ECLI:NL:RBROT:2023:5845

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
10-024906-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 25 januari 2023 in [plaats01] werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, waaronder 9,1 gram cocaïne, 216,7 gram heroïne en 6,2 gram MDMA, en van voorbereidingshandelingen voor de bewerking en vervaardiging van deze harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de sleutels van de woning bezat waar de drugs en de benodigde voorwerpen voor de bereiding van harddrugs werden aangetroffen. Ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte wegens gebrek aan bewijs, concludeerde de rechtbank dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de bewuste bewoner van het pand was en dat hij op de hoogte was van de aanwezige drugs en voorwerpen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van vijf maanden uit een andere zaak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de feiten, omdat er geen bewijs was voor nauwe samenwerking met anderen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-024906-23
Parketnummer vordering TUL VV: 10-181164-21
Datum uitspraak: 24 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B. Lijnse heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, te weten het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en het medeplegen van voorbereidingshandelingen die zien op de bewerking van harddrugs;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-181164-21.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de in het pand aangetroffen (verdovende) middelen en goederen. Het aangetroffen DNA van de verdachte op het mondmasker is een mengspoor waarvan onbekend is wat de bewijswaarde is. Bovendien is dit een verplaatsbaar object; op basis hiervan kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in de versnijdingskamer is geweest. Voorts heeft de verdachte de sleutel van het pand vrijwillig afgegeven aan de verbalisant. Indien hij had geweten dat het een versnijdingspand betrof, had hij dit niet gedaan. Tot slot is de verdachte niet de enige persoon die gelinkt kan worden aan het pand. De verdachte is immers niet de man die door de verbalisanten is gezien terwijl hij met de Lidl-tas uit de portiek zou zijn gelopen.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 25 januari 2023 is door verbalisanten waargenomen dat de verdachte uit de portiek van de [adressen01] te [plaats01] komt lopen. De verdachte blijkt in het bezit te zijn van de sleutel van de gemeenschappelijke portiekdeur, en van de sleutel van de voordeur van de woning aan de [adres02] . Tijdens een doorzoeking van de woning wordt in de kast van de slaapkamer in totaal 9,1 gram cocaïne, 216,7 gram heroïne en 6,2 gram MDMA aangetroffen. In dezelfde kast en in de kelder die bij de woning hoort, worden tevens goederen aangetroffen waarmee verdovende middelen kunnen worden bereid, bewerkt, verwerkt dan wel vervaardigd, zoals versnijdingsmiddelen, drukpersen en potkrikken. Voornoemde slaapkamer was een versnijdingsruimte. In deze ruimte stond een tafel met daarop een bruine poederige substantie en in het zicht stonden weegschalen en verpakkingsmateriaal.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte de vereiste wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de in het pand aangetroffen (verdovende) middelen en goederen.
Uit het voorgaande volgt dat de woning overduidelijk een drugs- en versnijdingspand was. De verdachte beschikte over de sleutels van zowel de portiekdeur, als de voordeur van de woning. Daarnaast is waargenomen dat hij de portiek van de woning uit liep. Naar uiterlijke omstandigheden is de verdachte daarom de bewoner van het pand en dit wordt niet in het strafdossier weerlegd. Weliswaar heeft de verdachte bij zijn aanhouding bij de politie aangegeven niet de bewoner te zijn van het pand, maar hij verklaart tevens dat hij niet uit de portiek kwam lopen, welke laatste verklaring blijkens het proces-verbaal van de politie in ieder geval leugenachtig is. Bovendien beschikte de verdachte wel over de sleutels van het pand. Die verklaring van de verdachte is daarom volstrekt onbetrouwbaar. De verdachte heeft zich, na zijn aanhouding, telkens beroepen op zijn zwijgrecht, zodat er ook geen andersluidende (geloofwaardige) verklaring is van de verdachte terwijl die, onder deze omstandigheden, wel verwacht mocht worden. Er is daarom voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de bewoner is van de woning.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een bewoner van een woning geacht kan worden bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en daarover ook de beschikking heeft. Dat kan anders zijn onder bijzondere omstandigheden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en in de woning zijn geen andere personen aangetroffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte de ten laste gelegde hoeveelheden verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad nu hij hier zowel de wetenschap van, als de beschikkingsmacht over, heeft gehad. Daarnaast heeft de verdachte zich hiermee ook schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de bereiding, bewerking, verwerking en vervaardiging van harddrugs.
In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging heeft gepleegd. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een nauwe en bewuste samenwerking met een ander.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij­ op ­­­­­­­­­­­­­25 januari 2023, te [plaats01] ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ (in de woning [adres02] ) ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­opzettelijk aanwezig heeft gehad ­­­­­­­­­9,1 gram­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ van een materiaal bevattende cocaïne en­­­ ­­­­­­­­­216,7 gram­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ van een materiaal bevattende heroïne en­­­ ­­­­­­­­­6,2 gram­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ van een materiaal bevattende MDMA ,zijnde cocaïne en­­­ heroïne en­­­ MDMA ­telkens­­een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­
2.hij­ op­­­­­­­­­­­­­ 25 januari 2023, te [plaats01] ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­(in de woning [adres02] ) ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­om een feit, bedoeld in het vierde ­­­­­­­­­­­­­­van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,te weten ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­- het opzettelijk­­­­­­­ bereiden, bewerken, verwerken­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ ­­­­­­­­­­­­­­­­ en/of- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en­­­ heroïne en­­­ MDMA,­­­­­­­­­­­­­ een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­, voor te bereiden en/of te bevorderen
- 9,1 gram cocaïne en­­
­- 216,7 gram heroïne en­­­
- 6,2 gram MDMA en­­
­- 2534,8 gram paracetamol en­­
­- 234,7 gram fenacetine en/of lidocaïne en­
­­- meerdere ­­­­­­­­­­­­­­­­zakken met meerdere pillen (van een onbekende samenstelling) (met een audilogo) en
­­­- meerdere ­­­­­­­­­­­ mondmasker­s­ en­­­
- twee ­­­­­­­­­­­­drukpers­en­ en­­
­- meerdere ­­­­­­­­­­­ potkrik­ken­ en­­
­- een persmal
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­wist­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ dat ­­­­die bestemd ­­­­waren tot het plegen van ­­­­die feit­en­.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
feit 2:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een versnijdingspand 9,1 gram cocaïne, 216,7 gram heroïne en 6,2 gram MDMA opzettelijk aanwezig gehad. Daarnaast zijn in dit pand versnijdingsmiddelen en voorwerpen zoals drukpersen en potkrikken aangetroffen. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die zien op de bewerking en vervaardiging van harddrugs door het voorhanden hebben van de daartoe benodigde voorwerpen en stoffen.
Harddrugs zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. Door de verspreiding van harddrugs en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Dit varieert van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit zoals geweldsmisdrijven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor een Opiumwetfeit is veroordeeld. Dit betreft een zaak met een lopende proeftijd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt daarbij uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
De verdediging heeft verzocht te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van maximaal 5 maanden. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van de feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 10-181164-21

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 30 september 2021 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 15 oktober 2021.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk dient te worden toegewezen, te weten de tenuitvoerlegging van één maand gevangenisstraf, en dat daarbij de proeftijd eventueel kan worden verlengd.
8.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze tenuitvoerlegging te beperken tot slechts een gedeelte daarvan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 30 september 2021 van de politierechter in deze rechtbank (onder parketnummer 10-181164-21) aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van
5 (vijf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. L. Daum en S.A. van Egmond, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 25 januari 2023, te [plaats01] , althans in Nederland (in de woning [adres02] )tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehadongeveer 9,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/ofongeveer 216,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/ofongeveer 6,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA ,zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 25 januari 2023, te [plaats01] , althans in Nederland, (in de woning [adres02] )tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken
en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen
- 9,1 gram cocaïne en/of
- 216,7 gram heroïne en/of
- 6,2 gram MDMAen/of
- 2534,8 gram paracetamol en/of
- 234,7 gram fenacetine en/of lidocaïne en/of
- meerdere althans één zak met meerdere pillen (van een onbekende samenstelling) (met een audilogo) en/of
- meerdere althans één mondmasker(s) en/of
- twee althans één drukpers(en) en/of
- meerdere althans één potkrik(ken) en/o
f- een persmal
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).