ECLI:NL:RBROT:2023:5848

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
C/10/659191 / KG ZA 23-502
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitschrijving uit de Basisregistratie Personen en verlaten huurwoning in kort geding na echtscheiding

In deze zaak, die op 6 juli 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde de vrouw dat de man zich zou uitschrijven van het adres van de huurwoning en deze zou verlaten. De partijen, die op 23 april 2019 zijn getrouwd en ouders zijn van een minderjarige dochter, zijn inmiddels gescheiden. De echtscheiding is uitgesproken op 2 augustus 2021, waarbij is bepaald dat de vrouw huurster van de woning zou zijn. De vrouw stelde dat de man zich niet had uitgeschreven en dat zijn verblijf in de woning leidde tot spanningen, wat niet in het belang van hun dochter was.

De rechtbank overwoog dat de man geen recht meer had op verblijf in de woning, aangezien de echtscheidingsbeschikking op 18 november 2022 was ingeschreven. De man had geen concrete afspraken gemaakt over zijn verblijf en had niet aangetoond dat hij moeite deed om vervangende woonruimte te vinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de vrouw om de woning alleen te gebruiken zwaarder woog dan het belang van de man om te blijven. De vordering van de vrouw werd toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor de man om de woning te verlaten, en er werd een dwangsom van € 50,00 per dag opgelegd bij niet-nakoming. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/659191 / KG ZA 23-502
Vonnis in kort geding van 6 juli 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. A. Aksü te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. Ozates te Rotterdam.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 juni 2023 met één productie;
  • de mondelinge behandeling op 22 juni 2023.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 23 april 2019 met elkaar getrouwd. Ze zijn de ouders van een minderjarige dochter, [voornaam minderjarige01] .
2.2.
Partijen wonen beiden in de huurwoning aan de [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] (hierna: de woning).
2.3.
De echtscheiding tussen partijen is uitgesproken bij beschikking van deze rechtbank van 2 augustus 2021. In de echtscheidingsbeschikking is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“2.4. Woning
2.4.1.
Partijen hebben verzocht om het huurrecht van de woning aan de vrouw toe te kennen.
(…)
3. De beslissing
De rechtbank:
(…)
3.3
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres01] ,
[postcode02] [plaats01] , gemeente [gemeente01] met ingang van de dag waarop de beschikking
tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;”

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen zich binnen drie dagen na vonnisdatum uit te schrijven van het adres aan de [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] en deze te verlaten, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag;
II. subsidiair: te bepalen dat als de man zich niet uitschrijft binnen de gegeven
termijn, het vonnis als vervanging van de uitschrijving zal gelden, op basis waarvan
de vrouw de opdracht kan verstrekken om de man uit te schrijven van de woning in
de Basisregistratie Personen;
III. althans in goede justitie een beslissing te nemen.
3.2.
De man voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vloeit voort uit de aard van die vordering.
4.2.
De vrouw vordert allereerst onder I) dat de man zich op het adres van de woning uitschrijft, en – voor het geval hij dat niet doet – onder II) te bepalen dat het vonnis als vervanging van de uitschrijving geldt. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.3.
Uit artikel 1.3 van de Wet basisregistratie personen (Wbrp) volgt dat inschrijving in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) verplicht is voor personen die rechtmatig in Nederland verblijven en tot doel heeft overheidsorganen te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens. Een ingezetene heeft de verplichting melding te maken van een verhuizing (artikel 2.39 Wbrp). Een uitschrijving uit de BRP door een persoon zelf is echter alleen mogelijk bij vertrek naar het buitenland voor een periode van langer dan acht maanden (artikel 2.43 Wbrp). Nu de man niet langdurig in het buitenland verblijft, bestaat er geen grond voor toewijzing van de vordering tot uitschrijving van het adres van de woning. Dat geldt ook voor de vordering om dit vonnis in de plaats te laten treden van deze uitschrijving. De vorderingen worden dan ook afgewezen.
4.4.
De vrouw vordert onder I) ook dat de man de woning moet verlaten.
4.5.
In de echtscheidingsbeschikking is op het verzoek van partijen in het dictum onder 3.3 beslist dat de vrouw huurster zal zijn van de woning met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Tijdens de zitting in dit kort geding heeft de vrouw op haar telefoon de brief laten zien waarmee de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 18 november 2022 is bevestigd. De man heeft de juistheid hiervan niet (meer) bestreden. Gelet hierop kan in deze procedure worden aangenomen dat de beschikking daadwerkelijk op 18 november 2022 is ingeschreven. De man heeft dan ook geen recht meer op verblijf in de woning. Hij is immers niet meer of niet langer huurder van de woning. Het is tijdens de zitting bovendien voldoende aannemelijk geworden dat het verblijf van de man in de woning leidt tot spanningen tussen partijen. Die spanningen zijn niet in het belang van hun minderjarige dochter, waarvan niet in geschil is dat zij haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw in de woning.
4.6.
De man heeft nog aangevoerd dat partijen de afspraak hadden gemaakt dat hij in de woning kon blijven tot hij vervangende woonruimte zou hebben gevonden. De man heeft deze afspraak echter op geen enkele wijze geconcretiseerd. Bovendien geldt dat de echtscheidingsbeschikking inmiddels dateert van bijna twee jaar geleden en niet gebleken is dat hij moeite heeft gedaan om andere woonruimte te vinden. Om deze reden gaat de voorzieningenrechter aan dit verweer voorbij. Dat geldt ook voor het verweer dat het voor hem heel moeilijk is om andere woonruimte te vinden. Het belang van de vrouw om als enige van de woning gebruik te kunnen maken, in lijn met de beslissing in de echtscheidingsbeschikking, weegt dan ook zwaarder dan het belang van de man.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de vordering van de vrouw wordt toegewezen. De man krijgt wel een termijn van veertien (14) dagen om de woning te verlaten.
4.8.
Als prikkel tot nakoming wordt aan de veroordeling een dwangsom verbonden van € 50,00 per dag met een maximum tot € 5.000,00.
4.9.
In de aard van het geschil en gelet op de omstandigheid dat partijen met elkaar getrouwd zijn geweest, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt de man om binnen veertien (14) dagen na betekening van dit vonnis de woning aan het [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] te verlaten,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023.
[3070/1980]