4.2.1.Standpunt verdediging t.a.v. feiten 1 en 2
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is aangevoerd dat de door de aangeefster afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn. De verklaringen zijn inconsistent, onderling tegenstrijdig en worden onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Daar tegenover staat de ontkennende verklaring van de verdachte. Een contraindicatie voor de verklaring van de aangeefster is dat de politie bij de doorzoeking van zijn woning geen wapen heeft aangetroffen in de berging. Evenmin is een kistje aangetroffen waar het vuurwapen volgens de aangeefster uit is gehaald. Dit ondersteunt de verklaring van de verdachte. Voorts is de getuigenverklaring van de moeder van de verdachte een contra-indicatie voor de verklaring van de aangeefster. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat de aangeefster daadwerkelijk € 500,- aan de verdachte heeft betaald. De getuigenverklaring van de vriendin van de aangeefster, [naam01] (hierna: [naam01] ), betreft een verklaring die afkomstig is van dezelfde bron, namelijk de aangeefster. Hetzelfde geldt voor de getuigenverklaring van [naam02] (hierna: [naam02] ), een goede vriend van de aangeefster. Het geldbedrag dat de verdachte een aantal maanden later bij zich had tijdens zijn aanhouding, had hij vlak daarvoor gepind en is niet te linken aan de aangeefster.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is aangevoerd dat de door de aangeefster aangeleverde screenshots - die in de onderhavige strafzaak hét bewijs zouden moeten vormen - geen enkel aanknopingspunt bevatten ten aanzien van enige tijd of datum. Uit de op het dak aangetroffen telefoon blijkt dat er vanaf 11 november 2021 over en weer berichten worden verstuurd en dit is na de ten laste gelegde periode. Voorts vindt het standpunt dat het de verdachte moet zijn geweest die de Snapchatberichten heeft verstuurd, geen steun in het dossier. De Snapchataccounts “ [naam03] ” en “ [naam04] ” kunnen niet worden gelinkt aan de verdachte.
4.2.2.Standpunt officier van justitie t.a.v. feit 4
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe is kort gezegd het volgende aangevoerd.
Op 11 november 2021 is de woning van de verdachte, de [adres03] te [plaats01] , onder observatie genomen. De politie ziet twee mannen uit het portiek lopen van wie één man grote gelijkenissen vertoont met de politiefoto van de verdachte. De twee personen lopen naar het portiek van [adres04] te [plaats01] . De politie verneemt van de wijkagent dat op de [adres05] een goede vriend van de verdachte woont, waarna de politie de woning doorzoekt. In de woning treffen zij vier personen aan, terwijl vlak daarvoor vijf personen achter de ramen van de woning zijn waargenomen. Bovendien verklaart de vader van de vriend van de verdachte dat zijn zoon in de woning is met twee vrienden, terwijl er één vriend wordt aangetroffen. Op het dak van de woning, dat door het balkon is te bereiken, zijn een telefoon en een vuurwapen aangetroffen. Uit onderzoek naar de telefoon blijkt dat de verdachte daarvan de gebruiker is, nu op die telefoon de volledige Snapchatconversatie met de aangeefster is aangetroffen. Daarnaast is op een kogelpatroon, dat zich in het vuurwapen bevond, DNA van de verdachte aangetroffen, hetgeen geen mengprofiel betrof. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte het vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad.
4.2.3.Beoordeling
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
In het dossier bevinden zich meerdere verklaringen van aangeefster [aangeefster01] (hierna: de aangeefster). Zij heeft onder meer het volgende verklaard.
Op 1 november 2021 is de aangeefster bij een persoon thuis geweest die zich via Snapchat voordeed als [naam04] en [naam03] . Deze woning bevond zich op het adres [adres01] te [plaats01] . [naam03] en de aangeefster hebben op die dag (vrijwillige) seks gehad. [naam03] heeft foto’s van de aangeefster gemaakt en haar vervolgens onder de douche gefilmd. Op diezelfde dag heeft hij de aangeefster gedwongen tot afgifte van € 500,- door (onder meer) tegen haar te zeggen dat hij anders naar haar huis zou gaan en haar broer zou pakken. Dit geldbedrag betrof een zogenaamde boete. Ook heeft [naam03] in haar bijzijn een vuurwapen gepakt en erbij gezegd: “De knal van dit pistool klinkt als vuurwerk, dus als ik je doodschiet heeft niemand het door.”. De aangeefster heeft dit geldbedrag een dag later, op 2 november 2021, aan de verdachte overhandigd. Een deel van dit geldbedrag heeft zij geleend van een goede vriend. Voorts heeft [naam03] de aangeefster gedwongen om haar paspoort en geldbedragen af te geven, om bankrekeningen te openen en om codes af te geven met betrekking tot bankrekeningen. Hij dreigde daarbij om - indien de aangeefster hier niet aan zou voldoen - voornoemd naaktfilmpje en/of -foto’s openbaar te maken.
De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Weliswaar heeft de aangeefster op onderdelen wisselend verklaard, maar dit laat onverlet dat haar verklaringen op essentiële punten steun vinden in het dossier. De aangeefster heeft print screens aangeleverd van een Snapchatgesprek met [naam04] en [naam03] . Hieruit volgt dat [naam03] inderdaad spreekt over het aan hem betalen van een “boete” door de aangeefster. Voorts volgt hieruit dat de aangeefster meerdere malen haar paspoort heeft teruggevraagd en dat zij op een dwingende manier de opdracht krijgt om geldbedragen en codes met betrekking tot bankrekeningen af te geven. Ook blijkt hieruit dat [naam03] dreigt met het bezoeken van haar woning, het “exposen”, refererend aan voornoemd naaktfilmpje en dat hij een print screen heeft gestuurd van de ontblote aangeefster. Voorts heeft de aangeefster print screens van haar ABN AMRO bankrekening aangeleverd waarop bankafschrijvingen van 1 november 2021 tot en met 5 november 2021 zijn te zien, die overeenkomen met uitingen die in voornoemd Snapchatgesprek zijn gedaan, zoals het bankrekeningnummer en de afgeschreven bedragen. Ook is een bankafschrijving d.d. 1 november 2021 van de ABN AMRO bankrekening van de aangeefster aangeleverd ten behoeve van de identificatie van een SNS-bankrekening op haar naam. Uit het dossier volgt dat inderdaad SNS-rekeningen op haar naam zijn geopend. Tevens heeft [naam02] , een vriend van de aangeefster, bevestigd dat hij desgevraagd op 2 november 2021 geld aan haar heeft geleend, omdat zij problemen had met een vriend. [naam01] , de vriendin van de aangeefster, heeft bevestigd dat de aangeefster erg bang was, omdat zij onder druk werd gezet door [naam03] , de jongen bij wie zij op 1 november 2021 thuis is geweest, dat de aangeefster geld moest betalen en dat [naam01] de volgende dag gedeeltelijk mee is gegaan naar de woning van die [naam03] en bij metrostation Maashaven op de aangeefster heeft gewacht.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verklaring van de aangeefster over wat zich heeft afgespeeld, in ruime mate wordt ondersteund door stukken in het dossier. De rechtbank heeft daarmee geen reden om te betwijfelen dat deze gang van zaken daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Identiteit [naam04] / [naam03]
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of voornoemde “ [naam03] ” de verdachte is. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de aangeefster inderdaad op 1 november 2021 bij hem thuis is geweest en dat hij weleens de accountnaam [naam04] heeft gebruikt. De verdachte ontkent verder al het ten laste gelegde.
Naar aanleiding van de melding van de aangeefster op 11 november 2021 heeft de politie die dag de woning aan de [adres01] te [plaats01] - waarop [naam familie01] staat ingeschreven - onder observatie gehouden. De verbalisanten zagen dat twee mannen uit het portiek liepen, van wie de langere man sterke gelijkenissen vertoonde met de foto van de verdachte uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie. De twee mannen liepen op [straatnaam01] en gingen het portiek met huisnummers [huisnummers01] in. De verbalisanten hoorden via de wijkagent dat een goede vriend van de verdachte, [naam05] (hierna: [naam05] ), op dat moment woonachtig was op de [adres05] . Tijdens de doorzoeking in deze woning zijn vier personen aangetroffen, terwijl één van de verbalisanten tijdens het aanbellen vijf personen in de woning heeft waargenomen. Voorts heeft één van de aanwezigen verklaard dat zijn zoon [naam05] op dat moment met twee vrienden in de woning aanwezig was, terwijl in de woning slechts één vriend is aangetroffen. Vervolgens heeft één van de verbalisanten op het dak van de woning een telefoon en een vuurwapen aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek naar de inhoud van die telefoon blijkt dat hierop een Snapchatgesprek aanwezig was, dat volledig overeenkomt met het Snapchatgesprek dat door de aangeefster is aangeleverd. De teksten die door de aangeefster zijn ontvangen, werden op de in beslag genomen telefoon als verzonden weergegeven. Uit nader onderzoek naar de gebruikersnamen van dit Snapchatgesprek blijkt dat het gesprek heeft plaatsgevonden tussen “ [gebruikersnaam01] ” en “ [gebruikersnaam02] ”. De eerstgenoemde gebruikersnaam komt overeen met de gebruikersnaam van het Snapchataccount van [naam04] , waarvan de aangeefster een print screen heeft aangeleverd. Bovendien heeft de aangeefster verklaard dat [naam04] ook bekend stond als de artiest ‘ [naam artiest01] ’ op YouTube en heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij deze artiestennaam gebruikt.
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte voornoemde “ [naam03] ” is en dat de verdachte degene is geweest die de betreffende Snapchatberichten in die hoedanigheid heeft verstuurd. De enkele stelling van de verdachte dat ook anderen deze naam gebruiken, is onvoldoende om anders te oordelen, te meer nu uit enig onderzoek
nietis gebleken dat iemand anders de naam [naam04] of [naam03] heeft gebruikt.
Afpersing en dwang
De rechtbank gaat uit van de verklaringen van de aangeefster, nu deze betrouwbaar worden geacht en neemt deze als uitgangspunt. Dat de aangeefster (in eerste instantie) € 500,- moest betalen aan de verdachte en hiertoe geld heeft geleend, blijkt uit de verklaring van de aangeefster, de verklaring van [naam02] , de verklaring van [naam01] dat zij op 2 november mee is gegaan met de aangeefster om geld te betalen en de bankafschriften waarop te zien is dat de aangeefster op 2 november een tweetal grotere geldbedragen heeft gepind. Uit onder meer de Snapchatberichten en de afschrijvingen van de ABN AMRO bankrekening van de aangeefster blijkt dat zij is gedwongen iets te doen, namelijk tot het afgeven van haar paspoort en geldbedragen, het openen van bankrekeningen en het afgeven van codes met betrekking tot bankrekeningen. De dwang is daarbij gelegen in (onder meer) het bericht waarin een naaktfoto van de aangeefster werd gestuurd met hierbij de mededeling dat ze wat moet doen, een bericht waarbij gedreigd wordt haar op een pagina te zetten waar beeldmateriaal van personen kan worden geplaatst om die personen te ‘exposen’.
Overigens bevinden zich in het dossier ook berichten als “
werken, lenen, stelen. Wat ik weet is dat als ik me geld niet heb snel dat je iemand kwijt gaat raken”, “
ik ga gatenkaas maken van je osso” en “
als ik naar je toe moet komen verdubbeld je boete”.
Op basis hiervan - en op basis van de vaststelling dat de verdachte “ [naam03] ” is - acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft afgeperst en gedwongen iets te doen.
Voorhanden hebben vuurwapen en munitie
De verbalisanten hebben op het dak naast voornoemde telefoon, die zoals hiervoor overwogen in gebruik was bij de verdachte, een vuurwapen met daarin een aantal kogelpatronen aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat zich op één van de kogelpatronen DNA van de verdachte bevond.
Een kogelpatroon is een verplaatsbaar object. De enkele omstandigheid dat het DNA van de verdachte op één van de patronen is aangetroffen, in combinatie met het aantreffen van het vuurwapen naast een telefoon die aan de verdachte kan worden toegeschreven, levert wellicht een sterk vermoeden op dat de verdachte ook het wapen voorhanden heeft gehad, maar maakt nog niet dat met de vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de vereiste wetenschap had van en de beschikkingsmacht had over het aangetroffen vuurwapen met de munitie. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte zal daarvan derhalve worden vrijgesproken.