ECLI:NL:RBROT:2023:615

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
10.333055.22, 10.333174.22 en 10.333178.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering machtiging ontruiming op basis van onvoldoende onderbouwd belang van rechthebbende

Op 27 januari 2023 heeft de rechter-commissaris in de Rechtbank Rotterdam een vordering tot machtiging voor een bevel tot verwijdering van personen en/of voorwerpen uit een woning afgewezen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 18 januari 2023 en betrof de woningen aan [adres01] te Rotterdam, waar de verdachten [verdachte01] en [verdachte02] verbleven. De officier van justitie had ter onderbouwing van de vordering een proces-verbaal van de Politie eenheid Rotterdam overgelegd, maar de rechter-commissaris oordeelde dat het belang van de rechthebbende onvoldoende was onderbouwd.

Tijdens de zitting op 27 januari 2023 waren [verdachte01] en [verdachte02] aanwezig, terwijl de andere verdachten, [verdachte03] en [verdachte04], niet verschenen. De rechter-commissaris constateerde dat [verdachte03] en [verdachte04] niet langer op het adres woonden en dat de vordering zich voornamelijk richtte op [verdachte01] en [verdachte02]. De rechter-commissaris weegt het woonrecht van de verdachten zwaarder dan het belang van de beheerder, die stelde dat er sprake was van kraken en onrechtmatig verblijf.

De rechter-commissaris concludeerde dat er geen bewijs was dat de woning daadwerkelijk verhuurd was of dat er werkzaamheden zouden plaatsvinden. De vordering werd afgewezen, omdat de beheerder niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De beslissing werd genomen door mr. J.J.J. Schols, rechter-commissaris, en het Openbaar Ministerie heeft de mogelijkheid om binnen 14 dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

rechter-commissaris in strafzaken
zittingsplaats Rotterdam
parketnummers : 10.333055.22, 10.333174.22 en 10.333178.22
datum : 27 januari 2023
betreft : [adres01] te Rotterdam
Beslissing op een vordering tot machtiging voor een bevel tot verwijdering van personen en/of voorwerpen uit een woning, besloten lokaal of erf
(artikel 551a Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak tegen de verdachten:
[verdachte01], geboren op [geboortedatum01] 1996 te [geboorteplaats01] , en
[verdachte02] ,geboren [geboortedatum02] 1998 te [geboorteplaats02] ,
en de verdachten:
[verdachte03], geboren op [geboortedatum03] 1984, te [geboorteplaats03] in Italië, en
[verdachte04], geboren op [geboortedatum04] 1996, te [geboorteplaats04] .

Procedure

De officier van justitie heeft op 18 januari 2023 een schriftelijke vordering ingediend, welke door de behandelend rechter-commissaris is ontvangen op 20 januari 2023. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechter-commissaris de bovengenoemde machtiging verleent.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van de vordering een proces-verbaal overgelegd van Politie eenheid Rotterdam met kenmerk [kenmerknummer01] alsmede een aantal aanvullingen daarop.
De vordering heeft betrekking op het verwijderen door een opsporingsambtenaar van personen en voorwerpen die wederrechterlijk vertoeven in de woningen aan de [adres01] te Rotterdam.
De rechter-commissaris heeft, in overleg met de advocaat van [verdachte01] , een datum voor het verhoor bepaald. Dit verhoor heeft niet binnen een termijn van driemaal 24 uur plaatsgevonden. De agenda van de rechter-commissaris en van de raadsman alsmede de voor oproeping benodigde tijd, maakten dit niet mogelijk.
Op 27 januari 2023 zijn verschenen [verdachte01] en mr. M.F. van Hulst, als raadsman van [verdachte01] . Tevens is verschenen [verdachte02] die meedeelde te wonen op het adres [adres01] te Rotterdam. Mr. Van Hulst deelde mede ook [verdachte02] bij te staan. [verdachte03] en [verdachte04] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beoordeling

Uit de mededelingen van [verdachte01] en [verdachte02] blijkt dat [verdachte03] en [verdachte04] niet langer woonachtig zijn op het adres [adres01] te Rotterdam. Deze beslissing wordt daarom genomen in de zaken tegen [verdachte01] en ook tegen [verdachte02] daar is gebleken dat hij wel bewoner is en de vordering van de officier van justitie ziet op [verdachte01] , [verdachte03] , [verdachte04] en één of meer vooralsnog onbekend gebleven perso(o)n(en).
De beheerder heeft aanvullende informatie aan de politie verschaft sinds de afwijzing van de vordering betrekking hebbend op hetzelfde pand op 6 januari 2023. Er wordt opnieuw verwezen naar nieuwbouwplannen waarbij geen zicht is op de mogelijke aanvang daarvan. Het gestelde omtrent het verhuren of verhuurd zijn van het pand is thans onderbouwd met een huurovereenkomst. De beheerder heeft voorts gesteld dat er een aannemer in de arm zou zijn genomen om werkzaamheden in het pand te verrichten.
De huurovereenkomst roept minst genomen vragen op, mede bezien in het licht van onjuiste mededelingen door de aangever in diens aangifte. Mededelingen van de beheerder over de termijn waarop vergunningen zouden worden verleend zijn deels tegenstrijdig. Er wordt gesteld dat er sprake is van agressie zijdens de krakers hetgeen uit het dossier niet volgt. Er wordt gesteld dat er een SS logo zichtbaar zou zijn hetgeen niet juist is, ook al gelet op de omschrijving van dat logo door de aangever zelf. [verdachte01] en [verdachte02] hebben onweersproken gesteld dat op geen enkele wijze aan hen is kenbaar gemaakt dat de woning verhuurd was of dat er (onderhouds)werkzaamheden zouden (gaan) plaatsvinden. Ook anderszins blijkt niet dat de woning daadwerkelijk betrokken zou worden door nieuwe huurders.
Daar staat tegenover dat [verdachte01] nog steeds in de woning woont en dat inmiddels ook [verdachte02] daar woont. Het deel van het complex aangeduid als [adres01] is daadwerkelijk als woning in gebruik. Voorts geldt dat er een nutsvoorziening is en dat er geen uitzicht is op andere woonruimte op korte termijn. Anders dan door de beheerder wordt gesteld is er geen verbinding tussen de woning [adres01] en de woning [adres02] . De beheerder heeft zelf tegenover de politie gewag gemaakt van het feit dat de verbinding ontoegankelijk is gemaakt. De stelling dat de krakers van [adres01] , [verdachte01] en [verdachte02] ook de krakers van [adres02] zouden zijn kan daarom geen stand houden, maar is evenmin grond om het woonrecht dat zij hebben minder zwaarwegend te achten.
Bij deze stand dient het woonrecht van [verdachte01] en [verdachte02] zwaarder te wegen dan het gestelde belang van de beheerder. De vordering wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechter-commissaris wijst de vordering af.
Deze beslissing is op 27 januari 2023 genomen door mr. J.J.J. Schols,
rechter-commissaris.
Tegen deze beslissing kan het Openbaar Ministerie binnen 14 dagen hoger beroep instellen.