In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 juni 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de proeftijd van een veroordeelde die eerder een gevangenisstraf van 30 maanden had gekregen. De veroordeelde was op 21 oktober 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met een proeftijd van 365 dagen en verschillende voorwaarden, waaronder deelname aan een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden. De officier van justitie heeft op 22 mei 2023 een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd, omdat de veroordeelde de noodzakelijke CoVa-training nog niet had kunnen volgen door detentie in het buitenland. Tijdens de zitting werd de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord, evenals een reclasseringswerker die de noodzaak van de training benadrukte. De rechtbank oordeelde dat de proeftijd verlengd moest worden met 365 dagen, omdat de noodzaak voor de CoVa-training nog steeds aanwezig was. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie toe en verlengde de proeftijd, waarbij zij de belangen van de veroordeelde en de noodzaak van de training in overweging nam.