ECLI:NL:RBROT:2023:6142

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
C/10/657727 / KG ZA 23-405
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vrijgave van depotbedrag in kort geding met betrekking tot beslag en depotovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Aero Express B.V. en Berbo Grens Services B.V., Berbo Customs Services B.V. en Stichting Beheer Derdengelden YUR Advocaten. Aero vorderde de vrijgave van een depotbedrag van € 774.352,80 dat op de derdenrekening van de Stichting was gestort, als gevolg van een eerder gelegd beslag door Berbo c.s. De achtergrond van het geschil ligt in een samenwerkingsovereenkomst tussen Aero en Berbo c.s. voor douanewerkzaamheden, waarbij een geschil ontstond over de uitvoering en betaling van de diensten. Berbo c.s. hadden beslag gelegd op de vordering van Aero, waarna partijen een depotovereenkomst sloten waarin werd afgesproken dat het depotbedrag zou worden vrijgegeven onder bepaalde voorwaarden. Aero stelde dat Berbo c.s. niet tijdig een eis in de hoofdzaak hadden ingesteld, waardoor zij recht had op uitbetaling van het depot. Berbo c.s. voerden aan dat zij gerechtvaardigd hadden vertrouwd op een verlenging van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet onaannemelijk was dat de bodemrechter zou oordelen dat Berbo c.s. gerechtvaardigd hadden vertrouwd op een akkoord van Aero voor verlenging van de termijn. De vorderingen van Aero werden afgewezen, evenals de incidentele vordering van Berbo c.s. tot tussenkomst. Aero werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/657727 / KG ZA 23-405
Vonnis in kort geding van 11 juli 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AERO EXPRESS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. L.P. Wiggers te Amsterdam
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BERBO GRENS SERVICES B.V.,
gevestigd te Duiven,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.H. Louws te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BERBO CUSTOMS SERVICES B.V.,
gevestigd te Duiven,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.H. Louws te Rotterdam
3. de stichting
STICHTING BEHEER DERDENGELDEN YUR ADVOCATEN,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. G. van der Spek.
Partijen zullen hierna Aero, Berbo Grens, Berbo Customs en de Stichting genoemd worden. Berbo Grens en Berbo Customs samen worden Berbo c.s. genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 mei 2023, met producties;
  • de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door Berbo c.s. toegezonden incidentele conclusie houdende vordering tot tussenkomst dan wel voeging tevens houdende conclusie van antwoord, met producties;
  • de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door de Stichting toegezonden conclusie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling op 27 juni 2023;
  • de pleitnota van Aero;
  • de pleitnota van Berbo c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Aero is een logistiek bedrijf dat inklarings- en expeditiediensten verleent aan
e-commerce verkopers en andere logistieke partijen.
2.2.
Berbo c.s. verlenen diensten op douanerechtelijk gebied.
2.3.
Tot 30 juni 2022 voerde Berbo Grens bepaalde douanewerkzaamheden uit op grond van een overeenkomst tussen Berbo Grens en Aero. Ook Berbo Customs voerde tot 30 juni 2022 douanewerkzaamheden uit voor Aero.
2.4.
Tussen Aero, Berbo Grens en Berbo Customs is een geschil ontstaan over - kort gezegd - de uitvoering van de werkzaamheden door Berbo Grens en Berbo Customs, de betaling van de facturen voor die werkzaamheden door Aero en de beëindiging van de onder 2.3 bedoelde overeenkomst.
2.5.
Op grond van een daartoe door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Hollandop 22 augustus 2022 verleend verlof, hebben Berbo c.s. op 23 augustus 2023 derdenbeslag ten laste van Aero gelegd voor een vordering van € 774.352,80. Die vordering betrof volgens Berbo c.s. door Aero onbetaald gelaten facturen tot een bedrag van € 620.000,-. Op grond van het beslagverlof diende de eis in de hoofdzaak door Berbo c.s. te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van beslaglegging, te weten uiterlijk op 4 oktober 2022. Het beslag heeft doel getroffen.
2.6.
Op 1 september 2023 zijn Aero, Berbo c.s. en de Stichting de - voor zover thans van belang - volgende depotovereenkomst (hierna: de depotovereenkomst) aangegaan:
“(…)
E. Berbo is bereid om het gelegde Beslag op te heffen en géén nieuwe beslagen te leggen uit
hoofde van de Vordering, als Aero zekerheid stelt in de vorm van een depot van € 774.352,80,- op de derdenrekening van de Stichting op basis van deze depotovereenkomst (…);
F. Partijen en de Stichting zijn bereid om de Overeenkomst aan te gaan;
G. Aero zal op de derdenrekening van de Stichting het bedrag van € 774.352,80,- (dit bedrag hierna te noemen: het “Depot”) (laten) overmaken; en
H. De Stichting zal het Depot voor Partijen houden ten titel van beheer voor diegene die
rechthebbend blijkt te zijn en daarover slechts conform deze Overeenkomst kan beschikken;
I. Aero en Berbo zullen na ondertekening van deze Overeenkomst met elkaar in overleg treden om te bekijken of een minnelijke regeling voor het Geschil tot de mogelijkheden behoort.
(…)
Artikel 1. Depot
1.1
Aero en Berbo zullen ING Bank N.V. uiterlijk op vrijdag 2 september 2022 gezamenlijk instrueren om een bedrag gelijk aan het Depot over te maken op de derdengeldenrekening van de Stichting (…).
(…)
Artikel 2. Uitbetaling Depot
2.1
De Stichting zal uitsluitend overgaan tot uitbetaling van enig bedrag van het Depot op
schriftelijke instructies overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van deze Overeenkomst.
2.2
Partijen kunnen niet eerder aanspraak maken op uitbetaling van het Depot dan zodra het
bestaan van die aanspraak blijkt uit:
a. een namens Partijen ondertekende schriftelijke vaststellingsovereenkomst;
of
b. een in kracht van gewijsde gegane of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde rechterlijke
uitspraak in een (renvooi)procedure tussen (een curator van één van) Partijen, waaruit
volgt welke Partij tot welk bedrag is gerechtigd met betrekking tot het Geschil.
Als Berbo niet uiterlijk binnen zes weken na het gelegde beslag een eis in de hoofdzaak heeft ingesteld ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak als hierboven bij b. bedoeld, zal de Stichting aan Aero het Depot uitkeren, tenzij partijen overeenstemming hebben bereikt over een minnelijke regeling en een en ander hebben neergelegd in een schriftelijke
vaststellingsovereenkomst of nog in onderhandeling zijn daarover.
Artikel 3. Rechten en verplichtingen Stichting
3.1
De Stichting heeft geen andere rechten of verplichtingen jegens Partijen dan die welke zijn opgenomen in deze Overeenkomst. De Stichting is verplicht om de bedragen uit te betalen in overeenstemming met de bepalingen van artikel 2 van de Overeenkomst.
(…)
3.3
De Stichting is alleen gerechtigd af te gaan op een mededeling die is gedaan door (de advocaten) van Aero en Berbo tezamen. De Stichting zal niet handelen op verzoek van slechts één partij, maar zal altijd verifiëren of de mededeling of instructie de instemming van beide partijen heeft. De Stichting zal dat doen binnen twee weken nadat zij een mededeling heeft ontvangen en haar standpunt schriftelijk aan (de advocaten van) Aero en Berbo kenbaar maken. Tenzij Aero of Berbo binnen twee weken schriftelijk aan de Stichting kenbaar maken dat zij bezwaar hebben tegen het standpunt van de Stichting, staat het de Stichting vrij om het Depot uit te keren conform haar standpunt. Indien Aero of Berbo bezwaar hebben gemaakt tegen het standpunt, zullen zij binnen vier weken daarna, welke termijn geldt als een vervaltermijn, een gerechtelijke procedure aanhangig hebben gemaakt, waarin een verklaring voor recht wordt gevorderd welke partij op welk deel van het Depot aanspraak kan maken. De gerede partij kan ook een kort geding aanhangig maken. De Stichting is gerechtigd en verplicht om conform een eventuele ordemaatregel tot uitkering van het Depot over te gaan.
Aero heeft het in de depotovereenkomst genoemde bedrag betaald op de rekening van de Stichting, waarna Berbo c.s. op 5 september 2022 de onder Aero gelegde beslagen hebben laten opheffen.
2.7.
Op 31 augustus 2022 heeft Aero conservatoir derdenbeslag laten leggen ten laste van Berbo Customs.
2.8.
Op 28 september 2022 heeft de advocaat van Berbo c.s. het volgende aan de advocaat van Aero gemaild:
“Als ik het goed zie, heb ik nog geen beslissing van de rechtbank over uw verzoek om verlenging van de termijn voorbij zien komen. Ik neem aan dat die verlenging is toegekend? Bij een verlenging met twee weken zou de termijn vandaag verstrijken.
De Beslagsyllabus voorziet in de mogelijkheid om een eis in de hoofdzaak in te stellen middels een eis in reconventie 25 onder "
wel langere termijn mogelijk bij[...} d. eis in reconventie").
Aangezien door mijn cliënte uiterlijk a.s. dinsdag een dagvaarding zal moeten worden betekend voor het instellen van de eis in de hoofdzaak (overigens bij de rechtbank NH, locatie Haarlem en niet bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem waar de beweerde vordering van Aero dient), verneem ik graag wanneer aan de zijde van Aero een eis in de hoofdzaak zal moeten worden ingesteld. Indien dat eerder zal zijn dan a.s. dinsdag of om en nabij gelijk zal vallen, zal ik een verzoek aan de rechtbank doen om de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak te verlengen en daarbij rekening te houden met een eis in reconventie in de procedure Aero/Berbo (zodat ik geen dagvaarding zal hoeven uit te brengen en vervolgens in een later stadium een verzoek om voeging zal moeten doen).”
2.9.
Aero heeft bij dagvaarding van 28 september 2022 de bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Gelderland.
2.10.
Op 29 september 2022 hebben Berbo c.s. een “verzoekschrift tot het verlengen van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak ex art. 700 lid 3 rv” ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. Het e-mailbericht aan de rechtbank Noord-Holland met dat verzoekschrift en het daaraan voorafgaande e-mailbericht van de advocaat van Berbo c.s. aan de voorzieningenrechter waarin dat verzoek wordt aangekondigd, heeft de advocaat van Aero in kopie ontvangen. In het verzoekschrift hebben Berbo c.s. verzocht de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak in het kader van het door Berbo c.s. op 23 augustus 2023 gelegde beslag te verlengen tot en met het moment dat Berbo c.s. in de door Aero aanhangig gemaakte bodemprocedure bij de rechtbank Gelderland een eis in reconventie hebben ingesteld. Dat verzoek is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland op 30 september 2022 “toegestaan als verzocht”.
2.11.
Op 4 oktober 2022 heeft Aero conservatoire beslagen laten leggen ten laste van Berbo c.s. en (het aan Berbo Customs gelieerde) BCS Group B.V., voor drie vorderingen ter hoogte van ruim 8 miljoen euro.
2.12.
Berbo c.s. hebben op 24 november 2022 een kort geding bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakt ter opheffing van de onder 2.11 bedoelde beslagen. De procedure is op verzoek van partijen enkele keren aangehouden voor schikkingsoverleg.
2.13.
Berbo c.s. hebben enkele keren met instemming van Aero uitstel gekregen voor de conclusie van antwoord in de bodemprocedure bij de rechtbank Gelderland (zie 2.9). Op 4 april 2023 hebben Berbo c.s. die conclusie van antwoord (in conventie) genomen en tegelijk een eis in reconventie ingediend.
2.14.
Op 31 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen in het opheffingskortgeding bedoeld onder 2.12. Bij dat vonnis heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de vordering van Aero herbegroot op € 272.783,01.

3..Het geschil in de hoofdzaak en in het incident

3.1.
Aero vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. de Stichting te veroordelen tot uitbetaling van het volledige depotbedrag van € 774.352,80 aan Aero, met de bepaling dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na
dagtekening van het te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd; en
2. Berbo c.s. te gebieden haar volledige medewerking te verlenen aan de uitbetaling van het
volledige depotbedrag van € 774.352,80 aan Aero;
3. de Stichting en Berbo c.s. te veroordelen tot betaling aan Aero van de proceskosten en nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Berbo c.s. voeren verweer en stellen een incident in. Het verweer van Berbo c.s. en de incidentele vordering strekken ertoe om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) in de onderhavige kort geding procedure te worden toegelaten als (primair) tussenkomende dan wel (subsidiair, namelijk indien en voor zover de Stichting zich in deze procedure zal refereren aan het oordeel van de rechtbank) voegende partij bij Aero's vordering op de Stichting onder 1 van het petitum van de dagvaarding;
b) Aero in al haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans al die vorderingen in kort geding af te wijzen;
c) Aero te veroordelen in de kosten van de kortgedingprocedure en het incident.
3.3.
De Stichting heeft zich in haar conclusie van antwoord gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Tijdens de zitting heeft Aero zich gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter over de incidentele vordering.

4..De beoordeling

Ten aanzien van de vorderingen van Aero

4.1.
Met haar vordering wil Aero bewerkstelligen dat het door haar bij de Stichting in depot gestorte bedrag aan Aero wordt uitgekeerd.
4.2.
Volgens Aero is daarvoor plaats op grond van artikel 2, laatste volzin van de depotovereenkomst. Daarin staat - kort gezegd - dat als Berbo c.s. niet uiterlijk binnen zes weken na het door Berbo c.s. gelegde beslag een eis in de hoofdzaak hebben ingesteld, aanspraak kan worden gemaakt op uitbetaling van het depotbedrag. Berbo c.s. hebben pas na die termijn, die eindigde op 4 oktober 2022, een eis in de hoofdzaak ingesteld.
4.3.
Berbo c.s. verweren zich tegen deze vordering met onder meer een beroep op de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 30 september 2022 (zie 2.10). In die beslissing is de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak door Berbo c.s. verlengd tot het moment van het indienen van de conclusie van eis in reconventie in de inmiddels door Aero tegen Berbo c.s. aanhangig gemaakte procedure bij de rechtbank Gelderland.
4.4.
Anders dan Berbo c.s. kennelijk bepleiten, kan deze verlengingsbeslissing op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat Aero geen beroep toekomt op artikel 2, laatste volzin van de depotovereenkomst. In de eerste plaats niet omdat die beslissing is genomen op een moment dat het daaraan ten grondslag liggende beslag al was opgeheven (op 5 september 2022). Daarnaast geldt dat het de tussen partijen gesloten depotovereenkomst is die bepaalt wanneer aanspraak kan worden gemaakt op uitbetaling van het depotbedrag. De verlengingsbeslissing heeft niet tot wijziging van de voorwaarden van de depotovereenkomst geleid. De andersluidende opvatting daarover van Berbo c.s. is onjuist.
4.5.
Of Aero aanspraak heeft op uitbetaling van het depotbedrag moet dan ook worden beoordeeld op grond van de depotovereenkomst en de latere gedragingen van partijen. Vastgesteld moet worden welke verplichtingen over en weer voor partijen uit de depotovereenkomst en eventuele latere afspraken tussen partijen voortvloeien. Bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst moet niet alleen worden gekeken naar de taalkundige uitleg daarvan, maar komt het aan op de zin die partijen gelet op hun verklaringen en gedragingen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij ten aanzien daarvan van elkaar mochten verwachten (Haviltex). Voor de duiding van latere verklaringen en gedragingen geldt op grond van artikel 3:33 en 3:35 BW in wezen dezelfde maatstaf. In het algemeen geldt voorts dat partijen bij een overeenkomst zich jegens elkaar dienen te gedragen overeenkomstig de eisen van de redelijkheid en billijkheid. Aan de hand van deze normen zal de voorzieningenrechter moeten beoordelen of aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Aero aanspraak kan maken op vrijgave van het depot. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.6.
Niet ter discussie staat dat Berbo c.s. uiterlijk op 4 oktober 2022 de hoofdzaak aanhangig moesten maken en dat zij deze deadline niet hebben gehaald. Berbo c.s. menen echter dat zij er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat Aero akkoord was met een verlenging van deze termijn. Ter onderbouwing hiervan hebben Berbo c.s. gewezen op de mail van 28 september 2022. Daarin stelt hun advocaat de deadline aan de orde in de context van het beslag dat inmiddels door Aero was gelegd, welk beslag logischerwijs ook door een hoofdzaak zou moeten worden vervolgd. In de kern komt het bericht van 28 september 2022 neer op een voorstel om beide hoofdzaken - zowel de hoofdzaak volgend op het beslag van Berbo c.s. als de hoofdzaak volgend op het beslag van Aero - te combineren door middel van vorderingen in conventie en in reconventie. Een praktisch voorstel dus, klaarblijkelijk gericht op het voorkomen van onnodige procedures.
4.7.
Aero heeft haar hoofdzaak op diezelfde dag, 28 september 2022, aanhangig gemaakt door betekening van de inleidende dagvaarding. Daarmee was dus gegeven dat de hoofdzaak van Aero voorliep op die van Berbo c.s. Het combineren van beide hoofdzaken conform het voorstel van Berbo c.s. zou dus noodzakelijkerwijs binnen de door Aero bij de rechtbank Gelderland gestarte procedure moeten plaatsvinden. Berbo c.s. zouden hun hoofdzaak in die procedure dan moeten beginnen door het instellen van een eis in reconventie.
4.8.
Gelet op de samenval in tijd van het voorstel van Berbo c.s. en het begin van de hoofdzaak van Aero, had het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de rede gelegen dat Aero het in reactie op de mail van 28 september 2022 had laten weten als zij niets voelde voor het voorstel van Berbo c.s. om de procedures te combineren. Zeker toen Aero kopie van het verzoek van Berbo c.s. aan de voorzieningenrechter om termijnverlenging ontving, mocht van Aero worden verwacht dat zij afwijzend had gereageerd op dat voorstel als zij zich daar niet in kon vinden. Dat was op 29 september 2022 en dus nog ruimschoots voor het verstrijken van de deadline. Daaraan doet niet af dat dit verzoek, gelet op wat onder 4.4 is overwogen, als zodanig zinledig was. Er kon bij Aero immers redelijkerwijs geen misverstand over bestaan dat dit verzoek plaatsvond in het licht van enerzijds de noodzaak om tijdig een hoofdzaak te beginnen en anderzijds het - alleszins redelijke - voorstel om beide hoofdzaken te combineren. Een dergelijke reactie heeft Aero niet gegeven.
4.9.
Hiermee heeft Aero bij Berbo c.s. het vertrouwen doen ontstaan dat Aero zich kon vinden in het voorstel van Berbo c.s. en dus dat Berbo c.s. hun eis in de hoofdzaak, noodzakelijk voor het handhaven van het depot, konden instellen door middel van een eis in reconventie in de door Aero begonnen procedure, ook al zou daarmee logischerwijs de deadline van 4 oktober 2022 worden overschreden. In elk geval kan niet worden uitgesloten dat de bodemrechter tot dit oordeel komt.
4.10.
Onjuist is in dit verband het betoog van Aero dat Berbo c.s. de beide hoofdzaken ook hadden kunnen combineren door haar eis in reconventie nog vóór 4 oktober 2022 in te stellen. Bij dagvaarding van 28 september 2022 zijn Berbo c.s. opgeroepen voor de rolzitting van 12 oktober 2022. De eerst mogelijke gelegenheid voor het instellen van een eis in reconventie was dus op laatstgenoemde datum (artikel 137 Rv). Anticipatie in de zin van artikel 126 Rv was gelet op de oproepingstermijn niet mogelijk.
4.11.
De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van Aero dat zij slechts akkoord is gegaan met (herhaald) uitstel voor de door Berbo c.s. te nemen conclusie van antwoord (zie 2.13) en niet met uitstel voor het instellen van de eis in reconventie. Het indienen van een eis in reconventie op een ander moment dan gelijktijdig met de conclusie van antwoord is niet mogelijk. Aero wordt in de procedure bij de rechtbank Gelderland bijgestaan door een advocaat. Die advocaat moet geacht worden te weten dat op het moment van indiening van een conclusie van antwoord ook een eis in reconventie kan worden ingesteld. Een akkoord met een uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord, impliceert dus – misschien behoudens bijzondere omstandigheden, die niet zijn gebleken – dat op dat latere moment ook een eis in reconventie kan worden ingesteld. Het losknippen van een en ander is kunstmatig.
4.12.
De conclusie luidt dan ook dat niet onaannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat Berbo c.s. er gerechtvaardigd op hebben vertrouwd dat Aero akkoord was met verlenging van de termijn voor het instellen van de hoofdzaak, zonder dat dit tot een verplichting tot vrijgave van het depot zou leiden.
4.13.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat, ook als niet aannemelijk zou zijn dat de bodemrechter tot het oordeel zou komen dat Berbo c.s. gerechtvaardigd hebben vertrouwd op een dergelijk akkoord van Aero, ernstig moet worden betwijfeld dat Aero in deze fase van het conflict tussen partijen aanspraak kan maken op vrijgave van het depot. Behalve de hiervoor besproken omstandigheden is daarbij ook van belang dat het depot geacht moet worden primair het belang van Aero te dienen. Zij heeft immers uitvoerig betoogd dat het door Berbo c.s. gelegde beslag ruimschoots doel had getroffen, als gevolg waarvan de bedrijfsvoering van Aero ernstig werd gehinderd. Het depot heeft dat acute probleem van Aero opgelost. Een verplichting van Berbo c.s. om op dit moment, terwijl de hoofdzaken van partijen nog aanhangig zijn, mee te werken aan vrijgave van het depot zou betekenen dat Aero profiteert van de ongelukkige keuze van Berbo c.s. om een verzoek ex artikel 700 lid 3 Rv in te dienen, terwijl het - voor Aero kenbaar - evident was welk doel Berbo c.s. hiermee probeerden te dienen. In dit verband is ook van belang wat het gevolg zou zijn geweest als Berbo c.s. niet dat verzoek zouden hebben ingediend en ook niet zouden hebben aangenomen dat Aero met termijnverlenging akkoord was. Redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij dan tijdig een eis in de hoofdzaak hadden ingesteld met een dagvaarding voor de rechtbank Noord-Holland. Aero zou dan dus in dezelfde situatie verkeren en alleen maar meer kosten aan procedures hebben moeten maken. Gelet op dit alles is het naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als Berbo c.s. nu verplicht zouden worden mee te werken aan uitbetaling van het depotbedrag.
4.14.
De vorderingen van Aero tegen Berbo c.s. zullen dus worden afgewezen. Voor de vordering van Aero tegen de Stichting geldt noodzakelijkerwijs hetzelfde. De Stichting heeft immers alleen dan een verplichting tot uitbetaling van het depot als een dergelijke verplichting op één van partijen rust.
4.15.
Aero wordt veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten bestaan voor beide gedaagden uit € 5.737,- aan griffierecht en € 1.079,- aan salaris voor de advocaat, in totaal € 6.816,-.
Ten aanzien van het incident
4.16.
De vorderingen van Aero (tegen zowel Berbo c.s. als de Stichting) worden afgewezen. Daarmee hebben Berbo c.s. op dit moment geen belang (meer) bij een voeging of tussenkomst. De incidentele vordering van Berbo c.s. zal worden afgewezen.
4.17.
De proceskosten in het incident worden gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter,
Ten aanzien van de vorderingen van Aero:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Aero in de proceskosten tot aan deze uitspraak:
a. aan de zijde van Berbo c.s. vastgesteld op € 6.816,-, en
b. aan de zijde van de Stichting vastgesteld op € 6.816,-;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Ten aanzien van het incident:
5.4.
wijst de vordering af;
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.
1861/1980