ECLI:NL:RBROT:2023:6280

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
10-150563-22 / raadkamernummers: 22-020865 en 22-020866
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding en rechtsbijstandsvergoeding na vrijspraak in strafzaak

Op 16 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de gewezen verdachte, die eerder was vrijgesproken van diefstal en opzetheling, verzocht om schadevergoeding voor immateriële schade en kosten voor rechtsbijstand. De verzoeken waren ingediend op 16 september 2022 en betroffen een vergoeding van € 390 voor immateriële schade en € 680 voor rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de schade voortvloeiend uit het overheidsoptreden in beginsel voor rekening van de gewezen verdachte blijft, ook als de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzoeken toe te wijzen, aangezien de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de nadelige gevolgen van zijn gedragingen. De verzoeker was niet verschenen tijdens de behandeling van de zaak, ondanks een behoorlijke oproeping. De officier van justitie heeft de verzoeken afgewezen, en de rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd. De rechtbank heeft de verzoeken om schadevergoeding en rechtsbijstandsvergoeding afgewezen, waarbij zij benadrukte dat de verzoeker de gevolgen van zijn eigen handelen moet dragen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open binnen een maand na betekening.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-150563-22
raadkamernummers: 22-020865 en 22-020866
datum : 16 maart 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op de verzoeken op grond van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker01] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum01] 1979 te [geboorteplaats01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:,
wonende op het adres [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
Voor deze zaak domicilie kiezende te 2596 AL ’s-Gravenhage, Zuid Hollandlaan 7 ten kantore van zijn advocaat mr. J.J. Bussink.

Procedure

De verzoeken zijn op 16 september 2022 ingediend.
De verzoeken zijn op 16 maart 2023 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. P.L. van Montfoort en de advocaat mr. J.J. Bussink zijn gehoord. De verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Inhoud verzoeken en standpunt officier van justitie

Verzoek artikel 533 Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas wordt toegekend een bedrag van € 390,= als vergoeding voor de immateriële schade als gevolg van het voorarrest.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek wegens het ontbreken van gronden van billijkheid. Op het moment dat de verzoeker die uitlating tegen de politie heeft gedaan, is dat een reden om die te onderzoeken. Vervolgens heeft de verzoeker zich op zijn zwijgrecht beroepen en zorgt dat ervoor dat hij langer in verzekering blijft.
Verzoek artikel 530 Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor de kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 680,=
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek wegens het ontbreken van gronden van billijkheid. Op het moment dat de verzoeker die uitlating tegen de politie heeft gedaan, is dat een reden om die te onderzoeken. Vervolgens heeft de verzoeker zich op zijn zwijgrecht beroepen en zorgt dat ervoor dat hij langer in verzekering blijft.

Feiten

De verzoeker is in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer van 18 juni 2022 tot op 20 juni 2022 in verzekering gesteld geweest op verdenking van diefstal door middel van inklimming en opzetheling.
Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 20 juni 2022, is de verzoeker vrijgesproken van hetgeen hem in de strafzaak ten laste was gelegd. Dit vonnis is op 4 juli 2022 onherroepelijk geworden.

Beoordeling

Verzoek artikel 533 Sv
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ingevolge artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte - indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel - hem een vergoeding kan toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. De toekenning van een dergelijke vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv plaats indien hiervoor naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Gebleken is dat er ten tijde van de toepassing van de inverzekeringstelling voldoende verdenking tegen de verzoeker was om dat dwangmiddel te rechtvaardigen.
Immateriële schade
Alle omstandigheden in aanmerking genomen worden geen gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest toe te kennen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
In de jurisprudentie en toelichting door de wetgever op voormelde bepalingen [1] gelden enkele essentiële uitgangspunten bij de beantwoording van de vraag in welke gevallen een schadevergoedingsverplichting aan de Staat dient te worden opgelegd, ingeval het overheidsoptreden waaruit schade is ontstaan en waarover op basis van deze wetartikelen een vergoeding ervan wordt verzocht op zich als rechtmatig beoordeeld moet worden.
Bij de beantwoording van deze vraag speelt een belangrijke rol in hoeverre leden van de samenleving, ten behoeve waarvan de overheid haar bevoegdheden heeft aangewend, rekening moeten houden met het risico dat zij (achteraf ten onrechte) bij overheidsoptreden zelf kunnen worden betrokken, dat op zichzelf rechtmatig was. Belangrijk hierbij is onder meer dat bij de gewezen verdachte als verzoeker het doorgaans juist zijn gedragingen waren die aanleiding hebben gegeven voor bepaald strafvorderlijk overheidsoptreden. Dit betekent dat voor de wetgever als uitgangspunt geldt dat de schade voortvloeiend uit dat optreden in beginsel voor rekening van de gewezen verdachte zal blijven, ook als zijn strafzaak uiteindelijk is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel. Slechts in bijzondere gevallen kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen daarin gronden van billijkheid worden gevonden om de (rechtmatig toegebrachte) schade niet uitsluitend ten laste van een individuele burger te laten die nadeel heeft ondervonden van de wijze waarop de overheid haar bevoegdheden rechtmatig heeft uitgeoefend. Bij inzet van zwaardere opsporingsbevoegdheden, waarbij de inbreuk - en daarmee doorgaans ook de schade - naar haar aard groter is, kunnen situaties denkbaar zijn waarbij de schade niet voor rekening van de benadeelde zou moeten blijven. Dit geldt - aldus de wetgever - bijvoorbeeld voor de vrijheidsbeneming van de gewezen verdachte tenzij er redenen van billijkheid zijn om hiervan af te zien.
In de beoordeling van deze billijkheid dienen alle omstandigheden van het geval betrokken te worden, waaronder de omstandigheden op grond waarvan deze is gearresteerd en vervolgens is vastgehouden, zijn proceshouding en/of diens keuze gebruik te maken van het zwijgrecht, zodat de politie zelf zal moeten onderzoeken of de verdenkingen terecht zijn geformuleerd ten gevolge waarvan de vrijheidsbeneming langer kan duren. Zijn er bijvoorbeeld bepaalde omstandigheden geweest die schreeuwen om een verklaring van de verdachte, maar die door de verdachte niet is gegeven? In die gevallen kan de hoofdregel blijven gelden dat de verzoeker zelf zijn schade dient te dragen. Daarbij dient de rechtbank bij de beoordeling van het onderhavige verzoek wel kennis te nemen van het onderliggende strafdossier en het vonnis in die zaak, zonder daarbij evenwel te treden in een inhoudelijke beoordeling van de zaak zelf. Niet voor niets heeft de wetgever bij de behandeling van dit soort verzoeken de zittingsrechter als eerste aangewezen om deze verzoeken te beoordelen.
In dit geval heeft de politie een melding gehad van een overlast gevend persoon en zijn zij daar naartoe gegaan. Zij treffen de verzoeker in dronken toestand aan. Naast de verzoeker staan een fiets en diverse sanitaire onderdelen. Nadat de verbalisanten de verzoeker hebben gefouilleerd en in hun dienstvoertuig hebben gezet, verklaart de verzoeker ongevraagd dat hij op de bouwplaats is geweest en ook dacht een mazzeltje te hebben. Hij begint vervolgens te schelden tegen de verbalisanten. Op het politiebureau beroept de verzoeker zich op zijn zwijgrecht. Dit mag hem in de strafprocedure niet worden tegengeworpen. Echter in een procedure als het onderhavige kan een dergelijke proceshouding leiden tot de conclusie dat de nadelige gevolgen daarvan voor rekening en risico van de verzoeker dienen te blijven.
De rechtbank is van oordeel dat de verzoeker de verdenking over zichzelf heeft afgeroepen en dat de nadelige gevolgen daarvan voor rekening en risico van hem dienen te blijven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek om een vergoeding voor de verzoeker dient te worden afgewezen.
Verzoek artikel 530 Sv
Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - op grond van artikel 530 juncto artikel 534 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Kosten rechtsbijstand voor opstellen, indienen en behandelen verzoekschriften
Verzocht is om vergoeding van kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van de op grond van artikel 533 Sv en 530 Sv ingediende verzoekschriften.
De rechtbank acht geen gronden van billijkheid aanwezig voor vergoeding van de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift, nu deze kosten, gelet op het voor overwogene, nodeloos zijn gemaakt. Ook dit onderdeel van het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
t.a.v. het onder RK-nummer 22-020865 ingeschreven verzoek:
wijst het verzoek af.
t.a.v. het onder RK-nummer 22-020866 ingeschreven verzoek:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. G.P. van de Beek, rechter,
in tegenwoordigheid van S. Schlabs, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

Voetnoten

1.Nog eens samengevat in de memorie van toelichting op de vaststellingswet van het toekomstig boek 6 Wetboek van strafvordering blz 58 ev.