ECLI:NL:RBROT:2023:6025

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
KTN-10276592_23062023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake geschil over uurtarief en betaling tussen partijen in het kader van een mondelinge overeenkomst voor werkzaamheden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres, aangeduid als [eiseres01], een vordering ingesteld tegen gedaagde, aangeduid als [gedaagde01], met betrekking tot onbetaalde facturen voor werkzaamheden die zijn verricht op basis van een mondelinge overeenkomst. Eiseres heeft werkzaamheden uitgevoerd voor gedaagde, waaronder de op- en afbouw van steigers, en heeft hiervoor een uurtarief van € 40,- gehanteerd. Gedaagde heeft echter betwist dat dit tarief voor alle werkzaamheden gold en stelt dat er een lager tarief van € 35,- voor bepaalde werkzaamheden was afgesproken. Eiseres vordert een bedrag van € 15.201,02 aan hoofdsom, plus bijkomende kosten, omdat gedaagde een deel van de facturen niet heeft betaald.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2023 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat voorshands is bewezen dat partijen zijn overeengekomen dat eiseres haar werkzaamheden zou verrichten tegen het uurtarief van € 40,-. Gedaagde is toegelaten tot tegenbewijs, waarbij zij moet aantonen dat er andere afspraken zijn gemaakt over het uurtarief. De kantonrechter heeft een datum vastgesteld voor de rolzitting en de procedure verder aangehouden, waarbij gedaagde de mogelijkheid heeft om bewijs te leveren tegen de stelling van eiseres.

De zaak is van belang voor de beoordeling van mondelinge overeenkomsten en de bewijsvoering omtrent afgesproken tarieven in de context van civiel recht en verbintenissenrecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijke afspraken te maken en deze schriftelijk vast te leggen om toekomstige geschillen te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10276592 CV EXPL 23-937
datum uitspraak: 23 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. B.H. Sellmeijer
tegen
[gedaagde01] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Smael.
De partijen worden ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 30 december 2022, met bijlagen 1 tot en met 12;
  • het antwoord, met bijlagen 1 tot en met 6;
  • de akte van [eiseres01] , met bijlage 13.
1.2.
Op 22 mei 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met
[naam01] , bestuurder van [eiseres01] , bijgestaan door mr. Sellmeijer, en met [naam02] , bestuurder van [gedaagde01] , bijgestaan door mr. Smael.

2.De beoordeling

Waar gaat het om?
2.1.
[eiseres01] heeft op grond van een mondelinge overeenkomst met [gedaagde01] werkzaamheden verricht. Het betreft de op- en afbouw van steigers bij projecten waarvoor [gedaagde01] is ingeschakeld. Met 123 facturen heeft [eiseres01] haar prijs voor de werkzaamheden bij [gedaagde01] in rekening gebracht uitgaande van een uurtarief van € 40,-. In totaal gaat het om een bedrag van € 177.834,-. Daarvan is € 15.201,02 niet betaald. [eiseres01] heeft geprobeerd het bedrag buiten rechte te incasseren. Dat is niet gelukt.
De eis
2.2.
[eiseres01] eist samengevat om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan haar van € 15.201,02 aan hoofdsom, € 927,01 aan buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke handelsrente vanaf 19 december 2021 en de proceskosten en de nakosten, met de wettelijke rente.
2.3.
[eiseres01] stelt dat zij in opdracht van [gedaagde01] gewerkt heeft tegen een mondeling overeengekomen uurtarief van 40,-. Dit tarief is steeds gehanteerd in de facturen waarmee zij haar werkzaamheden voor [gedaagde01] in rekening heeft gebracht. De eerste vijf facturen zijn ook volledig betaald. Daarna zijn de in rekening gebrachte bedragen niet steeds volledig betaald, waardoor € 15.201,02 aan hoofdsom open is blijven staan, ook na poging om het bedrag te innen. Daarom vordert [eiseres01] het bedrag, met de bijkomende kosten.
Het verweer
2.4.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert aan dat niet een uurloon van € 40,- is overeengekomen, althans dat dit uurloon alleen gold voor werkzaamheden verricht door de voormannen, te weten [naam01] en [naam03] , en dat voor de inzet van een eerste, tweede of hulpmonteur een uurtarief van € 35,- gehanteerd zou worden. Per abuis zijn de eerste facturen volledig betaald, maar na ontdekking dat een te hoog tarief in rekening werd gebracht, is hierover contact opgenomen met [eiseres01] en is zij op de fout gewezen. [eiseres01] is echter het te hoge tarief in rekening blijven brengen. [gedaagde01] heeft ervoor gekozen om de facturen niet volledig, maar conform de afspraak over de te hanteren uurlonen te betalen. [eiseres01] heeft daartegen niet geprotesteerd, terwijl partijen gedurende maanden met elkaar hebben samengewerkt en [gedaagde01] ten aanzien van meer dan honderd facturen bedragen heeft betaald aan [eiseres01] die lager zijn dan de gefactureerde bedragen. In maart 2022 heeft [eiseres01] zich op het standpunt gesteld dat nog een bedrag van € 50.000,- open stond, wat aanleiding is geweest voor [gedaagde01] om vragen te stellen over de gepretendeerde vordering. Na tussenkomst van de gemachtigde van [eiseres01] is [gedaagde01] gesommeerd om € 31.771,50 te voldoen. Naar aanleiding hiervan is contact gezocht met (de gemachtigde van) [eiseres01] en uitgelegd dat een onjuist, want te hoog uurtarief is berekend. Ook is inzage gegeven in de door [gedaagde01] verrichte betalingen. Bij brief van 14 september 2022 heeft de gemachtigde van [eiseres01] te kennen gegeven dat nog € 15.202,02 open staat. Daarin kan [gedaagde01] zich niet vinden, omdat het bedrag gebaseerd is op een onjuist uurloon, althans [eiseres01] geen bewijs geleverd heeft dat een uurloon van € 40,- overeen gekomen is. Ook het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is dus onjuist en ten onrechte gevorderd. In dit verband wordt tevens aangevoerd dat in het buitengerechtelijke traject herhaaldelijk geprobeerd is om te hoge bedragen te incasseren en dat de werkzaamheden in dat traject alleen gediend hebben ter voorbereiding van deze procedure. Daarnaast betwist [gedaagde01] de wettelijke handelsrente. Daarom concludeert [gedaagde01] tot afwijzing van de eis, met veroordeling van [eiseres01] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten, met rente.
Voorlopig oordeel
2.5.
Bij de stand van zaken nu is de eis toewijsbaar, want het aantal gewerkte uren is niet in geschil en voorshands wordt bewezen geacht dat partijen overeengekomen zijn dat [eiseres01] de werkzaamheden zou verrichten tegen een tarief van € 40,- per uur. De reden hiervoor is dat uit de door [eiseres01] overgelegde facturen blijkt dat voor het overgrote merendeel van de in rekening gebrachte uren het tarief van € 40,- is gehanteerd. Een vijftal facturen is ook volledig voldaan door [gedaagde01] . De eis is dus onderbouwd en wat [gedaagde01] hiertegen heeft aangevoerd is vooralsnog onvoldoende om aan de eis te twijfelen.
2.6.
Het verweer dat de eerste facturen per abuis volledig zijn betaald en dat partijen andersluidende afspraken hebben gemaakt over het te hanteren uurtarief, namelijk € 40,- en € 35,- per uur voor de voormannen respectievelijk andere werklui, en dat [gedaagde01] geprotesteerd zou hebben tegen de door [eiseres01] gefactureerde bedragen is niet onderbouwd. Uit de omschrijvingen bij de door [gedaagde01] verrichte betalingen via de bank blijkt niet dat [gedaagde01] het niet eens was met het gehanteerde tarief. Weliswaar zijn in de omschrijvingen meerdere factuurnummers vermeld, terwijl het gezamenlijk beloop van de betreffende facturen in voorkomend geval hoger is geweest dan het betaalde bedrag, maar daaruit volgt niet zonder meer dat [gedaagde01] dat zo gedaan heeft omdat zij het niet eens was met de gefactureerde bedragen of het gehanteerde tarief. Dat volgt niet uit de betalingen die zijn gedaan. Bij de mondelinge behandeling is van de zijde van [eiseres01] er ook op gewezen dat ten aanzien van week 44 in 2021 meer betaald is dan de som van de gefactureerde bedragen.
2.7.
[gedaagde01] , die aanvoert dat de gefactureerde bedragen niet kloppen, heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe de door haar betaalde bedragen tot stand gekomen zijn. Zij heeft niet duidelijk gemaakte hoeveel uren gewerkt zijn door de voormannen en door de andere werklui, en waarop zij dat baseert. Op de facturen van [eiseres01] kan dat niet zijn gebaseerd, want die heeft geen onderscheid tussen werklui gemaakt. Uit de verrichte betalingen kan niet worden afgeleid dat [gedaagde01] heeft afgerekend op basis van de beweerdelijke afspraken.
2.8.
Op dit moment lijkt het er ook op dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, naar aanleiding van de facturen van [eiseres01] , tussen partijen nooit discussie geweest is over het door [eiseres01] gehanteerde uurloon en dat dit pas voor het eerst is gebeurd zeven maanden na het versturen van de laatste factuur van 18 november 2021.
2.9.
Omdat [gedaagde01] aanvoert dat zij kan bewijzen met [eiseres01] mondeling te zijn overeengekomen dat de werkzaamheden verricht zouden worden tegen tarieven van € 40,- per uur voor de voormannen en € 35,- per uur voor de eerste, tweede of hulpmonteur, wordt zij tot dit (tegen)bewijs toegelaten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
draagt [gedaagde01] op om tegenbewijs te leveren tegen het voorlopig vaststaande feit dat partijen zijn overeengekomen dat [eiseres01] de werkzaamheden zou verrichten tegen een tarief van € 40,- per uur;
3.2.
bepaalt dat als [gedaagde01] schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van
donderdag 27 juli 2023om
13.30 uurin tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
3.3.
bepaalt dat als [gedaagde01] getuigen wil laten horen, zij uiterlijk een dag voor de genoemde rolzitting het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata van de getuigen en beide partijen voor de maanden augustus, september, oktober en november 2023;
3.4.
wijst erop dat [gedaagde01] na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
3.5.
bepaalt dat als [gedaagde01] op een andere manier bewijs wil leveren, zij uiterlijk een dag voor genoemde rolzitting aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
465