ECLI:NL:RBROT:2023:6143

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
C/10/657890 / JE RK 23-1130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van de gecertificeerde instelling in verzoek tot bekrachtiging perspectiefbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: GI) tot bekrachtiging van een perspectiefbesluit. Dit perspectiefbesluit houdt in dat de GI niet langer toewerkt naar een thuisplaatsing van de minderjarige [naam kind01], die in een jeugdhulpaccommodatie verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een geschil, waardoor de GI niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek.

De rechtbank heeft het procesverloop in deze zaak uiteengezet, waarbij de GI op 11 mei 2023 een verzoekschrift indiende, en de minderjarige en de moeder zijn gehoord. De vader is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over [naam kind01], die sinds anderhalf jaar uit huis is geplaatst en positieve ontwikkelingen doormaakt binnen de jeugdhulp.

De moeder steunt de beslissing van de GI, ondanks haar persoonlijke gevoelens over de uithuisplaatsing. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank concludeert dat er in dit geval geen geschil is, en verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoek. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M. de Geus als voorzitter.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/657890 / JE RK 23-1130
datum uitspraak: 7 juli 2023

beschikking geschillenregeling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2006 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [naam kind01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam01] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats01] ,

[naam02] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats02] .

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 mei 2023, ingekomen bij de griffie op
16 mei 2023;
- het besluit van de GI van 6 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 6 juni 2023.
Op 9 juni 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [naam kind01] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord door de voorzitter,
- de moeder,
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam03] en [naam04] .
Opgeroepen en niet verschenen is: de vader.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind01] wordt uitgeoefend door de ouders.

[naam kind01] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten bij Horizon in Harreveld.
Bij beschikking van 9 juni 2023 is de ondertoezichtstelling van [naam kind01] verlengd tot 28 juni 2024. De rechtbank heeft bij deze beschikking ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 28 juni 2024.

Het verzoek

De GI heeft aan de rechtbank een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De GI heeft op 6 maart 2023 namelijk besloten om niet langer toe te werken naar een thuisplaatsing van [naam kind01] . De GI heeft de rechtbank gevraagd om te verklaren dat de GI op goede gronden is gekomen tot dit besluit en te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling vanaf heden niet meer gericht zijn op het toewerken naar een thuisplaatsing.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Uit de wet volgt dat toewerken naar een thuisplaatsing een van de doelen van de ondertoezichtstelling is. [naam kind01] is anderhalf jaar geleden uit huis geplaatst en heeft binnen Horizon een positieve ontwikkeling doorgemaakt, zowel binnen de gesloten als de open setting. Het is de bedoeling dat hij zal toewerken naar zelfstandigheid. [naam kind01] en zijn moeder staan hierachter. Een thuisplaatsing van [naam kind01] is daarom niet langer het doel van de ondertoezichtstelling, maar een afsluiting van de maatregel is volgens de GI niet wenselijk gelet op de complexe verhouding tussen [naam kind01] en de moeder en hun behoefde aan voortgezette ondersteuning door de GI.

Het standpunt van de moeder

Hoewel de moeder moeite heeft met het feit dat [naam kind01] niet bij haar zal opgroeien, staat zij hier wel achter. De moeder ziet de vooruitgang die [naam kind01] sinds de uithuisplaatsing heeft doorgemaakt. De problematiek van [naam kind01] werd in de thuissituatie steeds ernstiger. De kaders die [naam kind01] vervolgens na zijn uithuisplaatsing geboden werden hebben hem goed geholpen. De moeder heeft aangegeven dat zij [naam kind01] niet de structuur kan bieden die hij nodig heeft en die hij nu binnen Horizon wel ervaart.

De beoordeling

In artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, voor zover niet vallend onder de reikwijdte van het klachtrecht als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd.
De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van de geschillenregeling voor de toetsing van een perspectiefbesluit nog steeds in ontwikkeling is. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft op 17 maart 2023 cassatie in het belang der wet ingesteld, teneinde een beslissing van de Hoge Raad te verkrijgen over de mogelijkheid daartoe (ECLI:NL:PHR:2023:310).
De Procureur-Generaal heeft daarin het standpunt ingenomen dat, indien het geschil over het opvoedperspectief niet op een andere wijze aan de rechter wordt voorgelegd, bijvoorbeeld omdat de GI de gezagsbeëindiging een te verstrekkende maatregel acht, de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met zich meebrengen dat het perspectiefbesluit via de geschillenregeling door een rechter wordt getoetst. Dezelfde bescherming dient geboden te worden als een perspectiefbesluit niet binnen afzienbare tijd gevolgd wordt door een verzoek verlenging uithuisplaatsing dan wel een verzoek gezagsbeëindiging. Daarbij speelt mee dat de GI voor dat laatste verzoek afhankelijk is van de Raad voor de Kinderbescherming. Deze geschillenregeling biedt de ouder(s) dan enige rechtsbescherming om tegen het perspectiefbesluit en de gevolgen daarvan op te komen.
Op 6 maart 2023 heeft de GI een perspectiefbesluit genomen, inhoudende dat niet meer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van [naam kind01] , maar dat voor [naam kind01] wordt gezocht naar een passend verblijf met voldoende begrenzing, structuur en bescherming, gericht op de ontwikkeling naar zelfstandigheid. [naam kind01] en zijn moeder staan hierachter en zijn het ermee eens dat in het kader van de ondertoezichtstelling niet langer wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van [naam kind01] .
De rechtbank stelt vast dat uit de hierboven aangehaalde conclusie van de Procureur-Generaal volgt dat een geschil over het perspectiefbesluit op grond van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW kan worden getoetst door de rechter . Uit de conclusie volgt echter niet dat alle perspectiefbesluiten, en daarmee ook de besluiten waar geen geschil over bestaat, zouden moeten worden voorgelegd aan de rechtbank en getoetst zouden moeten worden. Artikel 1:262b BW biedt daar ook geen grond voor. De rechtbank stelt vast dat in het geval van [naam kind01] er geen sprake is van een geschil en zal de GI daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.

De beslissingDe rechtbank:

verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. de Geus, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. A. Verweij en R. van den Wildenberg, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023.