ECLI:NL:RBROT:2023:5838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
FT EA 23/147 en FT EA 23/148
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldsaneringsregeling met betrekking tot een verzoekster met een betaalde baan en een schuldenlast van € 58.980,70

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord. Verzoekster, die een betaalde baan heeft, heeft een verzoek ingediend om een schuldeiser te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De schuldregeling houdt in dat verzoekster 51,85% van haar totale schuldenlast van € 58.980,70 aan haar concurrente schuldeisers zal betalen. Tijdens de zitting op 20 april 2023 is de weigerende schuldeiser, [naam01], niet verschenen, terwijl de overige vier schuldeisers wel instemden met de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [naam01] slechts 5,9% van de totale schuldenlast bedraagt en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aangeboden regeling is getoetst door de Kredietbank Rotterdam en goed gedocumenteerd is. Verzoekster heeft verklaard dat zij zich inspant om meer uren te werken, maar dat de opvang van haar zoon een belemmering vormt. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van [naam01]. Daarom wordt het verzoek om [naam01] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. Tevens wordt [naam01] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, en wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 24 april 2023
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 9 februari 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- [naam01] (hierna: [naam01] );
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 20 april 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [naam02] , partner van verzoekster;
  • mevrouw [naam03] en mevrouw [naam04] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam05] , werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
Verzoekster heeft ter zitting van 20 april 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijf concurrente schuldeisers met zes vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 58.980,70 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 23 november 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 51,85 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt parttime. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard zich in te zetten meer uren te gaan werken. Vooralsnog vormt de opvang van haar zoon een belemmering om meer uren te werken. De zoon van verzoekster heeft gezien zijn belemmeringen niet genoeg aan de ‘standaard kinderopvang’, maar dient gespecialiseerde kinderopvang te krijgen in de vorm van ‘kinderopvang Plus’. Hiervoor gelden lange wachtlijsten. Inmiddels wordt wel al gebruik gemaakt van naschoolse opvang.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoekster nog een bedrag van
€ 10.283,31 ter beschikking kan stellen aan haar schuldeisers. Dit bedrag was nog niet meegenomen in het aangeboden percentage aan de schuldeisers. Het is dan ook aannemelijk dat het voorgestelde percentage ten voordele van de schuldeisers zal wijzigen.
Vier schuldeisers, met vijf vorderingen stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam01] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 3.506,48 op verzoekster, welke 5,9 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [naam01] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam01] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam01] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam01] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 5,9 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vier van de vijf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster beschikt over een betaalde baan. Bovendien zet verzoekster zich in om, voor zover mogelijk, meer uren te gaan werken. Er is gekozen voor een prognose akkoord, waarbij een eventuele toename in inkomen nog ten goede zal komen aan de schuldeisers. Ook is tijdens het verhandelde ter zitting gebleken dat verzoekster een bedrag van
€ 10.283,31 ter beschikking kan stellen aan haar schuldeisers. Dit bedrag is nog niet meegenomen in het aangeboden percentage. Het aangeboden percentage zal dan ook vermoedelijk nog omhoog gaan ten voordele van de schuldeisers.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam01] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam01] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam01] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam01] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 april 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.