ECLI:NL:RBROT:2023:5855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
FT EA 23/419 en FT EA 23/420
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en budgetbeheer

In deze zaak heeft verzoekster op 26 april 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft op 3 mei 2023 een zitting gehouden, waarbij de verweerster, Stichting Hef Wonen, niet is verschenen. Verzoekster heeft aangetoond dat zij sinds 26 april 2023 gebruik maakt van budgetbeheer en dat zij in staat is om de huurtermijnen te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster was. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 17 mei 2023
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 26 april 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 26 april 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 3 mei 2023.
Ter zitting van 3 mei 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam01] en de heer [naam02] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening)
  • mevrouw [naam03] , werkzaam bij het wijkteam van de gemeente Rotterdam.
Stichting Hef Wonen, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 29 juli 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster zich heeft aangemeld bij schuldhulpverlening, om zodoende een minnelijk traject te starten. Verzoekster maakt sinds 26 april 2023 gebruik van budgetbeheer en heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de huur van april 2023 en mei 2023 is betaald. Verzoekster heeft recentelijk meer uren gekregen bij haar werkgever, waardoor haar inkomen is gestegen naar ongeveer € 1.000,00 per maand. De kale huur bedraagt maandelijks € 354,90. Verzoekster heeft daarmee voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen. Ter zitting heeft verzoekster stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij bij de gemeente Rotterdam een aanvraag heeft gedaan voor aanvullende bijstand. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat de gemeente, naar verwachting, binnen een maand een beslissing heeft genomen over de aanvraag voor aanvullende bijstand. Verzoekster is in staat om, met behulp van de budgetbeheerder, de komende maanden de huur tijdig en volledig te voldoen.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 29 juli 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 18 april 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 2 mei 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 29 juli 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de huur van april 2023 en mei 2023 is betaald. Verzoekster maakt bovendien sinds kort gebruik van budgetbeheer. De budgetbeheerder zal zorg dragen voor een tijdige betaling van de vaste lasten. Verzoekster ontvangt voldoende inkomsten om de komende huurtermijnen te betalen en heeft ter aanvulling op haar huidige inkomen een aanvraag gedaan voor aanvullende bijstand. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 29 juli 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres01] te Rotterdam ( [postcode01] ), voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.