ECLI:NL:RBROT:2023:616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
10.333055.22, 10.333174.22 en 10.333178.22 achterweg
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot machtiging ontruiming op basis van onvoldoende bewijs van bewoning en gebrek aan spoedeisend belang

Op 27 januari 2023 heeft de rechter-commissaris in de Rechtbank Rotterdam een vordering tot machtiging voor ontruiming afgewezen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 18 januari 2023 en betrof de woningen aan het [adres01] te Rotterdam, waar personen en voorwerpen zouden worden verwijderd die wederrechterlijk vertoefden. De vordering was gebaseerd op het vermoeden dat de verdachten [verdachte01], [verdachte02] en [verdachte03] bewoners waren van het pand, maar tijdens de zitting bleek dat dit niet het geval was. De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat de verdachten niet op het adres woonden en dat er geen verbinding was tussen de panden [adres01] en [adres02].

De rechter-commissaris heeft ook overwogen dat de vordering betrekking had op onbekende personen, maar dat er onvoldoende zwaarwegende en spoedeisende belangen waren voor ontruiming. De aangever had nieuwbouwplannen genoemd, maar deze waren niet concreet gemaakt en er waren geen vergunningen voor de nieuwbouw. Bovendien was er geen bewijs van verhuur van de woning en was er geen huurcontract overgelegd. De rechter-commissaris heeft het belang van de bewoner, die sinds enige tijd in de woning verbleef en gebruik maakte van nutsvoorzieningen, zwaarder laten wegen dan het belang van de rechthebbende.

Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris de vordering afgewezen, zowel voor de genoemde verdachten als voor de onbekende personen. De beslissing is genomen door mr. J.J.J. Schols, rechter-commissaris, en het Openbaar Ministerie heeft de mogelijkheid om binnen 14 dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

rechter-commissaris in strafzaken
zittingsplaats Rotterdam
parketnummers : 10.333055.22, 10.333174.22 en 10.333178.22
datum : 27 januari 2023
betreft : [adres01] te Rotterdam
Beslissing op een vordering tot machtiging voor een bevel tot verwijdering van personen en/of voorwerpen uit een woning, besloten lokaal of erf
(artikel 551a Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte01], geboren op [geboortedatum01] 1996 te [geboorteplaats01] ,
en de verdachten:
[verdachte02], geboren op [geboortedatum02] 1984, te [geboorteplaats02] in Italië, en
[verdachte03], geboren op [geboortedatum03] 1996, te [geboorteplaats03] .

Procedure

De officier van justitie heeft op 18 januari 2023 een schriftelijke vordering ingediend, welke door de behandelend rechter-commissaris is ontvangen op 20 januari 2023. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechter-commissaris de bovengenoemde machtiging verleent.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van de vordering een proces-verbaal overgelegd van Politie eenheid Rotterdam met kenmerk [kenmerknummer01] alsmede een aantal aanvullingen daarop.
De vordering heeft betrekking op het verwijderen door een opsporingsambtenaar van personen en voorwerpen die wederrechterlijk vertoeven in de woningen aan het [adres01] te Rotterdam.
De rechter-commissaris heeft, in overleg met de advocaat van [verdachte01] , een datum voor het verhoor bepaald. Dit verhoor heeft niet binnen een termijn van driemaal 24 uur plaatsgevonden. De agenda van de rechter-commissaris en van de raadsman alsmede de voor oproeping benodigde tijd, maakten dit niet mogelijk.
Op 27 januari 2023 zijn verschenen [verdachte01] en mr. M.F. van Hulst, als raadsman van [verdachte01] . Tevens is verschenen [medeverdachte01] die meedeelde te wonen op het adres [adres02] te Rotterdam. Mr. Van Hulst deelde mede ook [medeverdachte01] bij te staan. [verdachte02] en [verdachte03] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beoordeling

Uit de mededelingen van [verdachte01] en [medeverdachte01] blijkt dat [verdachte02] en [verdachte03] niet woonachtig zijn op het adres [adres01] te Rotterdam. Voorts blijkt dat [verdachte01] en [medeverdachte01] niet wonen aan het [adres01] te Rotterdam. Zij hebben gesteld dat er geen verbinding is tussen de panden [adres02] en [adres01] . Uit de stukken blijkt dat die verbinding door beheerder van de panden ontoegankelijk is gemaakt.
[verdachte01] en [medeverdachte01] hebben meegedeeld dat [adres01] wordt bewoont door een persoon die zij kennen als ‘ [naam01] ’’. Zij beschikken niet over meer personalia.
De beheerder heeft aangifte gedaan van, kortgezegd, kraken van het pand [adres01] te Rotterdam. Hij heeft daarbij gesteld dat [verdachte01] , [verdachte02] en [verdachte03] ook [adres01] zouden bewonen. Gelet op de mededelingen van [verdachte01] en [medeverdachte01] en gelet op de inhoud van het dossier kan niet blijken dat [verdachte01] , [verdachte02] en [verdachte03] bewoners zijn van het adres [adres01] . De vordering dient ten aanzien van hen reeds hierom te worden afgewezen.
De vordering ziet tevens op één of meer vooralsnog onbekend gebleven perso(o)n(en). Uit de mededelingen van [verdachte01] en [medeverdachte01] volgt dat dit ene ‘ [naam01] ’’, personalia verder onbekend, zou zijn. De rechter-commissaris zou deze ‘ [naam01] ’’ in de gelegenheid moeten stellen te worden gehoord op de vordering. Daarvan wordt echter afgezien om de navolgende reden.
Onvoldoende blijkt welk zwaarwegend en spoedeisend belang de rechthebbende zou hebben. Gesteld wordt slechts dat de rechthebbende nieuwbouwplannen zou hebben voor de locatie waar de woning, althans het gebouw waar de woning deel van uitmaakt, staat. Deze gestelde nieuwbouwplannen zijn niet nader toegelicht, aangeduid of geconcretiseerd. Duidelijk is wel dat er geen vergunningen zijn voor nieuwbouw en dat er zelfs opnieuw tekeningen door de architect moeten worden gemaakt.
Voorts stelt de aangever dat de woning verhuurd zou worden. Deze gestelde verhuur is niet nader aangeduid of geconcretiseerd. Niet blijkt wanneer de huur zou aanvangen, of en wanneer de woning daadwerkelijk bewoond zou worden en wie de huurder is of zou zijn.
Een huurcontract is niet overgelegd. Uit de door de officier van justitie bij de vordering overgelegde stukken blijkt niet dat nader onderzoek is verricht naar de vermeende nieuwbouwplannen en de gestelde verhuur.
De rechter-commissaris dient bij de afweging van belangen voorts acht te slaan op het belang van de bewoner. Deze bevindt zich sinds enige tijd in de woning. De woning wordt gebruikt als woning. De bewoner heeft een nutsvoorziening.
In de huidige wettelijke systematiek wordt een strafbaar feit, het kraken, als uitgangspunt genomen bij het beantwoorden van de vraag of de rechthebbende belang heeft bij ontruiming. Naast dat uitgangspunt is het belang van de rechthebbende nauwelijks gesteld en geenszins onderbouwd. Daar staat tegenover dat het belang van de bewoner bij het verdere gebruik van het pand als woning aannemelijk onderbouwd is. Bij deze stand van zaken dient het woonrecht van de bewoner te prevaleren boven het gestelde belang van de rechthebbende. De vordering zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechter-commissaris:
- wijst de vordering af voor zover deze betrekking heeft op [verdachte01] , [verdachte02] en [verdachte03] daar deze geen bewoners van het pand [adres01] te Rotterdam zijn;
- wijst de vordering af voor zover deze betrekking heeft op één of meer vooralsnog onbekend gebleven perso(o)n(en) op grond van hetgeen hiervoor is overwogen.
Deze beslissing is op 27 januari 2023 genomen door mr. J.J.J. Schols,
rechter-commissaris.
Tegen deze beslissing kan het Openbaar Ministerie binnen 14 dagen hoger beroep instellen.