ECLI:NL:RBROT:2023:636

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
10/242305-22 & 10/001090-23 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor beschadiging, bedreiging, bezit van vuurwapen en drugs met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Ecuador in 1997, die op verschillende data in 2022 betrokken was bij ernstige strafbare feiten. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk beschadigen van een gebouw, bedreiging met een vuurwapen, en het bezit van vuurwapens en drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 september 2022 te Vlaardingen met een vuurwapen op de voordeur van de aangeefster heeft geschoten, terwijl zij en haar dochter in de woning aanwezig waren. Dit schieten werd als een bedreiging beschouwd. Daarnaast heeft de verdachte op 4 oktober 2022 in Rotterdam meerdere vuurwapens en een aanzienlijke hoeveelheid hennep in zijn bezit gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft een maatregel opgelegd die de verdachte verbiedt om contact te hebben met de slachtoffers voor een periode van vijf jaar. Tevens is er een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, met wettelijke rente vanaf 21 september 2022. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/242305-22 & 10/001090-23 (ttz gev)
Datum uitspraak: 26 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Ecuador) op [geboortedatum01] 1997,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] , locatie [locatie01] ,
raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I en II aan dit vonnis gehecht en de afzonderlijke feiten zijn voor de leesbaarheid in dit vonnis doorgenummerd.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende dat de verdachte zich gedurende vijf jaar zal onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en [slachtoffer03] , met bevel dat iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van één maand, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
  • dat zal worden bevolen dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, met dien verstande dat ten aanzien van feit 5 de rechtbank niet het betoog volgt dat het maar de vraag is of hierin de tenlastegelegde bedreiging ligt besloten. Zeker gezien de voorgeschiedenis, zoals die blijkt uit de feiten 1 en 2, konden de uitlatingen redelijkerwijs als bedreigend worden ervaren.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak, behoudens hetgeen hiervoor over feit 5 is overwogen. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 21 september 2022 te Vlaardingen opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten het pand gelegen aan de [adres02] , dat geheel aan een ander, te weten aaneen woningcorporatie, toebehoorde, heeft beschadigd;
2
hij op 21 september 2022 te Vlaardingen [slachtoffer01] en [slachtoffer02]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen op de woning gelegen aan de [adres02] (in welke woning op dat moment voornoemden aanwezig waren) te schieten;
3
hij op 4 oktober 2022 te Rotterdam wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Ekol Agent, kaliber 6.35mm en
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Zastava M 70, kaliber 7.65mm en
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk/type Zastava, kaliber .357 magnum en
munitie van categorie III, te weten
- 40 kogelpatronen, merk/type Gfl kogelpatroon, kaliber .357 magnum en
- 23 kogelpatronen, merk/type Gfl kogelpatroon, kaliber 7.65mm en
- 4 kogelpatronen, merk/type Overige Zelfbouw Kogel, kaliber 9mm pak met 6mm rondkogel en
- 1 kogelpatroon, merk/type Cbc Kogelpatroon, kaliber 9mm kort (.380 auto)
voorhanden heeft gehad;
4
hij op 4 oktober 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, in elk geval meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5
hij op 4 oktober 2022 te Vlaardingen , [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door voornoemde [slachtoffer01] - in het Engels - dreigend de woorden toe te voegen "We hebben op je deur geschoten, nu komen we met de familie. Geniet van je avond", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van (1 en 2)
1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
en voorts
3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie);
4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
5:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregelen

7.1.
Algemene overweging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregelen zijn gebaseerd
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft, kennelijk omdat hij niet kon verkroppen dat de aangeefster met hem had gebroken en inmiddels een andere partner had, op de voordeur van de aangeefster geschoten. Het dochtertje van de aangeefster lag te slapen in de kamer naast de voordeur en de aangeefster en haar partner waren ook aanwezig in de woning. Dit schieten is (slechts) ten laste gelegd als een bedreiging. De rechtbank neemt bij de strafoplegging niet de juridische kwalificatie, maar de feitelijke gang van zaken als uitgangspunt, waarbij het gevaar van het handelen van de verdachte en de mogelijke gevolgen voor de aangeefster en haar gezin centraal staan. Het gevaar dat de aangeefster, haar partner of haar dochter (levensgevaarlijk) gewond hadden kunnen raken, is voor de rechtbank een gegeven. Dat de verdachte dit gevaar noch op het moment van schieten, noch op enig moment daarna heeft onderkend, vindt de rechtbank zorgelijk en neemt de rechtbank de verdachte kwalijk. Uit de door de aangeefster ter zitting afgelegde slachtofferverklaring volgt dat het schietincident grote gevolgen voor haar heeft gehad en nog heeft. Zij heeft veel last van angst- en stressklachten, zij is haar werk verloren en zij is noodgedwongen verhuisd. De verdachte heeft niet getoond zich van deze gevolgen bewust te zijn, laat staan spijt te hebben van zijn handelen. Dit gebrek aan besef en spijt is in lijn met de overige feiten waarvoor de verdachte veroordeeld wordt. De bedreiging op 4 oktober 2022, waarbij de verdachte nota bene refereert aan het schieten in de voordeur, wijst eerder op het tegendeel. Ook het voorhanden hebben van drie vuurwapens en de wijze waarop de verdachte daarmee omgaat, vindt de rechtbank zorgelijk. Uit het dossier noch uit hetgeen de verdachte hierover heeft aangevoerd, kon van enige disculperende reden, voor zover al denkbaar, voor het voorhanden hebben van wapens blijken. Integendeel; de verdachte heeft, zo bleek uit zijn verklaringen ter terechtzitting, de wapens juist aangeschaft in verband met facturen die nog niet
aan hemzouden zijn voldaan. Al met al heeft de rechtbank niet de indruk dat de verdachte zich bewust is van het kwalijke van zijn handelen.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten, de gevolgen die deze voor de aangeefster en haar gezin hebben en de opstelling van de verdachte rechtvaardigen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Het strafblad werkt dus niet strafverhogend.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaar opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en met [slachtoffer03] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en [slachtoffer03] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregelen passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] , ter zake van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van het aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering wordt opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering stevig moet worden gematigd tot een bedrag van € 750,-.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde strafbare bedreigingen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,- . De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 september 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in eventuele kosten van tenuitvoerlegging.
8.4.
Conclusie
De verdachte dient de benadeelde partij [slachtoffer01] een schadevergoeding betalen van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op 36f, 38v, 38w, 55, 57, 285 en 352 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en met [slachtoffer03] ; en
  • beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
  • bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (één) maand, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
  • beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,- (zegge: duizend vijfhonderd), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 1.500,- (zegge: duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
25 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Suiker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 21 september 2022 te Vlaardingen
opzettelijk en wederrechtelijk
een gebouw, te weten het pand gelegen op of aan de [adres02] , in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten
aan [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] en/of een woningcorporatie, althans aan een
ander dan verdachte, toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt;
( art 352 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 21 september 2022 te Vlaardingen
[slachtoffer01] en/of [slachtoffer02]
heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een vuurwapen op en/of in de richting van de woning gelegen aan de Piet
Heinplaats 15 (in welke woning op dat moment voornoemden aanwezig waren) te
schieten;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 4 oktober 2022 te Rotterdam
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie,
te weten
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
pistool van het merk/type Ekol Agent, kaliber 6.35mm en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
pistool van het merk/type Zastava M 70, kaliber 7.65mm en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
revolver van het merk/type Zastava, kaliber .357 magnum
en/of
munitie van categorie III, te weten
- 40 kogelpatronen, merk/type Gfl kogelpatroon, kaliber .357 magnum en/of
- 23 kogelpatronen, merk/type Gfl kogelpatroon, kaliber 7.65mm en/of
- 4 kogelpatronen, merk/type Overige Zelfbouw Kogel, kaliber 9mm pak met 6mm
rondkogel en/of
- 1 kogelpatroon, merk/type Cbc Kogelpatroon, kaliber 9mm kort (.380 auto)
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
4
hij op of omstreeks 4 oktober 2022 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 209,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende hennep, in elk geval meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )