ECLI:NL:RBROT:2023:5837

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
FT EA 23/497 en FT EA 23/498
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldhulpverlening

In deze zaak heeft verzoeker op 15 mei 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een dreigende ontruiming van zijn huurwoning, die was uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2023. Verzoeker heeft medische en psychische problemen en is bezig met het aanvragen van schuldhulpverlening bij de gemeente Rotterdam. Tijdens de zitting op 9 juni 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel verzoeker als zijn advocaat en vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet, en heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. De rechtbank heeft besloten om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van zes maanden, mits verzoeker tijdig aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. Tevens is er een voorwaarde verbonden aan de voorziening, namelijk dat de gemeente Rotterdam uiterlijk op 1 juli 2023 een besluit moet nemen over de schuldhulpverlening. Verzoeker is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 16 juni 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 15 mei 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 16 mei 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 9 juni 2023.
Ter zitting van 9 juni 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. [naam01] , werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat)
  • mevrouw [naam02] en mevrouw [naam03] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [naam04] , werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., namens Stichting Hef Wonen rechtsopvolger onder algemene titel van de stichting Stichting Vestia, gevestigd te Rotterdam.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van drie maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 31 maart 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen. Ter zitting heeft de advocaat verzocht de termijn in het verzoek aan te passen naar zes maanden.
Uit het verzoekschrift blijkt dat bedoeld is een verzoek in te dienen om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 31 maart 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker te verbieden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Verzoeker woont sinds 2016 in de woning. Na het verbreken van de voormalige relatie van verzoeker is er een achterstand in de huurbetalingen ontstaan. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij anderhalf jaar onder beschermingsbewind stond. Het beschermingsbewind is in september 2022 weer opgeheven.Gedurende het beschermingsbewind is de huurachterstand toegenomen. Verzoeker woont op dit moment met zijn huidige vrouw en zijn zoon van vijf jaar in de woning. Verzoeker heeft op dit moment medische en psychische problemen en loopt hiervoor bij de huisarts en de psycholoog. Verzoeker is samen met het team financien van de gemeente Rotterdam bezig om een aanvraag schuldhulpverlening in te dienen. Op 10 mei 2023 is de huur voor mei betaald en op 24 mei 2023 is de huur voor juni betaald.

3.Het verweer

Verweerster heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt schriftelijk toe te lichten. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat het verzoek moet worden afgewezen. In maart 2018 heeft de rechtbank Rotterdam in deze zaak vonnis gewezen. In de tussentijd is er inmiddels acht keer een ontruiming aangezegd en vervolgens niet doorgegaan. Bij de laatste geplande ontruiming is er een executie geschil opgestart. Bij het executie geschil is er een betalingsregeling afgesproken met verzoeker, maar (ook) deze regeling is niet nagekomen. Pas na het ontruimingsvonnis van 31 maart 2023 zijn de betalingen van verzoeker weer op gang gekomen. Verweerster is daarom van mening dat het verzoek moratorium dient te worden afgewezen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 31 maart 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 21 april 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 17 mei 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 31 maart 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Ter zitting is gebleken dat de gemeente nog geen besluit tot schuldhulpverlening heeft kunnen nemen in afwachting van gegevens die verzoeker met het gemeentelijke team financiën aan het verzamelen zegt te zijn. De rechtbank zal ter bescherming van de belangen van verweerster aan de voorziening de voorwaarde verbinden dat de schuldhulpverlening daadwerkelijk voor 1 juli zal starten.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 31 maart 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres01] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden, met ingang van
16 mei 2023;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat deze voorziening vervalt als de gemeente Rotterdam niet uiterlijk op
1 juli 2023besluit heeft genomen schuldhulp te verlenen aan verzoeker;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2023.