het Nederlandse strafrecht kent, maar anders dan de verdachte lijkt te denken, richt ook de behandeling in een TBS kliniek zich op een veilige en goede terugkeer van de verdachte in de samenleving.
De rechtbank stelt vast dat aan de verdere formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt verder dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Maatregel 38z Sr
De rechtbank acht het opleggen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, niet opportuun. Gelet op de op te leggen TBS-maatregel met verpleging van overheidswege.
Conclusie
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van 3 jaren en de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij01] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.678,92 aan materiële schade, bestaan uit een bedrag van
€ 1.786,32 aan kosten zonder nut en € 892,60 aan medische kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunten partijen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vordering ter zake van de medische kosten. De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering ter zake van kosten zonder nut.
8.2.
Beoordeling
Medische kosten ad € 892,60
Vast staat dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. Nu dit deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd en de verdediging deze niet heeft weersproken, zal het gevorderde bedrag van € 892,60 worden toegewezen.
Kosten zonder nut € 1.786,32
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van dit deel van de vordering aangevoerd dat hij van 17 juli tot en met 26 augustus 2022 met zijn echtgenote vakantie zou houden in Nederland. Zij zijn op 17 juli 2022 in de ochtend vanuit Curaçao gearriveerd in Nederland. In de avond kreeg hij te horen dat het slachtoffer, zijn zus, was overleden. Zijn vakantie heeft hierdoor verder in het teken gestaan van verdriet, woede, stress en rouw. Zijn reiskosten, te weten de kosten van de vliegtickets ad € 1.786,32, heeft hij zonder nut gemaakt en dat is aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat deze opgevoerde kosten geen rechtstreekse schade betreft (en dus dat er onvoldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de aangevoerde schade). Deze schade komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij onderkent dat als de benadeelde partij reiskosten (zoals de aanschaf van de vliegtickets) had gemaakt om naar de begrafenis van het slachtoffer te komen, deze kosten (hoogstwaarschijnlijk) wel voor vergoeding in aanmerking zouden zijn gekomen. Het ambtshalve wijzigen van de grondslag van een vordering is echter wettelijk niet toegestaan. Om deze reden kan de vordering niet op genoemde grond worden beoordeeld.
Wettelijke rente en proceskosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 892,60 vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 augustus 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] te betalen een bedrag van
€ 892,60 (zegge: achthonderdtweeënnegentig euro en zestig cent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 892,60(hoofdsom,
zegge: achthonderdtweeënnegentig euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 892,60 niet mogelijk blijkt
, gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
17 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A Boer, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 20 juli 2023.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2022 tot en met 23 juli 2022 te
Rotterdam
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer01] (op 17 juli 2022) meermalen op/tegen het hoofd en/of het
(boven)lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen
(als gevolg waarvan die [slachtoffer01] op 23 juli 2022 is overleden);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2022 te Rotterdam
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten 19, althans een groot aantal, ribbreuken en/of een
breuk van een borstwervel en/of inwendige bloeduitstortingen en/of een bloeding
in de hersenen en/of een halfzijdige verlamming en/of een klaplong en/of een
nierbloeding, heeft toegebracht, door die [slachtoffer01] meermalen tegen het hoofd
en/of het (boven)lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te
schoppen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.