In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. R. Nalinci. De zaak betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser, die op 23 november 2021 op 49,70% is vastgesteld. Eiser heeft in het verleden verschillende uitkeringen ontvangen en heeft meerdere keren bezwaar gemaakt tegen beslissingen van het UWV. Het UWV heeft in zijn besluiten de arbeidsongeschiktheid van eiser beoordeeld op basis van medische rapportages en heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat hij volledig arbeidsongeschikt is en recht heeft op een volledige WAO-uitkering. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en het UWV zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid op goede gronden heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.