ECLI:NL:RBROT:2023:6120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
649042
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschap na echtscheiding met betrekking tot Turks huwelijksvermogensrecht en gebruiksvergoeding

In deze zaak gaat het om de verdeling van een pand na de echtscheiding van partijen, die in 2007 zijn gescheiden na een huwelijk dat in 1992 in Turkije is gesloten. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een pand in Rotterdam, waarin de gedaagde partij, [naam02], woont en werkt. De eiser, [naam01], vordert de verdeling van het pand en stelt dat er geldvorderingen over en weer zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het pand tijdens hun huwelijk hebben verworven en dat de echtscheiding geen beslissing over de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen heeft opgeleverd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdeling van het pand moet plaatsvinden volgens de regels van het Nederlands recht, ondanks de Turkse achtergrond van het huwelijk.

De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om het pand onderling te verdelen, waarbij [naam02] de mogelijkheid heeft om het aandeel van [naam01] over te nemen. Indien dit niet lukt, zal het pand verkocht worden. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [naam02] een gebruiksvergoeding aan [naam01] moet betalen, omdat hij het pand alleen gebruikt. De hoogte van deze vergoeding is vastgesteld op € 387,19 per maand, met terugwerkende kracht vanaf 5 september 2018. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [naam02] een bedrag van € 11.166,94 aan [naam01] moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/649042 / HA ZA 22-981
Vonnis van 12 juli 2023
in de zaak van
[naam01],
wonende te [woonplaats01] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam01] ,
advocaat: mr. H. Durdu te Rotterdam,
tegen
[naam02],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam02] ,
advocaat: mr. N. Çiçek te 's-Gravenhage.

1.Waar gaat de zaak over?

Partijen waren met elkaar getrouwd. In 2007 zijn zij gescheiden. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een pand waarin [naam02] werkt en woont. [naam01] eist verdeling van het pand. Partijen stellen voorts over en weer geldvorderingen in.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 4,
- de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, met producties 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 5 tot en met 8,
- de brief van 24 maart 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
-de brief/akte van mr. Çiçek van 5 juni 2023 met een eiswijziging in reconventie, met producties 7 tot en met 11,
- de brief/ akte van mr. Durdu van 8 juni 2023 met bezwaar tegen de vermeerdering van eis in reconventie, tevens vermeerdering van eis in conventie,
- de brief van de rechtbank van 13 juni 2023 waarin dat bezwaar wordt afgewezen,
- de conclusie van mr. Durdu waarin wordt gereageerd op de vermeerdering van eis in reconventie en waarin de eis in conventie wordt vermeerderd, met de producties 9 tot en met 11,
- de door mr. Çiçek overgelegde bankafschriften van [naam02] over de periode 2011-2016, behoren bij productie 8 van [naam02] ,
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. Zij zijn op 17 juli 1992 in Turkije getrouwd. Beiden hadden toen alleen de Turkse nationaliteit. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2007. De echtscheiding is op 21 januari 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de echtscheidingsprocedure is geen beslissing genomen over de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding van partijen.
3.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een pand bestaande uit een winkelruimte waarin [naam02] een kapperszaak exploiteert en een bovengelegen woning, gelegen aan de [straatnaam01] [huisnummer01] A en B te Rotterdam (hierna gezamenlijk ook te noemen: het pand). Partijen hebben het pand staande huwelijk verworven (notariële levering aan partijen: 20 juli 2001).
3.3.
In de periode na de echtscheiding zijn partijen nog een aantal jaren bij elkaar blijven wonen, tot 1 juni 2016. Toen is de samenwoning van partijen ten einde gekomen. [naam02] is toen in de woning boven zijn kapperszaak gaan wonen.
3.4.
Partijen hadden een hypothecaire geldlening afgesloten ter financiering van de aanschaf van het pand. Die lening is inmiddels volledig afgelost. [naam01] heeft op 29 september 2016 € 36.588,45 betaald op de hypothecaire geldlening en daarmee was de gehele lening afgelost. [naam02] heeft € 4.000,- aan [naam01] betaald als bijdrage in die aflossing. Of [naam02] nog meer heeft bijgedragen is in geschil.
3.5.
Een eerdere advocaat van [naam01] , mr. Habets, heeft [naam02] bij brief van 5 september 2018 voorgesteld, samengevat:
- om het pand te verdelen, ervan uitgaande dat [naam02] het pand zou willen overnemen; en
- om een gebruiksvergoeding van € 1.000,- per maand aan [naam01] te betalen omdat alleen [naam02] het pand gebruikte.
3.6.
[naam02] heeft in Turkije een procedure aanhangig gemaakt tegen [naam01] . Die procedure ziet op (gestelde) vermogensbestanddelen van [naam01] in Turkije (een strook grond waarop later een woning is gebouwd, een bankrekening op naam van [naam01] en de inhoud van een kluis). Die procedure was ten tijde van de zitting in de onderhavige procedure nog niet ten einde gekomen.
3.7.
Partijen hebben het pand gezamenlijk laten taxeren door een makelaar. In het taxatierapport, gedateerd 15 maart 2023, staat dat het pand een totale marktwaarde heeft van € 310.000,- (waarvan € 90.000,- voor nummer [huisnummer01] A en € 220.000,- voor nummer [huisnummer01] B).

4.Het geschil

4.1.
[naam01] vorderde - voordat zij haar eis in conventie vermeerderde - bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling van het huwelijksvermogen vast te stellen zoals uiteengezet onder punt 3 t/m 23 van de dagvaarding;
II. om [naam02] te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het pand gelegen aan de [straatnaam01] [huisnummer01] A-B aan (een) derde(n), waartoe zij
[de rechtbank begrijpt: hij]in ieder geval:
a. binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken samen met [naam01] een
schriftelijke bemiddelingsovereenkomst tot verkoop dient aan te gaan met
een makelaar onder de voor een NVM-makelaar gebruikelijke voorwaarden;
b. de verkoopadviezen van de makelaar op eerste verzoek van [naam01] op zal
volgen, waaronder de adviezen ten aanzien van de te hanteren marktconforme
vraag- en laatprijs, en alle medewerking zal verlenen aan die werkzaamheden die
nodig zijn voor een gunstig verkoopproces, waaronder het gelegenheid bieden voor het maken van foto's en bezichtigingen door de makelaar met potentiële kopers, c. dient mee te werken aan de ondertekening van een schriftelijke koopovereenkomst op eerste verzoek van [naam01] , indien en voor zover:
- de verkoop plaatsvindt tegen minimaal de door de makelaar bepaalde laatprijs, dan
wel een door partijen overeengekomen andere laatprijs, en waarbij
- een opleverdatum van de woning wordt afgesproken van minimaal 2 maanden na de ondertekening van de verkoopovereenkomst, of korter danwel langer indien partijen dat schriftelijk overeenkomen, en
-de koopovereenkomst - voor een woning als deze – gebruikelijke condities bevat;
d. dient mee te werken aan de levering van de woning op de dag bepaald in de
koopovereenkomst of een in afwijking daarvan nader met de koper overeen te
komen dag;
e. 50% bijdraagt in alle kosten verband houdend met de verkoop en levering,
waaronder met name is begrepen de bemiddelingsvergoeding van de makelaar,
welke bijdrage zal kunnen worden verrekend met het aan gedaagde toekomende
aandeel in de overwaarde;
III. te bepalen dat, indien [naam02] niet, na schriftelijke sommatie of sommatie per e-mail, binnen twee dagen voldoet aan enige verplichting tot het verlenen van medewerking als bedoeld in II onder b., c. en d. een dwangsom verschuldigd is van € 250,-per overtreding en van € 250,- voor elke dag dat de overtreding voortduurt tot een maximum van € 10.000,-;
IV. te bepalen dat, indien [naam02] niet tijdig voldoet aan hetgeen is bepaald in II onder a., c en d., het vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van [naam02] dat hij opdracht geeft tot bemiddeling, het pand (mede) verkoopt c.q. (mede) levert aan koper;
V. te bepalen dat [naam02] aan [naam01] € 1.500,- per maand gebruikersvergoeding betaalt met ingang van 1 juni 2016 althans een bedrag met ingang van een datum zoals de rechtbank in goede justitie meent te behoren.
4.2.
De eisvermeerdering van [naam01] luidt:
II. [naam02] te veroordelen aan [naam01] te betalen een bedrag van € 1.927,33 zijnde zijn aandeel in de eigenaarslasten betreffende gemeentelijke heffingen van het pand gelegen aan de [straatnaam01] [huisnummer01] A en B, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot en met de datum van algehele voldoening;
III. [naam02] te veroordelen aan [naam01] te betalen een bedrag van € 27.394,23 zijnde zijn aandeel in de eigenaarslasten betreffende hypothecaire aflossing en rente van het pand gelegen aan de [straatnaam01] [huisnummer01] A en B, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot en met de datum van algehele voldoening.
4.3.
[naam02] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [naam01] en veroordeling van [naam01] in de kosten van deze procedure, waaronder nakosten, voor zover wettelijk geoorloofd uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie vordert [naam02] - na eiswijziging (die een aanpassing van zijn deelvordering C betreft) - zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. ten aanzien van de verdeling van het onroerend goed staande en gelegen aan
de [straatnaam01] [huisnummer01] A en B te ( [postcode01] ) Rotterdam vast te stellen dat deze
percelen aan [naam02] worden toebedeeld en [naam01] haar aandeel hierin aan
[naam02] zal overdragen onder de opschortende voorwaarde dat [naam02] het
aandeel van [naam01] in de helft van de taxatiewaarde van de twee percelen, na
aftrek van de (taxatie)kosten, aan [naam01] zal vergoeden;
B. indien [naam01] binnen vier weken na het in deze te wijzen vonnis weigert haar
medewerking te verlenen aan de nakoming van het verzochte onder sub A. van
dit petitum, vervangende toestemming te verlenen voor het verrichten van
rechtshandelingen waartoe [naam01] gehouden is in het kader van de verkoop
en levering van voormeld onroerend goed aan [naam02] , waarbij onder
rechtshandelingen mede dient te worden het ondertekenen van de akte van
levering en overige handelingen die noodzakelijk zijn tot de verkoop en levering
van het onroerend goed aan [naam02] ;
C. [naam01] te veroordelen om aan [naam02] te betalen een bedrag van € 3.744,55, zijnde haar aandeel in de eigenaars/asten betreffende gemeentelijke heffingen van de voormelde twee percelen over de periode 2016 tot en met 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2016 tot en met de datum van algehele voldoening;
D. [naam01] te veroordelen in de proces- en nakosten.
4.4.
[naam01] voert verweer in reconventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam02] in zijn reconventionele vordering, althans afwijzing van die vordering, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.5.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

rechtsmacht
5.1.
Als sprake is van een geschil met internationaal–privaatrechtelijke aspecten moet de Nederlandse rechter ambtshalve zijn rechtsmacht toetsen. De Nederlandse rechter komt in deze zaak rechtsmacht toe (reeds) omdat beide partijen in Nederland wonen.
toepasselijk (huwelijksvermogens)recht
5.2.
Nu het pand door partijen staande huwelijk is verkregen, moet in beginsel de vraag beantwoord worden welk recht (Nederlands recht? Turks recht?) op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is. Ter zitting is echter gebleken dat partijen het erover eens zijn dat het pand verdeeld moet worden conform de regels die gelden voor de verdeling van een eenvoudige gemeenschap naar Nederlands recht. De vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen behoeft derhalve, voor de verdeling van het pand, geen beantwoording.
5.3.
De (gestelde) geldvorderingen van partijen over en weer zijn ontstaan na hun echtscheiding. Die geldvorderingen zien op kwesties als het recht op een gebruiksvergoeding vanwege het alleengebruik van het pand door [naam02] en verrekening van eigenaarslasten van het pand. Op deze vorderingen is Nederlands recht van toepassing. Het pand ligt in Nederland en partijen woonden in de relevante periode, en wonen tot op heden, in Nederland. Bovendien ligt in de stellingname van partijen een rechtskeuze voor Nederlands recht besloten.
litispendentie?
5.4.
Op de zitting is gebleken dat de procedure die partijen in Turkije tegen elkaar voeren, andere onderwerpen betreft dan de hier in geding zijnde onderwerpen. Van litispendentie (twee gelijktijdige procedures over dezelfde onderwerpen in verschillende landen) is dus geen sprake.
verdeling pand
5.5.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de wijze van verdeling van het pand. Deze houdt in dat eerst [naam02] de gelegenheid krijgt om het aandeel van [naam01] in het pand over te nemen tegen betaling van de helft van de getaxeerde marktwaarde, dus een bedrag van € 155.000,-, aan [naam01] . Als [naam02] daar niet binnen vier maanden in slaagt, krijgt [naam01] de gelegenheid om [naam02] ’s aandeel in het pand over te nemen tegen betaling van € 155.000,- aan [naam02] . Als [naam01] daar niet binnen vier maanden in slaagt, zal het pand verkocht worden en zal de opbrengst 50/50 verdeeld worden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Nu partijen het over de wijze van verdeling van het pand eens zijn, is het niet nodig een dwangsom op te leggen of te bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de medewerking van één der partijen aan de uitvoering van de verdeling.
vergoedingsrecht (woon)lasten in de periode dat partijen nog samenwoonden (tot 1 juni 2016)
5.6.
Partijen zijn na hun echtscheiding nog een aantal jaren (tot 1 juni 2016) blijven samenwonen. De rechter heeft ter zitting aan partijen gevraagd hoe zij toen hun financiën in die periode regelden. Beide partijen hebben verklaard dat zij in die periode – evenals in de huwelijkse periode - geen gescheiden financiële administratie voerden en dat zij gezamenlijk voor betaling van de gezamenlijke (woon)lasten zorgden. Daarbij is de term gevallen “
alles ging op de grote hoop.” De rechtbank leidt hieruit af dat tussen partijen een stilzwijgende overeenkomst bestond die inhield dat de gezamenlijke (woon)lasten tijdens de periode van de samenwoning moesten worden gedragen op de wijze zoals partijen dat feitelijk gedaan hebben. Dit impliceert dat geen van partijen een vordering heeft op de ander op de grond dat de één tijdens de samenwoning meer heeft betaald dan de ander. De vorderingen die betrekking hebben op betalingen die vóór 1 juni 2016 zijn gedaan, worden daarom afgewezen.
vergoedingsrecht lasten gemeenschappelijk pand over de periode nadat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan (per 1 juni 2016)
5.7.
Op grond van art. 3:172 BW moeten de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen bijdragen in de uitgaven verbonden aan het gemeenschappelijk goed, en op grond van art. 6:10 BW zijn hoofdelijk schuldenaren verplicht voor het gedeelte van de schuld dat hen in hun onderlinge verhouding aangaat bij te dragen in de schuld en in de kosten van de schuld. [naam02] en [naam01] zijn ieder voor de helft eigenaar van het pand en hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld, en dienen dus ieder de helft van de lasten in verband met het pand en de hypotheekschuld te dragen. Voor zover de ene partij meer dan de helft van deze lasten heeft gedragen, heeft hij/zij een regresrecht op de andere partij.
5.8.
Bij de bepaling of één van partijen hier een vergoedingsrecht heeft, gaat de rechtbank uit van het navolgende:
- [naam01] heeft op 29 september 2016 € 36.588,45 afgelost op de hypothecaire geldlening. Dit is niet in geding.
- [naam02] heeft vanaf 1 juni 2016 nog vier maanden € 691,37 per maand aan rente en aflossing betaald (annuïteit; productie 8 van [naam02] ), dat is samen € 2.765,48. [naam02] heeft ook € 4.000,- euro aan [naam01] betaald. Dat maakt samen € 6.765,48. Dan heeft [naam02] nog € 7.489,10 betaald aan gemeentelijke heffingen. Dat maakt een totaal van € 14.254,58.
- [naam01] heeft dus vanaf 1 juni 2016 (€ 36.588,45 -/- € 14.254,58 =) € 22.333,87 méér aan het pand en de hypotheek betaald dan [naam02] . [naam01] heeft dientengevolge een vordering op [naam02] ter grootte van de helft van dit bedrag, zijnde € 11.166,94. Dit bedrag zal aan [naam01] worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van het instellen van de desbetreffende vordering (roldatum 26 juni 2023).
5.9.
De rechtbank passeert de door [naam01] betwiste stelling van [naam02] dat hij kort na 29 september 2016 een bedrag van € 32.000,- contant aan [naam01] heeft betaald als bijdrage in de slotbetaling op de hypotheek. Die stelling is onvoldoende onderbouwd. Ter zitting heeft [naam02] verklaard dat hij dit bedrag binnen één jaar in termijnen aan [naam01] heeft betaald, hetgeen een forse aflossing binnen een korte periode is. Blijkens productie 3 bij de conclusie van antwoord in conventie van [naam02] (aangifte IB 2016) was de winst uit onderneming van [naam02] in 2016 € 32.608,-. In 2015 was de winst een soortgelijk bedrag. In dat licht bezien, had het op de weg van [naam02] gelegen om uit te leggen hoe hij die betaling van € 32.000,- in één jaar heeft kunnen financieren. Dit klemt temeer nu [naam02] ter zitting heeft verklaard dat hij tot 2016 altijd zijn gehele winst aan [naam01] afdroeg, hetgeen betekent dat [naam02] niet over spaargeld beschikte waaruit hij het bedrag van € 32.000,- heeft kunnen betalen.
5.10.
[naam02] heeft zich in dit verband voorts op verjaring beroepen, maar de rechtbank acht dit verweer tardief, en daarmee in strijd met de goede de procesorde. Het verweer is pas aan het slot van de zitting mondeling gevoerd, zodat [naam01] niet of nauwelijks kans heeft gehad om een adequate reactie te kunnen formuleren op dit verweer. Het recht van [naam01] op wederhoor wordt daarmee geschaad. [naam02] heeft niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst ter zitting heeft ingenomen, en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren heeft kunnen brengen.
Afgezien hiervan is het verjaringsverweer ook onvoldoende onderbouwd, nu [naam02] zich slechts in algemene termen op verjaring heeft beroepen zonder daarbij een bepaald wetsartikel te noemen of anderszins aan te duiden welke verjaring hij op het oog had (vgl. HR 29 december 1995, NJ 1996, 418, niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
gebruiksvergoeding pand
5.11.
Art. 3:169 BW schrijft voor dat – tenzij een regeling anders bepaalt – iedere deelgenoot in een gemeenschap bevoegd is een gemeenschappelijk goed te gebruiken, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Deze wettelijke bepaling heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding.
5.12.
Vast staat dat [naam02] na het feitelijke uiteengaan van partijen (1 juni 2016) het gehele pand (woning plus winkel) in gebruik heeft genomen en dat [naam01] de woning vanaf dat moment niet meer als kantoorruimte kon gebruiken. De rechtbank zal daarom, met toepassing van art. 3:169 BW, een gebruiksvergoeding aan [naam02] opleggen.
De door [naam02] genoemde omstandigheden zijn onvoldoende om in het geheel geen gebruiksvergoeding toe te kennen, zoals [naam02] bepleit. De rechtbank gaat dan ook in zoverre voorbij aan de stelling van [naam02] dat [naam01] van haar gebruiksrecht geen gebruik heeft gemaakt. Voor het bepalen van een gebruiksvergoeding is in het algemeen immers niet relevant of een partij de woning vrijwillig dan wel onvrijwillig heeft verlaten. Ook het gegeven dat [naam02] met de twee kinderen van partijen in de woning verbleef, leidt niet tot een ander oordeel.
5.13.
Wat betreft de hoogte van de op te leggen gebruiksvergoeding zal de rechtbank aanknopen bij de hoogte van de maandlasten van het pand vóór de vroegtijdige aflossing van de hypotheek door [naam01] . Dat was € 691,37 per maand aan hypotheekrente en
-aflossing (productie 8 van [naam02] ), plus de overige lasten (gemeentelijke heffingen). De overige lasten stelt de rechtbank, gelet op productie 7 van [naam02] , op gemiddeld € 1.000,- per jaar, dat is € 83,- per maand. De totale vaste lasten komen daarmee op € 774,37 per maand. Dat werd door partijen kennelijk als een redelijke prijs voor het gebruik (door hen beiden) van het pand beschouwd. Daarom acht de rechtbank het redelijk om de door [naam02] te betalen gebruiksvergoeding (voor het aandeel van [naam01] in het pand) op de helft van dat bedrag te stellen. Dat is € 387,19 per maand, ofwel € 4.646,22 per jaar. Dit is het bedrag dat de rechtbank zal toewijzen aan [naam01] . Over gebroken maanden moet vanzelfsprekend naar rato betaald worden. De gebruiksvergoeding zal vervallen zodra [naam02] volledig eigenaar van het pand is geworden dan wel het pand heeft ontruimd.
5.14.
De rechtbank zal de gebruiksvergoeding toekennen met ingang van 5 september 2018, zijnde de datum van de brief waarmee mr. Habets namens [naam01] om een gebruiksvergoeding heeft verzocht. Vanaf dat moment kon [naam02] er rekening mee houden dat hij een gebruiksvergoeding zou moeten gaan betalen. De rechtbank acht het niet billijk om met verdergaande terugwerkende kracht de vergoeding op te leggen.
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de gebruiksvergoeding zal eveneens worden toegewezen, zij het niet met ingang van de gevorderde datum van 1 juni 2016, want toen was [naam02] de gebruiksvergoeding nog niet verschuldigd. De gebruiksvergoeding is verschuldigd vanaf 5 september 2018, maar de genoemde brief van die datum bevat geen ondubbelzinnige sommatie aan [naam02] om een gebruiksvergoeding te betalen, zodat geen sprake is van verzuim vanaf 5 september 2018. Van verzuim is pas sprake vanaf de datum van het instellen van de desbetreffende vordering (de datum van de dagvaarding, te weten 28 november 2022). [naam02] is derhalve vanaf 28 november 2022 wettelijke rente verschuldigd over het alstoen verschuldigde bedrag aan gebruiksvergoeding. Voorts is [naam02] over de gebruiksvergoeding met betrekking tot enige kalendermaand na 28 november 2022 wettelijke rente verschuldigd vanaf de eerste dag volgend op die maand. Op die dag is immers sprake van verzuim met betrekking tot die maand.
5.16.
Gelet op de ingangsdatum van 5 september 2018 is niet relevant het verweer van [naam02] dat (ook) deze vordering van [naam01] verjaard zou zijn. De periode vanaf 5 september 2018 tot de datum van dagvaarding is immers te kort om van verjaring te kunnen spreken. Overigens is ook dit verjaringsverweer tardief gevoerd.
5.17.
Het vonnis zal, zoals door beide partijen gevorderd, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5.18.
De proceskosten tussen partijen (ex echtelieden) zullen worden gecompenseerd, zowel in conventie als in reconventie.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
6.1.
veroordeelt partijen tot de verdeling van het pand op de volgende wijze:
6.1.1.
[naam02] moet uiterlijk binnen vier maanden na de datum van dit vonnis:
(i) jegens [naam01] aantonen dat hij in staat is tot financiering van het aan [naam01] wegens onderbedeling te betalen bedrag, te weten € 155.000,-; en
(ii) ervoor zorgen dat de notariële levering van het aandeel van [naam01] in het pand aan [naam02] plaatsvindt.
[naam02] zal de notaris kiezen en draagt de kosten van de notaris. [naam02] zal ten tijde van de levering een bedrag van € 155.000,- via de notaris aan [naam01] betalen. Indien [naam02] ten tijde van de levering nog enig ander bedrag uit hoofde van dit vonnis aan [naam01] verschuldigd is, dient hij jegens [naam01] aan te tonen dat dat bedrag zich, in aanvulling op het bedrag van € 155.000,-, ten tijde van de levering onder de notaris bevindt en na de levering eveneens door de notaris aan [naam01] zal worden uitbetaald.
6.1.2.
Indien [naam02] binnen de in 6.1.1 genoemde termijn van vier maanden niet in staat blijkt tot overname van het pand op de in 6.1.1 genoemde voorwaarden, delen partijen het pand toe aan [naam01] onder de volgende voorwaarden:
[naam01] moet uiterlijk binnen vier maanden na het verstrijken van de in 6.1.1 genoemde termijn van vier maanden:
(i) jegens [naam02] aantonen dat zij in staat is tot financiering van het aan [naam02] wegens onderbedeling te betalen bedrag, te weten € 155.000,-; en
(ii) ervoor zorgen dat de notariële levering van het aandeel van [naam02] in het pand aan [naam01] plaatsvindt.
[naam01] zal de notaris kiezen en de kosten van de notaris dragen. [naam01] zal ten tijde van de levering het bedrag van € 155.000,- via de notaris aan [naam02] betalen (na verrekening met hetgeen zij alsdan uit hoofde van dit vonnis nog van [naam02] te vorderen heeft).
6.1.3.
Indien [naam02] binnen de in 6.1.1 genoemde termijn van vier maanden niet in staat blijkt tot overname van het pand op de in 6.1.1 genoemde voorwaarden, en [naam01] binnen de in 6.1.2 genoemde termijn van vier maanden niet in staat blijkt tot overname van het pand op de in 6.1.2 genoemde voorwaarden, zal het pand worden verkocht. In dat geval geldt het volgende:
- partijen zullen aan de makelaar die de taxatie heeft verricht (of een andere in gezamenlijk overleg aan te wijzen makelaar) de opdracht tot verkoop geven;
- indien partijen over de vaststelling van de vraag- of laatprijs of over enige andere
kwestie in verband met de verkoop van het pand geen overeenstemming kunnen bereiken, zal ieder der partijen gerechtigd zijn een bindend advies aan de verkoopmakelaar te vragen en zullen partijen aan dat advies uitvoering geven;
- partijen zullen op elkaars eerste verzoek elke rechtshandeling verrichten die nodig is om tot verkoop en levering van het pand te komen, zoals het tekenen van de overeenkomst van opdracht met de verkoopmakelaar, de koopovereenkomst en de akte van levering;
- [naam02] zal alle feitelijke handelingen verrichten die nodig zijn om te komen tot spoedige verkoop van het pand, zoals het openstellen van het pand voor het maken van foto’s door de verkoopmakelaar en voor bezichtigingen, en zal zich onthouden van handelingen die een spoedige verkoop belemmeren;
- levering van het pand zal in overleg met de koper plaatsvinden;
- [naam02] zal uiterlijk één dag voor de notariële levering het pand leeg en bezemschoon opleveren;
- de kosten in verband met de verkoop en de levering van het pand, waaronder de kosten van de makelaar en eventuele verkoopkosten, zullen worden betaald uit de verkoopopbrengst;
- van het resterende deel van de verkoopopbrengst komt aan ieder de helft toe, met dien verstande dat [naam02] uit zijn helft aan [naam01] zal betalen hetgeen [naam01] alsdan nog van hem te vorderen heeft uit hoofde van dit vonnis;
- partijen zullen de notaris opdracht geven tot uitbetaling van de verkoopopbrengst overeenkomstig het bepaalde in dit vonnis.
6.2.
veroordeelt [naam02] tot betaling aan [naam01] van een bedrag van € 11.166,94, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt [naam02] tot betaling aan [naam01] van een gebruiksvergoeding van € 387,19 per maand vanaf 5 september 2018 totdat [naam02] volledig eigenaar van het pand is geworden dan wel het pand heeft ontruimd, te vermeerderen (i) voor wat betreft het per 28 november 2022 verschuldigde bedrag, met de wettelijke rente vanaf 28 november 2022, en (ii) voor wat betreft de gebruiksvergoeding die verschuldigd is of zal worden over enige kalendermaand na 28 november 2022, met de wettelijke rente vanaf de eerste dag volgend op die kalendermaand;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023
2517/3310