Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
[verdachte04], geboren op [geboortedatum04] 1996, te [geboorteplaats04] .
Rechtbank Rotterdam
Op 27 januari 2023 heeft de rechter-commissaris in de Rechtbank Rotterdam een vordering tot machtiging voor een bevel tot verwijdering van personen en/of voorwerpen uit een woning afgewezen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 18 januari 2023 en betrof de woningen aan [adres01] te Rotterdam, waar de verdachten [verdachte01] en [verdachte02] verbleven. De officier van justitie had ter onderbouwing van de vordering een proces-verbaal van de Politie eenheid Rotterdam overgelegd, maar de rechter-commissaris oordeelde dat het belang van de rechthebbende onvoldoende was onderbouwd.
Tijdens de zitting op 27 januari 2023 waren [verdachte01] en [verdachte02] aanwezig, terwijl de andere verdachten, [verdachte03] en [verdachte04], niet verschenen. De rechter-commissaris constateerde dat [verdachte03] en [verdachte04] niet langer op het adres woonden en dat de vordering zich voornamelijk richtte op [verdachte01] en [verdachte02]. De rechter-commissaris weegt het woonrecht van de verdachten zwaarder dan het belang van de beheerder, die stelde dat er sprake was van kraken en onrechtmatig verblijf.
De rechter-commissaris concludeerde dat er geen bewijs was dat de woning daadwerkelijk verhuurd was of dat er werkzaamheden zouden plaatsvinden. De vordering werd afgewezen, omdat de beheerder niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De beslissing werd genomen door mr. J.J.J. Schols, rechter-commissaris, en het Openbaar Ministerie heeft de mogelijkheid om binnen 14 dagen hoger beroep in te stellen.