ECLI:NL:RBROT:2023:6383

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
10/303411-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige stiefdochter met gedeeltelijke vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige stiefdochter. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het masseren van en wrijven over de met kleding bedekte en ontblote borsten van de aangeefster, maar heeft hem vrijgesproken van andere onderdelen van de tenlastelegging wegens gebrek aan steunbewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontuchtige handelingen zich hebben voorgedaan in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. De verdachte heeft de bewezenverklaring van de handelingen erkend, maar ontkende andere beschuldigingen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de lange tijd die is verstreken sinds de feiten, het feit dat de verdachte sindsdien niet met justitie in aanraking is gekomen, en zijn inspanningen om hulp te zoeken. De opgelegde straf bestaat uit een taakstraf van 80 uur, die kan worden omgezet in 40 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding van 1.000 euro toegewezen aan de benadeelde partij, die gedeeltelijk ontvankelijk is verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/303411-21
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1],
waarnemend raadsvrouw mr. J.A. Schuttevaer, advocaat te ’s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er kort weergegeven op neer dat de verdachte in een periode van een aantal jaar meermaals ontucht heeft gepleegd met zijn destijds minderjarige stiefdochter.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde masseren van en wrijven over de borsten van [naam slachtoffer], het aanraken van en wrijven over de schaamstreek van [naam slachtoffer] en het met zijn penis aanraken van het gezicht van [naam slachtoffer];
  • partiële vrijspraak van de resterende onderdelen van de tenlastelegging;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 182 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde voor zover het betreft:
  • het likken van en/of draaien aan de tepel(s) van [naam slachtoffer];
  • het met zijn, verdachtes, penis aanraken van de hand(en) en/of de borst(en) en/of de benen, althans het lichaam van [naam slachtoffer];
  • het (aan)leggen van de penis in de hand(en) van [naam slachtoffer] en/of (vervolgens) heen en weer gaande bewegingen maken;
  • het in het bijzijn van [naam slachtoffer] aftrekken van zijn, verdachtes, penis,
bij gebrek aan steunbewijs en zonder een oordeel te geven over de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde, voor zover het betreft het masseren van en wrijven over de met kleding bedekte en ontblote borsten van de aangeefster, is door de verdachte bekend. Dit onderdeel zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
Gelet op de verklaring van de verdachte, dat hij tijdens het masseren ook de benen van de aangeefster heeft gemasseerd en daarbij te dicht in de buurt van haar vagina kwam, concludeert de officier van justitie dat ook het aanraken van en wrijven over de schaamstreek bewezen kan worden.
Tevens ziet de officier van justitie steunbewijs voor het met de penis aanraken van het gezicht van de aangeefster. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat hij de brief van de aangeefster heeft gelezen, waarin zij schreef dat zij door de verdachte is misbruikt. De getuige kan zich nog herinneren dat daarin stond dat de verdachte “zijn geslachtsdeel in haar gezicht gestopt had”. De getuige heeft verklaard dat hij de verdachte met de brief heeft geconfronteerd en dat de verdachte daarop reageerde met: “Ja, dat is waar”. De ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte dat hij deze brief niet volledig heeft gelezen omdat hij in gesprek raakte, is niet geloofwaardig. Het ligt, gezien de omstandigheden, voor de hand dat de verdachte de brief wel gelezen heeft en daarop bevestigend heeft gereageerd. Daarom kan het met zijn penis aanraken van het gezicht van de aangeefster ook wettig en overtuigend worden bewezen.
De ten laste gelegde periode kan bewezen worden verklaard, met dien verstande dat moet worden uitgegaan van een periode van twee jaar, waarin er meermaals door de verdachte handelingen zijn verricht. Dit volgt uit de verklaring van de aangeefster en wordt ondersteund door de brief.
4.3.2.
Beoordeling
De handelingen
Het stelsel van de wet eist dat ten laste gelegde feiten slechts bewezen kunnen worden verklaard, wanneer sprake is van tenminste twee bewijsmiddelen. Concreet betekent dit in het onderhavige geval dat de verklaring van de aangeefster dient te worden ondersteund door ander, niet direct of indirect van de aangeefster afkomstig, bewijsmateriaal.
De rechtbank stelt voorop dat slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de (veronderstelde) seksuele handelingen: de aangeefster en de verdachte. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte (meermaals) haar vagina heeft aangeraakt. De verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij de vagina dan wel de schaamstreek van de aangeefster heeft aangeraakt, of daar overheen heeft gewreven. Ter zitting heeft de verdachte – consistent met zijn eerdere verklaringen – verklaard dat hij de benen van de aangeefster heeft gemasseerd en dat hij daarbij te dicht in de buurt is gekomen van haar vagina, waarop hij direct is gestopt. Hij heeft specifiek verklaard dat hij de buitenkant van het been heeft aangeraakt, en net niet de lies. Het betreft hier aldus twee met elkaar onverenigbare verklaringen, die geen van beide steun dan wel weerlegging vinden in het dossier. Bij die stand van zaken kan de rechtbank niet met de vereiste voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte de vagina van de aangeefster heeft aangeraakt. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook partieel dient te worden vrijgesproken van het onderdeel “het met zijn penis aanraken van het gezicht” van de aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte de brief van de aangeefster (in zijn geheel) had gelezen, de inhoud daarvan kende en (dus) begreep over welke handelingen hij het had toen hij tegen getuige [naam getuige] zei ‘Ja, dat is waar’. Steunbewijs voor deze handelingen is voorts niet voorhanden.
De periode
De verdachte en de aangeefster hebben allebei verklaard dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsvonden in de woning aan de [adres 2]. Uit de verklaring van de aangeefster kan worden afgeleid dat de ontucht zou zijn begonnen in 2005 en gedurende een niet-aaneengesloten periode van twee jaar heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft verklaard dat hij vier maal ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waarvan de eerste keer in het voorjaar van 2008. Hij heeft verder verklaard dat de handelingen in een periode van vier maanden hebben plaatsgevonden.
De verdachte heeft over de duur van de periode en de start daarvan consistent verklaard. De verklaring van de aangeefster met betrekking tot de periode vindt daarentegen weerlegging in objectieve gegevens. Uit het dossier blijkt dat de verdachte vanaf 1 december 2006 stond ingeschreven aan de [adres 2]; de ontucht kan in zoverre niet in 2005 zijn begonnen. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de verklaring van de verdachte te volgen. De rechtbank gaat er op grond daarvan van uit dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden gedurende een periode van vier maanden, gelegen ergens in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.
4.3.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is bewezen voor zover het betreft het masseren van en wrijven over de met kleding bedekte en ontblote borsten van de aangeefster. Deze bewezen handelingen hebben plaatsgevonden binnen vier maanden, gelegen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van
1 januari 2008tot en met 31 december 2008 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, met zijn minderjarig stiefkind, te weten [naam slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], meermalen, ontucht heeft gepleegd, namelijk het
- masseren van en wrijven over de met kleding bedekte borsten
enontblote borsten van die [naam slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn destijds minderjarige stiefdochter. In plaats van zijn stiefdochter bescherming en geborgenheid te bieden, heeft de verdachte haar vertrouwen geschonden en een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit.
Het is algemeen bekend dat kinderen die het slachtoffer zijn geworden van misbruik daarvan langdurig negatieve gevolgen kunnen ondervinden. Bij het slachtoffer in onderhavige zaak lijkt daarvan ook sprake. De verdachte heeft bij zijn handelen louter en alleen oog gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevoelens van het slachtoffer. Hij heeft haar belemmerd in haar (seksuele) ontwikkeling. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 april 2023. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Het delict lijkt een gevolg van impulsieve handelingen te zijn. Er is naar de inschatting van de reclassering een lage kans op recidive. Het gegeven dat er sprake is van een blanco delictverleden, een grote mate van responsiviteit, een vrijwel stabiel leven en dat er geen nieuwe meldingen over de verdachte zijn, kunnen als beschermende factoren dienen. Bovendien heeft de verdachte een behandeling bij De Waag afgerond. Hierbij werd een veiligheidsplan opgesteld, waar zijn ouders deel van uitmaken.
Uit recent contact met De Waag is gebleken dat er geen nieuwe behandeling nodig is. De verdachte heeft voldoende inzicht in het delictgedrag, er is geen sprake van seksuele afwijkingen en daarnaast zijn er voldoende veiligheidsvoorwaarden aanwezig. De reclassering kan zich, gezien de tussenliggende tijdspanne en de lage kans op recidive, hierin vinden.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf, met in ieder geval als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een duur die langer is dan het reeds ondergane voorarrest. Daartoe wordt overwogen dat de ontuchtige handelingen lange tijd geleden (circa vijftien jaren) hebben plaatsgevonden, dat de verdachte zich sindsdien niet meer schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en hij zelf hulp heeft gezocht. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte een belangrijke rol vervult in de verzorging van zijn verstandelijk beperkte stiefdochter en de opvoeding van zijn andere (stief)kinderen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal ook grote gevolgen hebben voor (de werknemers van) het bedrijf van de verdachte. In plaats van een (resterende) onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt een taakstraf opgelegd en een (effectief) geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal een lagere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank uitgaat van een kortere periode en van minder ontuchtige handelingen dan de officier van justitie bewezen acht. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij, sinds het slachtoffer de ontucht bekend heeft gemaakt, geen contact meer met haar heeft gehad. Een contactverbod ligt volgens de rechtbank dan ook niet in de rede. Door of namens het slachtoffer is daar ook niet om verzocht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [benadeelde partij] zich in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 12.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade toe te wijzen. Daarnaast heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op de leggen en het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij fors te matigen.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Artikel 6:106, aanhef en onder b, BW geeft recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade in geval van aantasting in de persoon “op andere wijze” dan door fysiek letsel. Daaronder kan ook geestelijk letsel vallen. Degene die zich hierop beroept moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376).
Bewezen is dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met de benadeelde partij. De verdachte heeft daarmee ernstig inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. De bewezen gedragingen hebben in de weg gestaan aan een gezonde (seksuele) ontwikkeling van de benadeelde partij. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de beschreven normschending meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op een bedrag € 1.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 31 december 2008.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 182 (honderdtweeëntachtig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. F. van Buchem en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 mei 2023.
De oudste rechter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 20 mei 2003 tot en met 31 december 2008 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, met zijn minderjarig stiefkind, in ieder geval een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, te weten [naam slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd, namelijk het
- masseren van en/of wrijven over, in elk geval het aanraken van de met kleding bedekte borsten of ontblote borsten van die [naam slachtoffer] en/of (vervolgens) likken van en/of draaien aan de tepel(s) van die [naam slachtoffer] en/of
- aanraken van en/of wrijven over de vagina, in elk geval de schaamstreek, van die [naam slachtoffer] en/of
- met zijn, verdachtes, penis aanraken van de hand(en) en/of de borst(en) en/of het gezicht en/of de benen, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
- ( aan)leggen van de penis in de hand(en) van die [naam slachtoffer] en/of (vervolgens) heen en weer gaande bewegingen maken en/of
- in het bijzijn van die [naam slachtoffer] aftrekken van zijn, verdachtes, penis.