ECLI:NL:RBROT:2023:5840

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
FT EA 23/139 en FT EA 23/140
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met meerdere schuldeisers

Op 1 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een schuldregeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers. Verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, heeft op 8 februari 2023 een verzoek ingediend om een tweetal schuldeisers te dwingen in te stemmen met haar aangeboden regeling. De schuldeisers, waaronder Capabel Onderwijs Groep, hebben in totaal een vordering van € 26.087,43 op verzoekster. Verzoekster heeft een regeling aangeboden waarbij zij 0,43% aan de preferente schuldeisers en 0,21% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. Tijdens de zitting op 20 april 2023 was de weigerende schuldeiser, Rijschool M. Versteeg, niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zestien van de zeventien schuldeisers instemden met de regeling, terwijl Versteeg, die een vordering van € 2.875,08 heeft, weigerde. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van Versteeg. Het voorstel is goed gedocumenteerd en is getoetst door de Kredietbank Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat verzoekster op korte termijn zal afstuderen en een fulltime baan heeft aangeboden gekregen, wat haar afloscapaciteit zal verhogen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van Versteeg. Het verzoek om Versteeg te bevelen in te stemmen met de schuldregeling is toegewezen, en Versteeg is veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 1 mei 2023
in de zaak van:
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 8 februari 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • Capabel Onderwijs Groep, in behandeling bij Bosveld Gerechtsdeurwaarders;
  • Rijschool M. Versteeg, in behandeling bij Van Schendel & Partners (hierna: Versteeg);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Capabel Onderwijs Groep heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 10 maart 2023, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 20 april 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam01] en mevrouw [naam02] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw E. Frans, werkzaam bij Robes bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder),
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeventien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser en zestien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 26.087,43 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 12 oktober 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 0,43 % aan de preferente schuldeisers en 0,21 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op haar stagevergoeding en haar basisbeurs vanuit DUO. Daarnaast is in de aangeboden regeling rekening gehouden met de situatie dat verzoekster naar verwachting in februari 2023 zal afstuderen. Hierna zal zij in staat zijn om inkomsten uit een dienstbetrekking te generen. De aangeboden regeling voorziet daarom in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan. Verzoekster staat daarnaast sinds 10 augustus 2018 onder beschermingsbewind, zodat het ontstaan van nieuwe schulden niet in de rede ligt.
Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij in juli 2023 zal afstuderen. Verzoekster heeft inmiddels, vanuit haar stage, ook een betaalde baan aangeboden gekregen voor 36 uur in de week. Zodra verzoekster gaat werken, zal het aangeboden percentage ten voordele van de schuldeiseres stijgen. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoekster gemotiveerd is om haar schulden af te lossen en haar afspraken na komt. De beschermingsbewindvoerder heeft dit ter zitting bevestigd. De beschermingsbewindvoerder heeft verder verklaard dat de inkomsten en uitgaven van verzoekster in balans zijn. Haar financiële situatie is thans stabiel.
Zestien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Versteeg stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 2.875,08 op verzoekster, welke 11 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Versteeg heeft in haar contacten met schuldhulpverlening geen reden voor weigering van de aangeboden regeling kenbaar gemaakt. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Versteeg ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Versteeg bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Versteeg in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Versteeg een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 11 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zestien van de zeventien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster op korte termijn zal afstuderen. Ook heeft zij vanuit haar stage al een fulltime baan aangeboden gekregen. Dat betekent dat verzoekster in dat geval voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Er is gekozen voor een prognose akkoord, waarbij een eventuele toename in inkomen nog ten goede zal komen aan de schuldeisers. Aangezien verzoekster naar verwachting op korte termijn fulltime zal gaan werken, kan het aanbod nog stijgen ten voordele van de schuldeisers.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster maakt gebruik van beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Versteeg, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Versteeg te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Versteeg zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Versteeg om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Versteeg in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.