ECLI:NL:RBROT:2023:5839

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
FT EA 23/149 en FT EA 23/151
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord. Verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 78.852,56, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Deze regeling houdt in dat hij 47,41% aan de preferente schuldeisers en 23,69% aan de concurrente schuldeisers zal betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meerderheid van de schuldeisers, zeventien van de achttien, met de regeling heeft ingestemd, terwijl één schuldeiser, [naam01], heeft geweigerd. De rechtbank heeft de situatie van verzoeker beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat hij per mei 2023 een nieuwe baan heeft gevonden en zich inspant om zijn schulden af te lossen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om [naam01] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. Tevens is [naam01] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 24 april 2023
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 februari 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- [naam01] (hierna: [naam01] );
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 20 april 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam02] , partner van verzoeker;
  • mevrouw [naam03] en mevrouw [naam04] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam05] , werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
Verzoeker heeft ter zitting van 20 april 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift achttien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en zeventien concurrente schuldeisers met negentien vorderingen. Deze schuldeisers hebben volgens het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in totaal een bedrag van € 78.852,56 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 23 november 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 47,41 % aan de preferente schuldeisers en 23,69 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ten tijde van de aanbiedingsbrief betrof de schuldenlast € 79.023,67.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkte ten tijde van de aanbiedingsbrief fulltime. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker per mei 2023 een nieuwe baan heeft gevonden, omdat het contract bij zijn vorige werkgever niet werd verlengd Verzoeker heeft ter zitting stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij per mei 2023 kan beginnen. Ook heeft verzoeker ter zitting meerdere sollicitaties overgelegd. In beginsel zal hij bij zijn nieuwe werkgever parttime werken, maar verzoeker heeft ter zitting toegezegd zich in te spannen om meer uren te werken. Vooralsnog vormt de opvang van zijn zoon een belemmering om meer uren te werken. De zoon van verzoeker heeft gezien zijn belemmeringen niet genoeg aan de ‘standaard kinderopvang’, maar dient gespecialiseerde kinderopvang te krijgen in de vorm van ‘kinderopvang Plus’. Hiervoor gelden lange wachtlijsten. Inmiddels wordt wel al gebruik gemaakt van naschoolse opvang. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoeker een bedrag van € 765,31 gespaard heeft. Dit bedrag was nog niet meegenomen in het aangeboden percentage aan de schuldeisers en komt de schuldeisers nog ten goede.
Zeventien schuldeisers, met negentien vorderingen, stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam01] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 3.506,48 op verzoeker, welke 4,4 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [naam01] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam01] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam01] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [naam01] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 4,4 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zeventien van de achttien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker per mei 2023 beschikt over een betaalde baan. Bovendien zet verzoeker zich in om, zo veel mogelijk uren te gaan werken. Verzoeker heeft ter zitting meerdere sollicitaties overgelegd. Er is gekozen voor een prognose akkoord, waarbij een eventuele toename in inkomen ten goede zal komen aan de schuldeisers.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam01] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam01] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam01] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam01] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 april 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.