ECLI:NL:RBROT:2023:6401

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
10/175271-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met dodelijke afloop door duwen van levensgezel van de trap

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk doden van zijn levensgezel door haar van de trap te duwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer op 2 juli 2021 van de trap is gevallen en aan de gevolgen daarvan is overleden. De verdachte had tijdens een ruzie de vrouw geduwd, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat hij opzet had op haar dood. De rechtbank sprak de verdachte vrij van doodslag en zware mishandeling, maar oordeelde wel dat hij zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, die de dood van het slachtoffer tot gevolg had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twintig maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoedingen voor de dochter, vader en moeder van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen voor materiële en immateriële schade, waaronder affectieschade, gedeeltelijk werden toegewezen, maar dat toekomstige schade niet onderbouwd was en daarom werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/175271-21
Datum uitspraak: 17 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt verweten dat hij zijn vriendin opzettelijk heeft gedood, dan wel zwaar heeft mishandeld waardoor zij is overleden, dan wel heeft mishandeld waardoor zij is overleden.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.T.M. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op vrijdag 2 juli 2021 heeft de verdachte het alarmnummer 112 gebeld omdat zijn vriendin [slachtoffer01] (hierna: het slachtoffer) van de trap was gevallen. Zij lag onderaan de trap en was buiten bewustzijn. Bij haar hoofd lag een grote plas bloed. Zij is naar het ziekenhuis gebracht, waar zij op 3 juli 2021 omstreeks 22.00 uur aan de gevolgen van haar verwondingen is overleden.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde doodslag. De verdachte heeft tegen de 112-medewerker gezegd dat zijn vriendin van de trap was gevallen, dat hij ruzie had en dat hij haar geduwd heeft. De officier van justitie gaat ervan uit dat de verdachte het slachtoffer heeft geduwd terwijl hij wist dat zij dronken was en bovenaan een gevaarlijke steile trap stond, waar zij al vaker vanaf was gevallen. Er was een kans dat zij bij een val van de trap fataal letsel zou kunnen oplopen. De verdachte heeft toen hij het slachtoffer duwde bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van de duw van de trap zou vallen en hierbij fataal letsel zou oplopen.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Er is sprake geweest van een zeer noodlottig ongeval, waarbij het handelen van de verdachte strafrechtelijk niet verwijtbaar is. De verdachte heeft het slachtoffer bovenaan de trap beetgepakt om haar naar beneden te begeleiden en heeft haar richting de trap gedraaid. Hij heeft haar losgelaten zodat zij de traphekjes kon beetpakken en achterwaarts de trap af kon gaan, zoals zij gewoonlijk deden. Op dat moment viel zij.
De verdediging voert aan dat er, zowel in het geval wanneer iemand wordt losgelaten bovenaan een trap als wanneer iemand daar wordt geduwd, geen sprake is van een aanmerkelijke kans op het overlijden of op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Als deze kans al zou bestaan, heeft de verdachte deze kans niet bewust aanvaard. Van voorwaardelijk opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is dan ook geen sprake. Ook is geen sprake geweest van een mishandeling omdat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte het slachtoffer pijn of letsel heeft toegebracht.
4.2.3.
Beoordeling door de rechtbank
Doodsoorzaak
Het slachtoffer is overleden aan schedelhersentrauma, veroorzaakt door een stomp botsende krachtsinwerking op het hoofd. De forensisch patholoog rapporteert dat de bevindingen het best passen bij de gevolgen van een val. De rechtbank concludeert dat een val van de trap de oorzaak is geweest van het hersenletsel en het uiteindelijke overlijden van het slachtoffer, omdat zij onderaan een trap is gevonden en de verdachte verklaart dat zij van die trap gevallen is.
Oorzaak van de val
De vraag is of de val van de trap veroorzaakt is door (toedoen) van de verdachte.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie het volgende verklaard. Hij wilde niet dat het slachtoffer boven zou gaan slapen en heeft dat een paar keer tegen haar gezegd. Zij was dronken en zij zou in die toestand gevaar lopen als zij de trap weer af zou moeten. Toen het slachtoffer toch naar boven liep, is hij geïrriteerd achter haar aan gegaan. De verdachte is op de bovenverdieping bij de trap blijven staan en het slachtoffer is vanaf het bed waarop zij zat, naar hem toe gelopen. Toen de verdachte het slachtoffer wilde helpen om weer naar beneden te gaan, is zij van de trap gevallen. De verdachte weet niet hoe zij van de trap is gevallen of waardoor zij van de trap is gevallen.
Melding 112 en gesprek verbalisanten
Uit de opname van het 112-gesprek blijkt dat de verdachte tegen de 112-medewerker heeft gezegd dat het slachtoffer van een trap was gevallen. Toen hem gevraagd werd naar de oorzaak van de val heeft de verdachte gezegd ‘
ruzie’ en ‘
ik heb haar geduwd en ik denk dat ze zo van de trap is gevallen’. Volgens verbalisant [verbalisant01] , die als eerste hulpverlener ter plaatse kwam, heeft de verdachte ook tegen hem en zijn collega [verbalisant02] gezegd dat hij het slachtoffer heeft geduwd. Nadat hij op het zwijgrecht was gewezen heeft de verdachte volgens de verbalisanten nogmaals gezegd dat hij het slachtoffer had geduwd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich herinnert dat hij tegen de medewerker van de meldkamer de woorden ‘duwen’ en ‘ruzie’ heeft gezegd, maar hij zou dat niet ook tegen de verbalisanten hebben gezegd.
Beoordeling
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de 112-opname en de verklaringen zoals die door de verbalisanten in verschillende processenverbaal zijn neergelegd en gaat dan ook uit van de juistheid daarvan. Het dossier bevat geen ondersteuning voor de door de verdediging ingenomen stelling dat de verdachte tegenover de 112-medewerker per abuis het woord duwen heeft gebruikt, zodat ervan uitgegaan wordt dat het slachtoffer van de trap is gevallen nadat de verdachte haar had geduwd.
De vraag is vervolgens of het duwen van de verdachte kan worden aangemerkt als doodslag, zware mishandeling met de dood tot gevolg, of mishandeling met de dood tot gevolg.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, in die zin dat hij haar dood heeft gewild. Ook heeft hij niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij door zijn duwen om het leven zou komen. Ditzelfde geldt wat de rechtbank betreft ook voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
In zijn algemeenheid geldt dat als een dronken persoon in de buurt van een trap geduwd wordt die persoon zijn evenwicht kan verliezen en gewond kan raken, maar niet zonder meer kan gezegd worden dat de kans dat die persoon van de trap zal vallen en daardoor komt te overlijden of zwaar lichamelijk letsel oploopt, aanmerkelijk is. De specifieke omstandigheden van het geval spelen daarbij een grote rol. In dit geval is niet bekend hoe hard de verdachte het slachtoffer heeft geduwd, in welke richting hij haar geduwd heeft en welke invloed de steilte van de trap op de val heeft gehad. Het feit dat de verdachte en het slachtoffer dicht bij de trap stonden, maakt het handelen van de verdachte risicovol, maar niet zo risicovol dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Voor de primair ten laste gelegde doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling is gelet op het voorgaande onvoldoende bewijs.
De rechtbank kwalificeert het geven van de duw door de verdachte als mishandeling. Het slachtoffer is als gevolg van die duw van de trap gevallen en heeft daarbij zulk ernstig letsel opgelopen dat zij daaraan is overleden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld en dat deze mishandeling de dood ten gevolge heeft gehad.
4.2.4.
Conclusie
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het meer subsidiair ten last gelegde, mishandeling met de dood ten gevolge, is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 juli 2021 te Rotterdam zijn levensgezel, genaamd [slachtoffer01] , heeft mishandeld door haar te duwen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte en het slachtoffer hadden onenigheid. Het slachtoffer, een volwassen vrouw, maakte keuzes waarin de verdachte zich niet kon vinden. Hij wilde dat zij hem gehoorzaamde en was geïrriteerd toen zij dat niet deed en toch naar de bovenetage ging, hoewel hij had gezegd dat zij dat niet moest doen. Hij is achter haar aangelopen om te zorgen dat zij naar beneden zou gaan. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een ruzie waarbij de verdachte het slachtoffer bovenaan een steile trap heeft geduwd waardoor zij naar beneden is gevallen en is overleden. In plaats van haar te beschermen, heeft de verdachte met zijn handelen het slachtoffer ernstig in gevaar gebracht, welk gevaar zich vervolgens heeft verwezenlijkt.
De gevolgen van het handelen van de verdachte zijn groot. Het slachtoffer was een jonge vrouw van 32 jaar oud en moeder van een toen 13-jarige dochter. Zij waren enkele jaren geleden vanuit Letland naar Nederland verhuisd om hier – met de verdachte – een toekomst op te bouwen. Als levenspartner van de verdachte had zij van hem de nodige zorgzaamheid en bescherming mogen verwachten.
De verdachte heeft de nabestaanden groot leed en onherstelbaar verdriet aangedaan. Dit blijkt ook uit de verklaringen van de dochter, vader en moeder van het slachtoffer zoals die op de zitting zijn afgelegd. Haar dochter zal zonder haar moeder moeten opgroeien en ook haar ouders zullen de gevolgen van het verlies met zich meedragen. Het leven van de nabestaanden zal nooit meer hetzelfde zijn.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 april 2023. De reclassering ziet geen delictpatroon en kan geen inschatting maken van delictgerelateerde risicofactoren en het recidiverisico. Daarom kan zij niet inschatten of interventies en toezicht nodig zijn. Uit het rapport volgt verder dat de verdachte een prosociaal leven leidde en zijn leven verder op orde had. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.3.3.
Overige persoonlijke omstandigheden
Op de zitting heeft de verdachte zijn persoonlijke omstandigheden nader toegelicht en verteld dat hij in afwachting van de uitkomst van deze zaak zijn baan in de beveiligingsbranche is kwijtgeraakt. Dit jaar heeft hij niet meer gewerkt, wat heeft geleid tot financiële krapte. Ook heeft hij toegelicht welke impact het verlies van zijn partner op hem heeft gehad.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de ondergane voorlopige hechtenis achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, omdat een dergelijke straf niet in verhouding zou staan tot de ernst van het feit. Daarnaast wordt rekening gehouden met het aandeel dat de verdachte heeft gehad bij het ontstaan van de fatale gebeurtenis door de confrontatie met zijn partner te zoeken en met de omstandigheid dat de verdachte geen echte openheid van zaken heeft gegeven over wat er zich de bewuste avond precies heeft afgespeeld. Hierdoor blijven vragen rond het overlijden van het slachtoffer onbeantwoord.
De rechtbank komt tot een fors lagere gevangenisstraf dan gevorderd, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] ter zake van het ten laste gelegde feit.
  • De benadeelde partij [benadeelde partij01] , de dochter van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 8.436,00 aan materiële schade, € 50.000,00 aan immateriële schade, waaronder € 20.000,00 aan affectieschade, en € 40.000,00 aan nader te onderbouwen schade.
  • De benadeelde partij [benadeelde partij02] , de vader van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 5.787,61 aan materiële schade, € 17.500,00 aan affectieschade en € 40.000,00 aan nader te onderbouwen schade.
  • De benadeelde partij [benadeelde partij03] , de moeder van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade en € 5.000,00 aan nader te onderbouwen schade.
In alle vorderingen wordt verzocht om de wettelijke rente toe te wijzen alsmede de
schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Alle vorderingen zijn voor toewijzing vatbaar, met uitzondering van de door alle benadeelde partijen gevorderde nader te onderbouwen schade. Dit betreft toekomstige schade die nog niet vaststaat en dergelijke schade komt in deze fase niet voor vergoeding in aanmerking.
De materiële schadevergoeding van [benadeelde partij01] ziet op gederfde inkomsten. Hierbij kan volgens de officier van justitie het eerste scenario, gebaseerd op een fictief gezamenlijk gezinsinkomen, worden gevolgd en de vordering dienovereenkomstig worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt primair om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat vrijspraak wordt bepleit. Subsidiair voert de verdediging aan dat de vorderingen slechts gedeeltelijk kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van [benadeelde partij01]:
  • De vergoeding voor immateriële schade dient te worden beperkt tot € 10.000,00. Eventuele schade die dit bedrag te boven gaat, kan niet eenvoudig worden vastgesteld en er blijkt onvoldoende waarom een hoger bedrag passend zou zijn. Het verslag van Enver geeft geen volledig beeld van de gevolgen van het ongeval. Daarbij is het lastig om vast te stellen hoe de toekomst zich zal ontwikkelen.
  • De berekening van gederfd levensonderhoud levert, gezien de complexiteit, een onevenredige belasting van het geding op, zodat niet-ontvankelijkheid moet volgen. Indien wel ontvankelijk, is een vergoeding van € 1.425,00 (zijnde € 25,00 per maand) passend.
  • Met betrekking tot de nader te onderbouwen schade dient niet-ontvankelijkheid te volgen.
Ten aanzien van [benadeelde partij02]:
  • De kosten voor het bijwonen van de zitting zijn proceskosten. Aangezien [benadeelde partij02] niet in persoon procedeert, dient deze post te worden afgewezen dan wel dient niet-ontvankelijkheid te volgen.
  • Voor het resterende gedeelte van de materiële schade en de affectieschade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank;
  • Met betrekking tot de nader te onderbouwen schade dient niet-ontvankelijkheid te volgen.
Ten aanzien van [benadeelde partij03]:
  • Met betrekking tot de affectieschade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
  • Met betrekking tot de nader te onderbouwen schade dient niet-ontvankelijkheid te volgen.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
[benadeelde partij01] , dochter van het slachtoffer:
Materiële schade
[benadeelde partij01] vordert vergoeding van gederfd levensonderhoud. Primair baseert zij zich hiervoor op een scenario waarbij zij uitgaat van een behoefte die is gebaseerd op het gezamenlijk inkomen van het slachtoffer en de verdachte. Mede gezien de betwisting van deze post door de verdachte, is zowel het gezamenlijk inkomen als de behoefteberekening naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Aan dit scenario wordt dan ook voorbijgegaan.
De rechtbank acht het scenario waarbij wordt uitgegaan van een (gederfd) inkomen van het slachtoffer op bijstandsniveau wel voldoende onderbouwd. Omdat dit scenario niet voldoende gemotiveerd is betwist door de verdachte, zal de rechtbank de vordering conform het subsidiaire scenario toewijzen. Dit houdt in dat aan [benadeelde partij01] een bedrag aan gederfd levensonderhoud zal worden toegewezen van € 7.410,00.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat het wegvallen van de moederfiguur een dermate ernstige inbreuk maakt op de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van de dochter met psychisch letsel tot gevolg, dat gesproken kan worden van een aantasting in de persoon op een andere wijze dan bij lichamelijk letsel. Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de dochter daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
Op dit moment is het lastig om vast te stellen wat de immateriële schade voor [benadeelde partij01] is en hoe die zich in de toekomst zal ontwikkelen. Om die reden zal de immateriële schade (in de vorm van aantasting in de persoon) op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op € 17.500,00. Het overige deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. [benadeelde partij01] zal ten aanzien van dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
Aan de benadeelde partij is door het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108 lid 4 BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. Op grond van artikel 6:108 lid 4 onder d BW, tot deze naasten behoren de kinderen van de overledene. De bedragen die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen, zijn bij het Besluit Vergoeding Affectieschade vastgesteld. Volgens artikel 1 lid 1 van dit besluit geldt in het geval van overlijden door een misdrijf van een ouder een vergoeding van € 20.000,00. De vordering van [benadeelde partij01] zal derhalve worden toegewezen.
Nader te onderbouwen schade
De nader te onderbouwen schade betreft mogelijk toekomstige schade, gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroep procedure. De vordering mist echter elke vorm van onderbouwing en concretisering en zal daarom worden afgewezen.
[benadeelde partij02] , vader van het slachtoffer
Materiële schade
De gevorderde kosten voor het bijwonen van de zitting bestaan uit vliegtickets en hotelkosten voor [benadeelde partij02] en zijn dochter, de zus van het slachtoffer. Hoewel het invoelbaar is dat de vader en het zus van het slachtoffer bij de inhoudelijke zitting aanwezig willen zijn, is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW en evenmin als rechtstreekse schade die voortvloeit uit het bewezenverklaarde.
Dergelijke kosten kunnen op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als proceskosten worden vergoed wanneer de partij die hier aanspraak op maakt zonder gemachtigde procedeert. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat [benadeelde partij02] in deze procedure wordt vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. Hamers.
De gevorderde vergoeding van (€ 558,00 + € 242,15 =) € 800,15 zal dan ook worden afgewezen.
De overige gevorderde bedragen aan materiële schade bestaan uit:
 Vliegticket Letland – Nederland op 3 juli 2021 € 319,99
 Vliegtickets Nederland – Letland op 9 juli 2021 € 272,03
 PCR-test voor vlucht € 68,00
 Kosten vertaling overlijdensakte € 45,72
 Overbrenging lichaam + voorbereiden uitvaart € 2.698,72
 Organiseren uitvaart € 213,00
 Uitvaartdiensten € 1.380,00
------------- +
Totaal € 4.997,46
Deze kosten zullen, omdat ze voldoende zijn onderbouwd en niet door de verdediging zijn betwist, worden toegewezen.
Affectieschade
Aan de benadeelde partij is door het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. Op grond van artikel 6:108 lid 4 onder c BW, behoren de ouders van de overledene tot deze naasten. De bedragen die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen, zijn bij het Besluit Vergoeding Affectieschade vastgesteld. Volgens artikel 1 lid 1 van dit besluit geldt in het geval van overlijden door een misdrijf van een meerderjarig niet-thuiswonend kind een vergoeding van € 17.500,00. De vordering van [benadeelde partij02] zal dan ook worden toegewezen.
Nader te onderbouwen schade
De nader te onderbouwen schade betreft mogelijk toekomstige schade, gevorderd voor een eventuele hoger beroep procedure. De vordering mist echter elke vorm van onderbouwing en concretisering en zal daarom worden afgewezen.
[benadeelde partij03] , moeder van het slachtoffer
Affectieschade
Aan de benadeelde partij is door het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade toegebracht.
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. Op grond van artikel 6:108 lid 4 onder c BW, behoren de ouders van de overledene tot deze naasten. De bedragen die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen, zijn bij het Besluit Vergoeding Affectieschade vastgesteld. Volgens artikel 1 lid 1 van dit besluit geldt in het geval van overlijden door een misdrijf van een meerderjarig niet-thuiswonend kind een vergoeding van € 17.500,00. De vordering van [benadeelde partij03] zal dan ook worden toegewezen.
Nader te onderbouwen schade
De nader te onderbouwen schade betreft mogelijk toekomstige schade, gevorderd voor een eventuele hoger beroep procedure. De vordering mist echter elke vorm van onderbouwing en concretisering en zal daarom worden afgewezen.
Wettelijke rente en proceskosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de aan [benadeelde partij01] en [benadeelde partij03] te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit, 2 juli 2021. Dit geldt ook voor de vergoeding van de affectieschade aan [benadeelde partij02] . Ten aanzien van de materiële schadevergoeding die [benadeelde partij02] vordert, geldt dat de wettelijke rente voor de kosten van lijkbezorging met uitzondering van de post uitvaartdiensten, totaal € 3617,46 wordt toegewezen per 21 juli 2021. De wettelijke rente voor de post uitvaartdiensten ad € 1380 wordt toegewezen per 13 november 2022.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van (€ 7.410,00 + € 17.500,00 + € 20.000,00 =) € 44.910,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van (€ 4.997,46 + € 17.500,00 =) € 22.497,46, vermeerderd met de wettelijke rente.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij03] een schadevergoeding betalen van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twintig (20) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag
van € 44.910,00 (zegge: vierenveertigduizend negenhonderd en tien euro), bestaande uit € 7.410,00 aan materiële schade en € 37.500,00 aan immateriële schade, waaronder € 20.000 aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] voor het gedeelte dat ziet op de nader te onderbouwen schade;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 44.910,00 (zegge: vierenveertigduizend negenhonderd en tien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 44.910,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
259 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] , te betalen een bedrag van
€ 22.497,46 (zegge: tweeëntwintigduizend vierhonderd zevenennegentig euro en zesenveertig cent), bestaande uit € 4.997,46 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 juli 2021 over een bedrag van € 3617,46 en vanaf 13 november 2022 over een bedrag van € 1.380,00 tot aan de dag der algehele voldoening, en € 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 juli 2021, tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij02] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 22.497,46 (zegge: tweeëntwintigduizend vierhonderd zevenennegentig euro en zesenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2021 over een bedrag van € 3617,46 en vanaf 13 november 2022 over een bedrag van € 1380,00 en vanaf 2 juli 2021 over € 17.500,00, tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 22.497,46 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
147 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij03] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 juli 2021, tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij03] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij03] te betalen
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
122 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. E.M. Rocha en S.A. van Egmond, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 17 juli 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2021 te Rotterdam zijn levensgezel, genaamd [slachtoffer01] opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door haar van de trap te duwen/te gooien/te laten vallen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juli 2021 te Rotterdam aan zijn levensgezel, genaamd [slachtoffer01] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door die [slachtoffer01] van de trap te duwen/te gooien/te laten vallen terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juli 2021 te Rotterdam zijn levensgezel, genaamd [slachtoffer01] , heeft mishandeld door haar van de trap te duwen/te gooien/te laten vallen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.