ECLI:NL:RBROT:2023:6077

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
C/10/658586 / KG ZA 23-449
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over publicatieverbod en spoedeisend belang in civiele zaak tussen Gemeente Dordrecht en gedaagde

In deze zaak, die op 7 juli 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben de Gemeente Dordrecht en een advocaat, aangeduid als [eiser01], een kort geding aangespannen tegen [gedaagde01]. De eisers vorderen een publicatieverbod tegen [gedaagde01] met betrekking tot uitingen die hen als crimineel of strafrechtelijk verwijtbaar zouden bestempelen. De procedure is gestart na een reeks van conflicten tussen partijen, waarbij [gedaagde01] eerder tuchtklachten had ingediend tegen [eiser01] en dreigde met publicaties die schadelijk zouden kunnen zijn voor de reputatie van de eisers. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de Gemeente en [eiser01] beoordeeld op het bestaan van een spoedeisend belang. De rechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat [gedaagde01] op korte termijn tot publicatie zal overgaan, en dat de vorderingen daarom niet-ontvankelijk zijn. De rechter heeft ook overwogen dat de vorderingen te ruim geformuleerd zijn en dat de eisers niet hebben aangetoond dat een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De Gemeente en [eiser01] worden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde01].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/658586 / KG ZA 23-449
Vonnis in kort geding van 7 juli 2023
in de zaak van

1..GEMEENTE DORDRECHT,

wonende te Dordrecht,
2.
[eiser01],
wonende te Dordrecht,
eisers,
advocaat mr. M.H.L. Hemmer te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Zwijndrecht,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna de Gemeente, [eiser01] en [gedaagde01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de betekende dagvaarding van 1 juni 2023, met producties 1 tot en met 18;
  • de door [gedaagde01] ingediende drie bijlagen;
  • de door de Gemeente en [eiser01] ingediende productie 19;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 juni 2023;
  • de akte wijziging van eis van de Gemeente en [eiser01] , met producties 20 en 21;
  • de door [gedaagde01] ingediende bijlage;
  • de mondelinge behandeling van 14 juni 2023;
  • de pleitnota van de Gemeente en [eiser01] .
1.2.
Aan het eind van de mondelinge behandeling van 7 juni 2023 hebben partijen te kennen gegeven dat zij willen proberen in onderling overleg een regeling te treffen. Partijen hebben de voorzieningenrechter bericht dat het niet is gelukt om een regeling te treffen. De behandeling van dit kort geding is derhalve voortgezet op 14 juni 2023. Partijen hebben de voorzieningenrechter te kennen gegeven dat zij een oordeel wensen over het spoedeisend belang van deze procedure, omdat als het spoedeisend belang wordt aangenomen, [gedaagde01] een termijn wenst te krijgen om een advocaat te zoeken die hem kan bijstaan in deze procedure.
1.3.
Op 14 juni 2023 heeft [gedaagde01] een voorwaardelijk verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter ingediend. De wrakingskamer heeft [gedaagde01] bij beslissing van 19 juni 2023 niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek.
1.4.
Op 16 juni 2023 heeft [gedaagde01] wraking verzocht van de rechter die in dit kort geding verlof heeft verleend voor het dagvaarden op verkorte termijn. Tevens heeft [gedaagde01] op 19 juni 2023 een (onvoorwaardelijk) verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter ingediend. De mondelinge behandeling van deze twee wrakingsverzoeken heeft plaatsgevonden op 27 juni 2023. Bij beschikking van 28 juni 2023 heeft de wrakingskamer [gedaagde01] niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot wraking van de rechter die in dit kort geding verlof heeft verleend voor het dagvaarden op verkorte termijn. Het verzoek tot (onvoorwaardelijke) wraking van de voorzieningenrechter is niet in behandeling genomen en de wrakingskamer heeft de zaak terugverwezen naar de voorzieningenrechter.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] is advocaat in dienstbetrekking bij het Juridisch Kenniscentrum van de Gemeente. [eiser01] is betrokken bij diverse zaken waarin [gedaagde01] als eiser of verzoeker optreedt.
2.2.
Een aantal medewerkers van de gemeenten Dordrecht en Zwijndrecht, waaronder [eiser01] , heeft aangifte gedaan tegen [gedaagde01] . [eiser01] deed aangifte ter zake van belediging en poging tot dwang. [gedaagde01] is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 september 2022 vrijgesproken van deze feiten, maar is wel veroordeeld voor het beledigen van [naam01] (de burgemeester van Zwijndrecht), omdat [gedaagde01] de partner van [naam01] uitmaakte voor “Braller”. Ook is [gedaagde01] veroordeeld voor poging tot dwang ten aanzien van [naam02] door haar een e-mail te sturen met de tekst “Verhuiskosten zal ik op jou persoonlijk en/of de gemeente verhalen te verhalen, als mijn adres in de media terecht komt. Ook zal ik aangifte doen tegen je, omdat je dan meewerkt aan stalking.” De veroordeling van [naam03] ziet op belediging, omdat [gedaagde01] haar heeft aangesproken als “
Meisje[naam03] ” en in de e-mail de tekst heeft opgenomen “Meisje [naam03] lukt het zelf niet om postzegels te plakken om post naar mijn postadres toe te zenden” en “In ambtenarenland bestaat kennelijk geen bodem en je kunt altijd dieper zinken, zo blijkt maar weer”.
2.3.
Bij besluit van 16 februari 2022 heeft het Openbaar Lichaam Sociaal (OLS) een dwangsom van € 100,00 toegekend aan [gedaagde01] , omdat OLS één dag te laat heeft besloten op de aanvraag van [gedaagde01] tot leenbijstand voor het starten van een eigen onderneming. [gedaagde01] heeft derdenbeslag laten leggen onder een bankrekening van OLS bij BNG Bank voor de betaling van een bedrag van € 15.000,00, omdat [gedaagde01] meent recht te hebben op dit bedrag (in plaats van op een bedrag van € 100,00). Dit beslag trof geen doel. In een door OLS gestarte procedure heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam [gedaagde01] een verbod opgelegd voor het opnieuw leggen van beslag voor deze vordering, op straffe van een dwangsom.
2.4.
[gedaagde01] heeft vervolgens BNG Bank in kort geding gedagvaard om het bedrag van € 15.000,00 waarvoor hij beslag heeft gelegd, aan hem uit te betalen. [eiser01] is namens OLS tussengekomen in die procedure. Deze vordering is bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2022 afgewezen, omdat [gedaagde01] op grond van het hiervoor in 2.3 genoemde vonnis, geen vordering heeft op OLS.
2.5.
[gedaagde01] heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen en deze procedures lopen nog. Beide zaken werden behandeld op de zitting van 13 maart 2023 bij het gerechtshof Den Haag, maar deze zitting is vroegtijdig beëindigd, omdat [gedaagde01] geen antwoord op de vraag wilde geven op de vraag of hij geluidsopnames aan het maken was.
2.6.
[gedaagde01] heeft in de hoger beroepsprocedure een verklaring overgelegd, die aan de akte uitlaten van 27 maart 2023 van zijn (voormalig) advocaat mr. S. van Buuren is gevoegd. In deze verklaring is, voor zover nu van belang, het volgende opgenomen:
(..)
“Met de optelsom van mijns inziens structureel strafrechtelijk en tuchtrechtelijk handelen door [eiser01] denk ik inmiddels dat [eiser01] psychiatrisch niet in orde is: Ik wens hem en zijn gezin persoonlijk natuurlijk het beste. Als advocaat heeft hij mijns inziens echter dusdanig gehandeld dat dit schrapping en publicatie over zijn privégegevens rechtvaardigt: Deze situatie is mijns inziens geheel door hem zelf gecreëerd. [eiser01] is een advocaat die in loondienst bij de overheid maar ongekend zijn gang denkt te kunnen gaan en dat moet een keer stoppen.
De opnames heb ik enerzijds nodig voor bewijs (conform de vrije bewijsleer van de Hoge Raad) en anderzijds voor mijn artikel (met werktitel) De criminele gemeenteadvocaat [eiser01] . Ik ben uiteraard voornemens de “beruchte” foto van hem en diverse (rechtmatige) opnames bij te voegen als ook een Engelstalige versie te publiceren. Ik weet nog niet wat zijn gezin van hem vindt.(..)”
2.7.
[gedaagde01] heeft op 6 mei en 22 oktober 2022 tuchtklachten tegen [eiser01] ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten. De Deken is van oordeel dat [eiser01] geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. De klacht van 22 oktober 2022 werd door de voorzitter
van de Raad van Discipline kennelijk ongegrond verklaard. [gedaagde01] heeft bij brief van 5 april 2023 verzet aangetekend tegen deze voorzittersbeslissing. In deze brief is, voor zover nu van belang, het volgende opgenomen:
(..)
“Ten overvloede merk ik op dat u [eiser01] geen plezier doet door de zaak door te laten escaleren tot een publicatie over zijn privésituatie, nu hij zelf al zijn "thuisfront" (sic) inzet. Een criminele advocaat als [eiser01] hoort geschrapt of in ieder geval voor een aanzienlijke periode geschorst te worden.
(...)
“Als uw tuchtrechter niet thuis geeft kan ik sowieso aankloppen bij de civiele rechter en publiceren staat mij sowieso vrij: Vindt u dit de te verkiezen weg voor een klager, als u toch niet thuis geeft?”
2.8.
[eiser01] heeft op 3 maart 2023 een tuchtklacht ingediend tegen mr. [naam04] . Als reactie hierop heeft mr. [naam04] op 16 april 2023 een tuchtklacht tegen [eiser01] ingediend. De advocaten hebben recent hun klachten over en weer ingetrokken.
2.9.
Op 6 mei 2022 stuurde [gedaagde01] een WhatsApp-bericht aan [eiser01] , met bijgevoegde foto van [eiser01] , met een door [gedaagde01] aangebrachte snor. Van de tenlaste gelegde belediging in verband met het tekenen van de snor is [gedaagde01] vrijgesproken. Het bericht luidde:
2.10.
Bij brief van 24 mei 2023 hebben de Gemeente en [eiser01] [gedaagde01] gesommeerd om, kort gezegd, zich te onthouden van een publicatie over [eiser01] waarin aantijgingen jegens hem worden geuit, op straffe van een boete.

3..Het geschil

3.1.
De Gemeente en [eiser01] vorderen – na wijziging van eis – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde01] een publicatieverbod op te leggen voor een artikel of andere uiting op het internet dan wel offline, waarin in de titel, in het artikel zelf dan wel in de uiting, enige aantijging wordt gedaan dat [eiser01] crimineel is, dan wel woorden van gelijke strekking worden gebruikt, dan wel dat [eiser01] strafrechtelijk verwijtbaar zou handelen en/of gehandeld zou hebben door het doen van een valse aangifte of het uitoefenen van dwang jegens een gerechtsdeurwaarder althans een concreet verbod dat UEA in goede justitie rechtvaardig acht;
II. [gedaagde01] een publicatieverbod op te leggen voor een artikel of andere uiting op het internet dan wel offline, waarin in de titel, in het artikel zelf dan wel in de uiting, enige aantijging wordt gedaan dat [eiser01] liegt, dan wel dat [eiser01] meineed pleegt, dan wel woorden van gelijke strekking worden gebruikt althans een concreet verbod dat UEA in goede justitie rechtvaardig acht;
III. [gedaagde01] een publicatieverbod op te leggen voor enige aantijging dat [eiser01] tuchtrechtelijk of civielrechtelijk verwijtbaar zou handelen en/of gehandeld zou hebben, dan wel wanneer woorden van gelijke strekking worden gebruikt, in een artikel of op welke wijze en plaats dan ook, waarbij dit verbod primair ook zou moeten gelden als (naar aanleiding van de openstaande ingediende tuchtklachten tegen [eiser01] een tuchtrechtelijke overtreding zou worden vastgesteld, maar subsidiair in ieder geval zolang een tuchtrechtelijk of civielrechtelijk onrechtmatigheidsoordeel van een bevoegde instantie nog niet in kracht van gewijsde is gegaan;
IV. [gedaagde01] een publicatieverbod op te leggen voor het portret van [eiser01] , al dan niet in bewerkte vorm met getekende snor of anderszins;
V. [gedaagde01] een publicatieverbod op te leggen voor alle (geluids)opnames en/of transcripten van uitgesproken teksten [eiser01] , waaronder mede begrepen maar niet beperkt tot opnames die hij onrechtmatig - in strijd met de huisregels van de rechtspraak - heeft gemaakt tijdens zittingen in gerechtsgebouwen en opnames van telefoongesprekken;
VI. [gedaagde01] een publicatieverbod op te leggen ten aanzien van alle uitingen die betrekking hebben op de privésituatie dan wel het gezin van [eiser01] ;
VII. [gedaagde01] een verbod op te leggen voor enige aantijging dat [eiser01] crimineel, dan wel strafrechtelijk, tuchtrechtelijk of civielrechtelijk verwijtbaar zou handelen en/of gehandeld zou hebben, dan wel wanneer woorden van gelijke strekking worden gebruikt, in correspondentie zoals brieven en e-mails, anders dan correspondentie ten behoeve van een door [gedaagde01] op te starten of opgestarte procedure die bestemd is om de betreffende aantijging aanhangig te maken, zolang over de betreffende overtreding geen sprake is van een onrechtmatigheidsoordeel van een bevoegde instantie;
VIII. [gedaagde01] een alternatief verbod op te leggen in verband met de dreigende publicaties dat UEA in goede justitie rechtvaardig acht;
IX. [gedaagde01] te gebieden om bij enige publicatie waarin [eiser01] een rol speelt hoor en wederhoor toe te passen door de publicatie minimaal 4 weken voorafgaand aan het moment van publiceren ter inzage te geven aan eisers;
X. [gedaagde01] te voordelen tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding van de geboden sub I, II, III, IV V, VI, VII, VIII of IX van het petitum en van € 1.000,- per dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat die overtreding voortduurt, met een maximum dwangsom van € 100.000,-;
XI. [gedaagde01] te veroordelen in de (na)kosten van het geding, een en ander zoals door eisers te specificeren, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na datum van het vonnis.
3.2.
[gedaagde01] voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de Gemeente en [eiser01] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De Gemeente en [eiser01] stellen een spoedeisend belang te hebben bij hun vorderingen, die in de kern allemaal zien op (diverse vormen van) publicatieverboden, omdat de aankondigingen van [gedaagde01] duidelijk maken dat een publicatie binnen afzienbare tijd reëel is. De Gemeente en [eiser01] verwijzen ter onderbouwing van dit standpunt naar de uitlatingen van [gedaagde01] in de bijlage bij de akte van 27 maart 2023 en naar de brief van [gedaagde01] van 5 april 2023 aan de Raad van Discipline. Tevens heeft [gedaagde01] naar de beleving van [eiser01] op de zitting van 13 maart 2023 bij het gerechtshof Den Haag gezegd dat hij op korte termijn over [eiser01] zal gaan publiceren.
4.2.
[gedaagde01] betwist het spoedeisend belang en voert aan dat de Gemeente en [eiser01] al meer dan een jaar vrezen voor publicatie. In de tussentijd heeft [gedaagde01] niets gepubliceerd en hadden zij al een bodemprocedure kunnen starten. Bovendien is het gegeven dat [gedaagde01] wil publiceren iets anders dan dat hij ook daadwerkelijk op korte termijn gaat publiceren. Hij stelt dat hij in de fase van het verzamelen van materiaal verkeert. Hij heeft naar aanleiding van de in 2.10 genoemde sommatie niet toegezegd dat hij afziet van publicatie, maar is naar zijn zeggen in beginsel wel bereid om afspraken te maken over het op voorhand aankondigen daarvan, mits de Gemeente afziet van de in zijn ogen onredelijke voorwaarden die zij stelt.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voldoende spoedeisend belang kan worden aangenomen als de eisende partij aannemelijk maakt dat een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. In beginsel kunnen zaken die om voorgenomen publicaties in de pers gaan, ook als niet bekend is wanneer de publicatie zal volgen, spoedeisend zijn vanwege de aard en inhoud van die publicaties. In deze gevallen moet er echter wel een concrete aanleiding zijn voor de vrees dat die publicatie op korte termijn te verwachten is en een bodemprocedure niet kan worden afgewacht, terwijl de te verwachten aard en inhoud (en daarmee het onrechtmatig karakter) meeweegt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit in deze zaak niet aan de orde is en licht dit als volgt toe.
4.4.
Dat [gedaagde01] op de zitting van 13 maart 2023 bij het gerechtshof zou hebben gezegd dat hij op korte termijn over zal gaan tot publicatie, is in deze procedure niet komen vast te staan. [gedaagde01] betwist dit immers en uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dit ook niet. De mededelingen daarover ter zitting zijdens [eiser01] waren niet zeer concreet. Ook uit de bijlage bij de akte en de brief aan de Raad van Discipline maakt de voorzieningenrechter niet op dat [gedaagde01] op korte termijn een stuk over [eiser01] gaat publiceren. De stelling dat een afwijzing van het verzet in de in 2.7 genoemde tuchtrechtelijke procedure aanleiding zal zijn voor een publicatie, vindt geen steun in hetgeen tot dusver de reactie van [gedaagde01] op teleurstellende berichten is geweest. Die reactie komt er namelijk op neer dat hij brieven schrijft en procedurele mogelijkheden benut, hetgeen stellig voor de Gemeente en [eiser01] veel werk oplevert en vervelend is, maar niet dat hij dan de openbaarheid zoekt door middel van een publicatie, laat staan op korte termijn. Een andere concrete aanleiding is niet genoemd.
4.5.
De voorzieningenrechter weegt ook mee dat hoewel partijen al enige tijd een verstoorde verhouding hebben, [gedaagde01] tot op heden geen stuk heeft gepubliceerd over [eiser01] , ook niet in de afgelopen drie maanden. Wel heeft [gedaagde01] na daarmee eerst gedreigd te hebben, diverse tuchtklachten ingediend en procedures opgestart. Dat [gedaagde01] zoals hij zelf op meerdere zittingen heeft aangegeven, een stuk aan het voorbereiden is, maakt op zichzelf niet aannemelijk dat hij dit stuk ook op korte termijn zal gaan publiceren. Zo is er bijvoorbeeld geen aankondiging van een publicatie op social media geweest. Het enkele feit dat [gedaagde01] aankondigt een artikel te willen publiceren, betekent niet dat hij dit ook daadwerkelijk, en op korte termijn, gaat doen. Daarmee is het spoedeisend belang dus niet zonder meer gegeven.
4.6.
Wat betreft de inhoud van een te verwachten publicatie stelt de voorzieningenrechter vast dat de brieven die [gedaagde01] schrijft en de diverse, vaak uitgebreide, stukken die [gedaagde01] met grote regelmaat indient, nodeloos onaangenaam geformuleerde passages bevatten, die getuigen van aanzienlijke ergernis en van gebrek aan vertrouwen en respect, en die hier en daar ook ongepast en zonder behoorlijke reden op de persoon (van onder anderen [eiser01] ) gericht zijn. Ook de berichten die aanleiding gaven tot de veroordeling onder 2.2 passen in die lijn. De beledigingen in dat geval waren in een telefoonbericht en een e-mail vervat, niet in een openbaar gemaakt artikel in de pers.
Hoewel niet onaannemelijk is dat een eventuele publicatie in die lijn zal passen, volstaan die aspecten niet voor de vrees dat een publicatie onrechtmatig zal zijn in de zin dat zonder meer duidelijk is dat de (ruime) grenzen van de vrijheid van meningsuiting zullen worden overschreden. Een publicatie is immers niet reeds onrechtmatig, omdat zij kritisch of ongepast van toon is. Van belang zal ook zijn of de daarin, eventueel, te bespreken feiten juist zijn of niet, maar daarover valt op dit moment niets te zeggen. De werktitel, en de negatieve opvattingen van [gedaagde01] over de wijze waarop [eiser01] zijn rol als advocaat in dienst van de Gemeente vervult, volstaan op zich niet voor het oordeel dat de feiten hoogstwaarschijnlijk onjuist zullen zijn. Daarbij komt nog dat [gedaagde01] heeft aangegeven dat mocht hij tot publicatie overgaan, hij zijn stuk eerst zal laten lezen door zowel een civiel- als strafrechtelijk advocaat. Er doet zich hier ook niet de situatie voor dat [gedaagde01] beschikt over vertrouwelijke informatie die niet publiek bekend mag worden
Dit alles maakt waarschijnlijk dat een te publiceren stuk kritisch en onaangenaam van toon zal zijn. Het is echter niet zo evident dat dit stuk zonder meer onrechtmatig en schadelijk zal zijn voor de Gemeente en [eiser01] dat om die reden lagere eisen gesteld kunnen worden aan het spoedeisend belang dat inhoudt, dat aannemelijk moet zijn dat een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.7.
Al het voorgaande in acht nemend, hebben de Gemeente en [eiser01] het spoedeisend belang, bij de thans ingestelde ruim geformuleerde vorderingen, onvoldoende aannemelijk gemaakt en zullen zij in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.8.
De Gemeente en [eiser01] worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde01] worden begroot op
€ 314,00 aan griffierecht. Omdat [gedaagde01] in persoon procedeert, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een aanvullende proceskostenveroordeling op te leggen. De omstandigheid dat hij tijd heeft besteed aan de voorbereiding en de zittingen is daarvoor noch in het algemeen, noch in dit geval onvoldoende.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart de Gemeente en [eiser01] niet-ontvankelijk
5.2.
veroordeelt de Gemeente en [eiser01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 314,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023.3608/106