ECLI:NL:RBROT:2023:5915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/3439
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan varkenshouderij wegens onvoldoende hokverrijkingsmateriaal voor varkens

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen een boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren beoordeeld. De boete werd opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op basis van een rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarin werd vastgesteld dat de varkenshouderij niet voldeed aan de eisen voor hokverrijking. Tijdens een controle op 4 maart 2022 werd geconstateerd dat er onvoldoende hokverrijkingsmateriaal aanwezig was voor de varkens, wat in strijd is met artikel 2.22 van het Besluit houders van dieren. Eiser, die maat is van de varkenshouderij, betwist de boete en stelt dat de dieren goed presteren en dat eerdere controles geen problemen hebben aangetoond. De rechtbank oordeelt echter dat de overtreding terecht is vastgesteld, aangezien hokverrijking permanent aanwezig moet zijn en de boete proportioneel is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de opgelegde boete.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigden: mr. S. el Hajioui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 29 april 2022 heeft verweerder de boete opgelegd aan de maatschap [de varkenshouderij], waar eiser maat van is.
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 juni 2022 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door mr. A.F. Kabiri en [naam] (toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 4 maart 2022 is opgemaakt door twee toezichthouders van de NVWA. De toezichthouders schrijven in het rapport onder meer het volgende.
Stal 1 en 2:
Wij zagen door middel van telling dat er hier circa 549 gebruiksvarkens werden gehouden.
Wij zagen dat het aanwezige verrijkingsmateriaal om te onderzoeken en om mee te spelen bestond uit:
1) een hangende metalen ketting,
2) een hangende metalen ketting met daaraan bevestigd een kunststof speeltje,
3) een stoffen zeugenband met daaraan bevestigd een speeltje,
4) een combinatie van bovengenoemde materialen.
Wij zagen dat dit verrijkingsmateriaal boven de vloer, op neushoogte van de varkens was bevestigd.
Wij zagen dat dit verrijkingsmateriaal niet op de grond lag / hing zodat de varkens ermee konden wroeten.
Wij zagen dat bij een aantal hokken dit verrijkingsmateriaal buiten de varkenshokken hing en niet bereikbaar was voor de varkens in die hokken.
Wij zagen dat circa 549 varkens in stal 1 en 2 niet konden beschikken over hokverrijking welke voldeed aan alle voornoemde 9 eisen welke staan vermeld in brochure Hokverrijking gepubliceerd door Wageningen University & Research.
Tijdens de inspectie hebben wij op de vloeren van de hokken, waarin varkens werden gehouden, geen sporen van ( restanten ) zaagsel of van andere materialen aangetroffen welke als materiaal voor de varkens zou kunnen dienen om te onderzoeken en mee te spelen en welke voldeed aan alle 9 eisen, met name wroetbaar, vernieuwend en eetbaar.
Voornoemde bevinding is in strijd met Artikel 2.22 lid 1 Besluit houders van dieren.
Varkens moeten permanent kunnen beschikken over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen.
Als bijlage 4 zijn bij dit rapport 2 foto's van het gebruikte verrijkingsmateriaal gevoegd.
Wij zagen verder in een open schuur, welke op de locatie stond, dat daar enkele pakken zaagsel en enkele pakken van een ander stro achtig materiaal stond. Dit materiaal stond buiten het bereik van de varkens. Wij hebben dit materiaal ook niet aangetroffen in de varkenshokken.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat [de varkenshouderij] het volgende beboetbare feit heeft gepleegd: “Varkens beschikten niet permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen.”
Volgens verweerder heeft [de varkenshouderij] daarmee een overtreding begaan van: artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.22, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren. Verweerder heeft [de varkenshouderij] daarvoor een boete opgelegd van € 1.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat [de varkenshouderij] het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser voert aan dat hij het onterecht vindt dat een boete is opgelegd. Hij heeft één controle op hokverrijking gehad en de boete staat niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de overtreding. De dieren doen het goed en dat is ook meerdere keren bij controles bevestigd. Nu is er bij één controle vastgesteld dat de dieren niet op het juiste moment een beetje extra strooisel krijgen. Door verplichte bezoeken van de dierenarts en het IKB wordt eiser ongeveer dertien keer per jaar gecontroleerd. Bij die controles is er niets over de hokverrijking opgemerkt. Eiser vindt het dan ook niet gepast om daarvoor nu, in deze tijd, een boete op te leggen. Verweerder had ook kunnen volstaan met een waarschuwing, aldus eiser.
6.1.
Op grond van artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit houders van dieren moeten varkens permanent beschikken over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, of ander geschikt materiaal, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt. De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat in stal 1 en 2 op het moment van de controle geen (of te weinig) strooisel op de vloer lag en dat aanwezig spelmateriaal niet bereikbaar was voor de varkens. Dat dit een momentopname was en er volgens eiser niet eerder (bij controles door IKB en de dierenarts) problemen zijn geconstateerd met betrekking tot het welzijn van de varkens, maakt in dit geval geen verschil, nu de hokverrijking permanent aanwezig moet zijn. Uit de Europese Richtlijn 2008/120 [1] (waarvan artikel 2.22 van het Besluit houders van dieren een implementatie is) en een Aanbeveling van de Europese Commissie [2] over de toepassing van die richtlijn, volgt dat de verplichting van hokverrijking ten doel heeft staartbijten en andere gedragsstoornissen te voorkomen en daarmee ook het couperen van staarten minder noodzakelijk te maken. Ter uitvoering van die aanbeveling van de Commissie heeft verweerder een brochure [3] laten opstellen en daarin staat onder meer dat varkens nieuwsgierige dieren zijn die hun omgeving onderzoeken door te snuffelen, te ruiken en te bijten, dat hokverrijking in die behoefte kan voorzien en dat als er geen hokverrijkingsmateriaal op de vloer ligt, de interesse al snel naar de staart, oren, flanken of poten van een hokgenoot kan gaan en leiden tot beschadigend bijtgedrag. Daaruit volgt dus ook het belang om hokverrijking permanent in de stal aanwezig te hebben, juist om het risico op beschadigend bijtgedrag te vermijden.
6.2.
Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat [de varkenshouderij] artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit houders van dieren heeft overtreden. Op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 8.6 en artikel 2.2 van de Wet dieren is verweerder bevoegd daarvoor een boete op te leggen. In het Specifiek interventiebeleid dierenwelzijn [4] heeft verweerder vastgelegd op welke wijze met deze boetebevoegdheid wordt omgegaan. Daarin staat dat direct een boete wordt opgelegd als deze overtreding meer structureel van aard is (categorie B) en dat er eerst wordt gewaarschuwd als de overtreding licht en incidenteel van aard is (categorie C). In dit interventiebeleid is ook uitgelegd welke factoren een rol spelen bij het onderscheid tussen een overtreding in de categorie B of de categorie C. Hierin staat onder meer dat een overtreding als structureel wordt beschouwd als het meer dan vijf procent van de dieren betreft. In dit geval hebben de toezichthouders vastgesteld dat 549 varkens in twee stallen niet beschikten over voldoende hokverrijking. Verweerder heeft gesteld dat het om (vrijwel) alle varkens in de stallen ging en dat is door eiser niet betwist. Terecht merkt verweerder het aan als een structurele en ernstige overtreding. Doordat er geen verrijkingsmateriaal op de vloer aanwezig was en spelmateriaal buiten bereik was, waren 549 varkens (op dat moment) aangetast in hun welzijn. Verweerder heeft dan ook terecht niet volstaan met een waarschuwing maar [de varkenshouderij] een boete opgelegd.
6.3.
Over de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren is voor deze overtreding een boetebedrag van € 1.500,- vastgesteld. De rechtbank acht dit bedrag als zodanig niet onredelijk. Het met het Besluit houders van dieren gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. Verder is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder het boetebedrag had dienen te matigen. De rechtbank oordeelt dat de aan [de varkenshouderij] opgelegde boete in dit geval, gelet op de aard en ernst van de overtreding, evenredig is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens
2.Aanbeveling (EU) 2016/336 van de Commissie van 8 maart 2016 betreffende de toepassing van Richtlijn 2008/120/EG van de Raad tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens wat maatregelen betreft om het couperen van staarten minder noodzakelijk te maken
3.Brochure ‘Hokverrijking’ van Wageningen University & Research, 2018
4.IB02-SPEC 02 (versie 04) en de Bijlage