ECLI:NL:RBROT:2023:6197

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/5762
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering voorschot NOW 2 wegens niet indienen definitieve aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderneming, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW 2, maar heeft geen definitieve aanvraag ingediend. De minister heeft daarop besloten dat eiseres het eerder ontvangen voorschot van € 5.452,- moest terugbetalen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zij niet op de hoogte was van de noodzaak om een definitieve aanvraag in te dienen en dat de communicatie van de minister niet adequaat was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 9 juli 2020 een aanvraag voor de NOW 2 heeft ingediend en dat zij een voorschot heeft ontvangen. Echter, eiseres heeft nagelaten om de definitieve aanvraag voor de NOW 2 in te dienen, ondanks dat zij hierover meerdere herinneringsbrieven heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat eiseres, ook al zou zij de herinneringsbrieven niet hebben ontvangen, had moeten weten dat zij een definitieve aanvraag moest indienen. De rechtbank wijst erop dat de regeling geen ruimte biedt voor maatwerk of coulance in deze situatie.

De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om het voorschot terug te vorderen, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de vereisten van de NOW 2. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. A.E.E. Vollebregt,
en

de minister van sociale zaken en werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: mr. N. Regragui.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2022 (het primaire besluit I) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen definitieve aanvraag heeft ingediend voor de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (hierna: NOW 2). Bij besluit van 23 juni 2022 (het primaire besluit II) heeft verweerder beslist dat eiseres het eerder aan haar toegekende voorschot in het kader van de NOW 2 van € 5.452,- moet terugbetalen.
Bij besluit van 21 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2023. Namens eiseres zijn verschenen [naam] en mr. A.E.E. Vollebregt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres heeft op 9 juli 2020 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten voor de maanden juni, juli, augustus en september 2020 op grond van de NOW 2.
2. Met het besluit van 14 juli 2020 heeft verweerder eiseres een tegemoetkoming voor de gevraagde maanden toegekend en een voorschot van € 5.452,- uitbetaald. In dat besluit is opgenomen dat eiseres voor de definitieve vaststelling opnieuw een aanvraag moet indienen.
3. Eiseres heeft bij verweerder geen definitieve aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de NOW 2 ingediend. Dit heeft vervolgens geleid tot de besluitvorming zoals genoemd onder het procesverloop.
Standpunten partijen
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft geen oog gehad voor de gerechtvaardigde belangen en bezwaren van eiseres, terwijl bij verweerder de zaken niet op orde waren en niet op adequate wijze werd gecommuniceerd. De brieven waarin eiseres nog gewezen werd op het indienen van een aanvraag voor een definitieve tegemoetkoming werden ook naar een verkeerd adres gestuurd. Verweerder had coulant moeten zijn, zodat een aanvraag voor een definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW 2 alsnog zou moeten worden gehonoreerd. Door verweerder wordt ook niet betwist dat hier recht op zou zijn. Eiseres had ook recht op een tegemoetkoming op grond van de NOW 1. Tot slot is er sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel en had verweerder maatwerk moeten leveren.
5. In het verweerschrift heeft verweerder erop gewezen dat het loket om de aanvraag vaststelling NOW 2 in te dienen openging op 14 maart 2021. Op grond van artikel 18 lid 1 NOW 2 moest eiseres uiterlijk op 31 maart 2022 een aanvraag voor de definitieve vaststelling van de subsidie indienen. Voorafgaande aan de sluiting van dit loket heeft verweerder werkgevers middels een communicatiecampagne erop gewezen dat zij de vaststellingsaanvraag moeten doen, bijvoorbeeld via social media. Ook werden herinneringsbrieven verstuurd, zo ook naar eiseres. In de tweede herinneringsbrief is de termijn nog verlengd tot 1 juni 2022. Deze herinneringsbrieven zijn verstuurd naar het door eiseres opgegeven adres. Nu eiseres geen vaststellingsaanvraag heeft ingediend, heeft verweerder op grond van artikel 19 NOW 2 het verstrekte voorschot kunnen terugvorderen.
Het oordeel van de rechtbank
6.1.
Niet in geschil is dat eiseres op 9 juli 2020 bij verweerder een aanvraag heeft ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW 2. Ook is niet in geschil dat eiseres voor de definitieve vaststelling van de NOW 2 geen aanvraag heeft ingediend. Eiseres dacht dit wel gedaan te hebben, maar zij heeft ter zitting bevestigd dat zij deze aanvraag niet heeft ingediend. De rechtbank is van oordeel dat eiseres – zelfs al zou zij de twee herinneringsbrieven over het indienen van de vaststellingsaanvraag niet hebben ontvangen – had kunnen en moeten weten dat zij deze vaststellingsaanvraag moest indienen. Niet alleen gold hetzelfde vereiste voor de tegemoetkoming op grond van de NOW 1, welke tegemoetkoming eiseres ook heeft aangevraagd en gekregen, eiseres heeft ook een voorschot evenals het besluit waarin dat voorschot werd toegekend ontvangen. In dat besluit werd nog expliciet op de indiening van een vaststellingsaanvraag gewezen. De stelling van eiseres dat zij de klantenservice niet kon bereiken is verder niet met concrete gegevens onderbouwd, ook had zij nog de mogelijkheid om digitaal contact op te nemen met verweerder terwijl niet is gebleken dat van die mogelijkheid gebruik is gemaakt. Het feit dat eiseres in de veronderstelling was dat zij de aanvraag had ingediend terwijl dit niet zo bleek te zijn, komt dan ook voor rekening en risico van eiseres.
6.2.
Eiseres stelt zich nog op het standpunt dat verweerder coulant met de situatie had moeten omgaan, omdat die ook niet alles op orde had, het een hectische periode was en de tegemoetkoming op grond van de NOW 2 gewoon vastgesteld kon worden. De rechtbank constateert dat de regeling geen aanknopingspunten biedt om hier vanaf te wijken. Uit de NOW 2 blijkt immers dat de werkgever, om in aanmerking te kunnen komen voor een tegemoetkoming, eerst een aanvraag en vervolgens ook een aanvraag voor een definitieve vaststelling moet indienen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat de regeling ook geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de in de NOW 2 bepaalde uiterlijke datum voor indiening van de definitieve aanvraag. Als gevolg van het niet indienen van deze aanvraag waren er geen financiële gegevens van eiseres bekend over de periode juni tot en met september 2020, zodat verweerder de subsidie ambtshalve op nihil heeft gesteld. De NOW-2 bevat geen hardheidsclausule die het mogelijk zou maken om in schrijnende gevallen een uitzondering te maken. Van nihil stelling kan slechts worden afgezien in bijzondere persoonlijke omstandigheden. Gelet op wat zij eerder heeft overwogen volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat daar in het geval van eiseres niet van is gebleken. Voor zover eiseres zich op het standpunt zou stellen dat zij de aanvraag niet heeft kunnen indienen, overweegt de rechtbank nog dat ook niet gebleken van een overmacht situatie waardoor eiseres niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot nihil stelling.
6.3.
Tot slot overweegt de rechtbank nog het volgende. De NOW-regeling is een noodmaatregel waarbij snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. Hierdoor heeft de regeling noodgedwongen een generiek en grofmazig karakter en kan niet steeds maatwerk worden geboden. Uitzonderingen en maatwerk zouden een snelle uitvoering veel moeilijker en tijdrovender maken. Daarmee komt de doelstelling om zo veel mogelijk werkgevers tijdig te bedienen, in het gedrang. Om deze reden is in de NOW-regeling ook geen hardheidsclausule opgenomen. De NOW heeft niet als doel om een alomvattende regeling te bieden om alle bedrijven te redden en de wetgever heeft onderkend dat hierdoor in bepaalde gevallen geen tegemoetkoming wordt toegekend. Gelet op het doel van deze regeling zijn de nadelige gevolgen voor eiseres, namelijk dat zij niet in aanmerking komt voor een definitieve tegemoetkoming en het voorschot moet terugbetalen, naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig. Ook heeft verweerder in dit geval geen maatwerk hoeven leveren.
8. Het beroep van eiseres is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 juli 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.