ECLI:NL:RBROT:2023:6372

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
FT EA 23/304 / FT EA 23/305
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord. Verzoeker, die in een problematische schuldensituatie verkeert, heeft een verzoek ingediend om één van zijn schuldeisers te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat de preferente schuldeisers 19,22% en de concurrente schuldeisers 9,61% van hun vorderingen ontvangen. Verzoeker heeft twaalf schuldeisers, waarvan twee preferente en tien concurrente, met een totale schuldenlast van € 16.682,60. Ondanks dat elf van de twaalf schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, heeft één schuldeiser geweigerd, met als argument dat er sprake zou zijn van oplichting.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van de weigerende schuldeiser. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn omstandigheden, waaronder een gebrek aan diploma's en een beperking aan zijn rechterarm. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoeker, die zijn schulden wil saneren en zijn leven weer op orde wil krijgen, zwaarder wegen dan de belangen van de weigerende schuldeiser. De rechtbank heeft daarom het verzoek toegewezen en de weigerende schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit vonnis treedt in de plaats van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, waardoor verzoeker kan doorgaan met het betalen van zijn schulden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 5 juli 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 24 maart 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]),
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 14 juni 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw L.D.W. Middelburg-Christiaens en mevrouw E. Monteiro, beiden werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw L. Koolen, werkzaam bij de reclassering (hierna: reclassering);
  • mevrouw E. Abrahams, werkzaam bij het Jongeren Perspectief Fonds (hierna: JPF);
  • mevrouw C. Danilenko, werkzaam bij stichting Maaszicht (hierna: begeleider).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift twaalf schuldeisers, waarvan twee preferente en tien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 16.682,60 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 13 december 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 19,22% aan de preferente schuldeisers en 9,61% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Verzoeker is toegelaten tot een traject bij de Stichting Jongeren Perspectief Fonds (hierna: JPF). Verzoeker is gemotiveerd. Verzoeker heeft een turbulente jeugd gehad en probeert nu met behulp van het JPF en de reclassering zijn leven weer op orde te krijgen. Verzoeker ontvangt inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. Verzoeker tracht een betaalde dienstbetrekking te vinden en is aangemeld bij een traject van de gemeente Rotterdam om te onderzoeken wat de mogelijkheden voor hem zijn. Het vinden van een betaalde werkkring wordt bemoeilijkt, nu verzoeker geen diploma’s heeft waardoor een startkwalificatie ontbreekt. Ook krijgt hij, gelet op zijn verleden, geen verklaring omtrent gedrag, hetgeen hem belemmert in het vinden van een dienstbetrekking. Daarnaast heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij een beperking heeft aan zijn rechterarm, waardoor hij niet in staat is fysiek zwaar werk te doen. De reclassering heeft verklaard dat verzoeker nog tot oktober 2023 onder begeleiding staat van de reclassering. Deze begeleiding wordt in samenspraak met verzoeker verlengd, zodat meer stabiliteit wordt gecreëerd op verschillende leefgebieden. Verzoeker werkt goed mee. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoeker gebruik maakt van budgetbeheer. Zijn vaste lasten worden tijdig voldaan.
Het traject van het JPF is voornamelijk bedoeld om jongeren (tussen de 18 en 27 jaar) die zich in een problematische schuldensituatie bevinden, een perspectief te bieden met behulp van maatwerkoplossingen, zodat primair schulden sneller worden gesaneerd, secundair jongeren de kans krijgen om te werken naar een opleiding of een betaalde baan en ten slotte om jongeren door middel van een tegenprestatie te stimuleren om deel te nemen aan de samenleving.
In de brief waarin de schuldregeling is aangeboden, staat dat door het JPF een saneringskrediet ter beschikking zal worden gesteld. Het aangeboden percentage zal dientengevolge in één keer aan de schuldeisers worden uitgekeerd. Verzoeker dient hiervoor een tegenprestatie te leveren in vorm van het behalen van zijn doelstellingen zoals omschreven in het Jongeren Perspectiefplan en een maatschappelijke stage. Uit de stukken blijkt dat in het kader van het traject een hoger saneringskrediet dan gebruikelijk is verstrekt, te weten een saneringskrediet dat is gebaseerd op een afloscapaciteit van € 83,-- per maand (in plaats van € 54,71 per maand).
Met betrekking tot de vordering van de weigerende schuldeiser heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij de huur van de auto wel heeft voldaan. Echter, hij heeft met de auto een ongeluk gehad, waardoor er schade is ontstaan. De weigerende schuldeiser tracht nu de schade op verzoeker te verhalen, terwijl verzoeker borg heeft betaald. De borg zou voldoende moeten zijn om de schade te herstellen, aldus verzoeker.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Elf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier als enige niet mee in. Zij heeft een vordering van € 4.100,-- op verzoeker, welke 24,4 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven niet akkoord te kunnen gaan met het voorstel. [schuldeiser] stelt zich op het standpunt dat er sprake is geweest van oplichting, nu verzoeker een auto heeft gehuurd zonder hiervoor te betalen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 24,4%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk elf van de twaalf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Verzoeker neemt deel aan het JPF. Tijdens dit traject wordt hij in de gelegenheid gesteld zich op diverse gebieden te ontwikkelingen, zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en een positief toekomstperspectief tegemoet te gaan. Daarnaast volgt verzoeker een traject bij de gemeente om te onderzoeken wat zijn mogelijkheden zijn op het gebied van arbeid en scholing. Verzoeker is gemotiveerd. Voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker de komende drie jaar zonder diploma’s en zonder een startkwalificatie, geen inkomen zal kunnen verwerven dat zal leiden tot een hogere uitkering aan de schuldeisers. De rechtbank betrekt hierbij dat aan de schuldeisers een hogere uitkering is aangeboden dan op basis van het VTLB zou zijn uitgekeerd.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.