ECLI:NL:RBROT:2023:6281

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
10-165391-22 / raadkamernummers: 22-022600 en 22-022601
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na beëindiging strafzaak zonder straf of maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 maart 2023 uitspraak gedaan op verzoeken van een gewezen verdachte, die schadevergoeding vroeg voor immateriële schade en kosten van rechtsbijstand na een strafzaak die eindigde zonder oplegging van straf of maatregel. De verzoeker, geboren in 1999, was in verzekering gesteld op verdenking van zware mishandeling en zijn strafzaak werd op 18 juli 2022 geseponeerd. De verzoeken werden ingediend op 5 oktober 2022 en behandeld in het openbaar. De officier van justitie, mr. P.L. van Montfoort, concludeerde tot ontvankelijkheid van de verzoeken, maar wees deze af wegens het ontbreken van gronden van billijkheid. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de nadelige gevolgen van zijn handelen, aangezien hij betrokken was bij een vechtpartij en zich laakbaar had gedragen. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzoeken te honoreren, en wees beide verzoeken af. De beslissing werd genomen door rechter mr. G.P. van de Beek, in aanwezigheid van griffier S. Schlabs, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-165391-22
raadkamernummers: 22-022600 en 22-022601
datum : 16 maart 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op de verzoeken op grond van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker01] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum01] 1999 te [geboorteplaats01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[postcode01] [plaats01] , [adres01] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te 311 HG Dordrecht, Singel 419 ten kantore van zijn advocaat mr. T.S. Kessel.

Procedure

De verzoeken zijn op 5 oktober 2022 ingediend.
De verzoeken zijn op 16 maart 2023 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. P.L. van Montfoort en de advocaat mr. T.S. Kessel zijn gehoord. De verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Inhoud verzoeken en standpunt officier van justitie

Verzoek artikel 533 Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas wordt toegekend een bedrag van € 520,= als vergoeding voor de immateriële schade als gevolg van het voorarrest.
De officier van justitie heeft primair tot ontvankelijkheid geconcludeerd van het verzoek.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek wegens het ontbreken van gronden van billijkheid. De verzoeker is in een vechtpartij terechtgekomen en heeft zelf ook wat geroepen. Hij heeft zich laakbaar gedragen.
Verzoek artikel 530 Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor de kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 680,=
De officier van justitie heeft primair tot ontvankelijkheid geconcludeerd van het verzoek.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek wegens het ontbreken van gronden van billijkheid. De verzoeker is in een vechtpartij terechtgekomen en heeft zelf ook wat geroepen. Hij heeft zich laakbaar gedragen.

Feiten

De verzoeker is in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer van 2 juli 2022 tot op 5 juli 2022 in verzekering gesteld geweest op verdenking van zware mishandeling.
Bij schriftelijke kennisgeving van 18 juli 2022 heeft de officier van justitie de aangever, de heer [aangever01] , bericht dat de strafzaak tegen [verzoeker01] is geseponeerd.

Ontvankelijkheid

Verzoek artikel 533 Sv
Ingevolge artikel 533, derde lid, Sv dient een op dit artikel gegrond verzoek te worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak. In het dossier bevindt zich geen sepotbrief aan de verzoeker met betrekking tot de beëindiging van de zaak. Vandaar dat uitgegaan wordt van de datum van de brief aan de aangever van op 18 juli 2022.
Nu het verzoek binnen de wettelijke termijn is ingediend, is de verzoeker ontvankelijk in het verzoek.
Verzoek artikel 530 Sv
Ingevolge artikel 530 juncto 529, tweede lid, Sv dient het verzoek als bedoeld in artikel 530 Sv te worden ingediend binnen drie maanden na het eindigen van de zaak. De zaak is beëindigd op 5 juli 2022. In het dossier bevindt zich geen sepotbrief aan de verzoeker met betrekking tot de beëindiging van de zaak. Vandaar dat uitgegaan wordt van de datum van de brief aan de aangever van op 18 juli 2022.
Nu het verzoek binnen de wettelijke termijn is ingediend, is de verzoeker ontvankelijk in het verzoek.

Beoordeling

Verzoek artikel 533 Sv
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ingevolge artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte - indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel - hem een vergoeding kan toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. De toekenning van een dergelijke vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv plaats indien hiervoor naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Gebleken is dat er ten tijde van de toepassing van de inverzekeringstelling voldoende verdenking tegen de verzoeker was om dat dwangmiddel te rechtvaardigen.
Immateriële schade
Alle omstandigheden in aanmerking genomen worden geen gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest toe te kennen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
In de jurisprudentie en toelichting door de wetgever op voormelde bepalingen [1] gelden enkele essentiële uitgangspunten bij de beantwoording van de vraag in welke gevallen een schadevergoedingsverplichting aan de Staat dient te worden opgelegd, ingeval het overheidsoptreden waaruit schade is ontstaan en waarover op basis van deze wetartikelen een vergoeding ervan wordt verzocht op zich als rechtmatig beoordeeld moet worden.
Bij de beantwoording van deze vraag speelt een belangrijke rol in hoeverre leden van de samenleving, ten behoeve waarvan de overheid haar bevoegdheden heeft aangewend, rekening moeten houden met het risico dat zij (achteraf ten onrechte) bij overheidsoptreden zelf kunnen worden betrokken, dat op zichzelf rechtmatig was. Belangrijk hierbij is onder meer dat bij de gewezen verdachte als verzoeker het doorgaans juist zijn gedragingen waren die aanleiding hebben gegeven voor bepaald strafvorderlijk overheidsoptreden. Dit betekent dat voor de wetgever als uitgangspunt geldt dat de schade voortvloeiend uit dat optreden in beginsel voor rekening van de gewezen verdachte zal blijven, ook als zijn strafzaak uiteindelijk is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel. Slechts in bijzondere gevallen kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen daarin gronden van billijkheid worden gevonden om de (rechtmatig toegebrachte) schade niet uitsluitend ten laste van een individuele burger te laten die nadeel heeft ondervonden van de wijze waarop de overheid haar bevoegdheden rechtmatig heeft uitgeoefend. Bij inzet van zwaardere opsporingsbevoegdheden, waarbij de inbreuk - en daarmee doorgaans ook de schade - naar haar aard groter is, kunnen situaties denkbaar zijn waarbij de schade niet voor rekening van de benadeelde zou moeten blijven. Dit geldt - aldus de wetgever - bijvoorbeeld voor de vrijheidsbeneming van de gewezen verdachte tenzij er redenen van billijkheid zijn om hiervan af te zien.
In de beoordeling van deze billijkheid dienen alle omstandigheden van het geval betrokken te worden, waaronder de omstandigheden op grond waarvan deze is gearresteerd en vervolgens is vastgehouden, zijn proceshouding en/of diens keuze gebruik te maken van het zwijgrecht, zodat de politie zelf zal moeten onderzoeken of de verdenkingen terecht zijn geformuleerd ten gevolge waarvan de vrijheidsbeneming langer kan duren. Zijn er bijvoorbeeld bepaalde omstandigheden geweest die schreeuwen om een verklaring van de verdachte, maar die door de verdachte niet is gegeven? In die gevallen kan de hoofdregel blijven gelden dat de verzoeker zelf zijn schade dient te dragen. Daarbij dient de rechtbank bij de beoordeling van het onderhavige verzoek wel kennis te nemen van het onderliggende strafdossier en het vonnis in die zaak, zonder daarbij evenwel te treden in een inhoudelijke beoordeling van de zaak zelf. Niet voor niets heeft de wetgever bij de behandeling van dit soort verzoeken de zittingsrechter als eerste aangewezen om deze verzoeken te beoordelen.
In dit geval is sprake geweest van een situatie waarin de verzoeker zich toen en daar in een beschonken en benevelde toestand heeft gebracht. Dit middelengebruik brengt veelal mee dat agressiviteit bij de gebruiker kan worden opgeroepen, zoals het proces-verbaal van politie ook vermeld. Hij heeft zich agressief gedragen naar degene die als aangever in het strafdossier is opgenomen. Ook is hij met een beveiliger in gevecht gegaan die op dit incident is afgekomen. Vervolgens is de verzoeker gaan schelden en bedreigen. De verbalisant [verbalisant01] hoorde de man met luide stem tegen beveiliger [naam01] zeggen;
"Als ik nuchter ben vermoord ik heel je kanker familie". Zo blijkt uit het proces verbaal. De verzoeker is dan ook voornamelijk zelf debet aan dat de politie heeft moeten ingrijpen en hij in een situatie van vrijheidsbeneming is beland. Op grond van dit dossier is het de rechtbank niet duidelijk geworden om welke redenen de officier van justitie heeft besloten de strafzaak tegen de verzoeker te seponeren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzoeker er zelf voor gezorgd dat de nadelige gevolgen van zijn handelen voor zijn eigen rekening en risico dienen te komen. Derhalve dient het verzoek om een vergoeding voor de verzoeker te worden afgewezen.
Verzoek artikel 530 Sv
Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - op grond van artikel 530 juncto artikel 534 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Kosten rechtsbijstand voor opstellen, indienen en behandelen verzoekschriften
Verzocht is om vergoeding van kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van de op grond van artikel 533 Sv en 530 Sv ingediende verzoekschrift.
De rechtbank acht geen gronden van billijkheid aanwezig voor vergoeding van de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift, nu deze kosten, gelet op het voor overwogene, nodeloos zijn gemaakt. Ook dit onderdeel van het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
t.a.v. het onder RK-nummer 22-022600 ingeschreven verzoek:
verklaart de verzoeker ontvankelijk in het verzoek.
wijst het verzoek af.
t.a.v. het onder RK-nummer 22-022601 ingeschreven verzoek:
verklaart de verzoeker ontvankelijk in het verzoek.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. G.P. van de Beek, rechter,
in tegenwoordigheid van S. Schlabs, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

Voetnoten

1.Nog eens samengevat in de memorie van toelichting op de vaststellingswet van het toekomstig boek 6 Wetboek van strafvordering blz 58 ev.