Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen
[eiser] h.o.d.n. [eiser], te [plaats], eiser,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Het is de eerste mokzalf welke geen antibiotica bevat en toch binnen een paar dagen resultaat toont.” Op verzoek van de toezichthouder heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen/Bureau Diergeneesmiddelen (CBG/BD) zich uitgelaten over de vraag of het betreffende product al dan niet een diergeneesmiddel is.
Het is juist dat mijn bedrijf het product Mokzalf paard/Hypomok Horse Care te koop aanbood en verkocht. Het product Mokzalf paard/Hypomok Horse Care is bestemd om te worden gebruikt bij paarden en deze dieren zijn in beginsel voedselproducerende dieren tenzij de eigenaar deze dieren hiervan uitzondert door dit in het paardenpaspoort te vermelden. Ik wist echter niet dat dit product een diergeneesmiddel is en ik verkeerde in de veronderstelling dat dit product een verzorgingsmiddel is.
Beoordeling door de rechtbank
Het is de eerste mokzalf welke geen antibiotica bevat en toch binnen een paar dagen resultaat toont.” Uit het rapport van bevindingen volgt dat [bedrijf B] deze presentatie van het product een op een heeft overgenomen van de door eiser aangeleverde informatie. In het verhoor heeft eiser ook verklaard dat de etikettering is gedaan overeenkomstig zijn wensen. Dit is door eiser ter zitting nog bevestigd. Daarnaast is niet in geschil dat eiser in zijn presentatie van het product op zijn eigen website onder meer heeft vermeld dat de zalf kan worden aangebracht op de geïrriteerde huid, dat het dient ter verzorging van korsten, kloven, roodheid en blaasjes en dat het verzorgend, verzachtend en beschermend voor de huid werkt bij huidirritaties.
Gelet op deze presentaties van het product en de naam ervan, concludeert verweerder terecht dat eiser Hypomok presenteert als te werken tegen huidproblemen in de kootholte van paarden en daarmee als te beschikken over therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij dieren. Daarmee is dus voldaan aan het eerste onderdeel van de hierboven onder 6.1. genoemde definitie van diergeneesmiddel. De rechtbank merkt op dat hierbij niet relevant is wat de precieze samenstelling van ingrediënten van het product is en of het product daarmee ook daadwerkelijk therapeutische of profylactische eigenschappen bezit. Het als zodanig presenteren is voldoende om te concluderen dat sprake is van een diergeneesmiddel in de zin van de Wet dieren.
Op 28 januari 2022 is de nieuwe EU-diergeneesmiddelenverordening, Verordening 2019/6, [4] van kracht geworden en zijn naar aanleiding daarvan artikel 2.19 van de Wet dieren en het Besluit diergeneesmiddelen vervallen. Laatstgenoemd besluit is toen vervangen door het Besluit diergeneesmiddelen 2022. Ook is toen de definitie van ‘diergeneesmiddel’ in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet dieren gewijzigd en wordt sindsdien verwezen naar de definitie van ‘diergeneesmiddel’ in artikel 4, eerste lid, van Verordening 2019/6. In die definitie is onder meer sprake van een diergeneesmiddel als ze wordt aangeboden als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij dieren. De rechtbank stelt vast dat ook op basis van die definitie in Verordening 2019/6 thans Hypomok zou zijn aangemerkt als diergeneesmiddel.
Beboetbaar feit 1 ziet op het in de handel brengen van een diergeneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning is verleend. De rechtbank stelt vast dat dit ook in de huidige regelgeving niet is toegestaan, namelijk in artikel 5, eerste lid, van Verordening 2019/6.
Beboetbaar feit 2 ziet op het afleveren van een diergeneesmiddel zonder dat eiser daarvoor een klein- of groothandelsvergunning heeft. De rechtbank stelt vast dat ook in de huidige regelgeving een vergunning voor groothandel of kleinhandel is vereist. In artikel 99, eerste lid, van Verordening 2019/6 is dit voor de groothandel voorgeschreven. Op grond van artikel 103, eerste lid, van Verordening 2019/6 worden de voorschriften voor kleinhandel door het nationale recht bepaald. Verweerder heeft in dat verband in het aanvullend verweerschrift artikel 3.1 van de Regeling diergeneesmiddelen 2022 genoemd, maar dat is onjuist zoals verweerder ter zitting ook heeft bevestigd. Het gaat hier om artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen 2022 waarin staat dat voor kleinhandel een vergunning is vereist. Het niet voldoen aan genoemde voorschriften van Verordening 2019/6 is aangemerkt als een overtreding [5] en dat geldt ook voor artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen 2022 [6] . En op grond van de thans geldende bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren wordt voor beide overtredingen ook nu in beginsel een boete opgelegd van € 5.000-. Het voorgaande betekent dat ook op basis van de huidige regelgeving sprake is van een overtreding waarvoor eenzelfde boete wordt opgelegd.