ECLI:NL:RBROT:2023:5836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
FT EA 23/239 en FT EA 23/240
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord en saneringskrediet in faillissementsprocedure

Op 16 juni 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij verzoeker, die in financiële problemen verkeert, een verzoek heeft ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen met zijn schuldeisers. Verzoeker heeft op 9 maart 2023 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarin hij een schuldregeling heeft aangeboden aan zijn negen concurrente schuldeisers, met een totaalbedrag van € 34.756,87. De aangeboden regeling houdt in dat de schuldeisers 4,917% van hun vordering ontvangen, wat is gebaseerd op de NVVK-norm en de afloscapaciteit van verzoeker, die afhankelijk is van een participatiewet-uitkering.

Acht van de negen schuldeisers hebben ingestemd met de aangeboden regeling, maar de heer [naam01], die een vordering van € 20.584,36 heeft, heeft geweigerd in te stemmen. In zijn verweerschrift heeft hij aangegeven dat verzoeker veel overlast heeft veroorzaakt in de voormalige woning en dat de aangeboden regeling te laag is, gezien de schade aan de woning en de huurachterstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [naam01] een aanzienlijk aandeel heeft in de totale schuldenlast en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de weigering van [naam01] om in te stemmen met de regeling redelijk was. Gezien de omstandigheden, waaronder de financiële situatie van verzoeker en de goedkeuring van de regeling door een deskundige partij, heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van [naam01]. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om [naam01] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, aangezien verzoeker niet in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 16 juni 2023
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 maart 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Orange Tree B.V.;
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Uit de ontvangen stukken blijkt dat Orange Tree een advocatenkantoor is die de belangen van de heer [naam01] heeft behartigd in een zaak tegen verzoeker. De oorspronkelijke schuldeiser is derhalve de heer [naam01] . De rechtbank leest het verzoek dan ook zo dat het verzoek zich richt tegen de heer [naam01] .
Orange Tree is thans opgeheven, maar de heer [naam01] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
De mondelinge behandeling van dit verzoek stond gepland op 25 mei 2023. Verzoeker heeft zich voor deze zitting afgemeld. De behandeling is daarom verzet naar 9 juni 2023.
Ter zitting van 9 juni 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam02] en mevrouw [naam03] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift negen concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 34.756,87 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 29 november 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,917% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn participatiewet-uitkering. Uit het medisch advies van 1 september 2022 inzake de arbeids(on)geschiktheid van verzoeker blijkt dat hij voor zestien tot vierentwintig uur per week belastbaar is. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam01] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 20.584,36 op verzoeker, welke 59,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In zijn verweerschrift heeft [naam01] zich op het standpunt gesteld dat verzoeker veel overlast heeft veroorzaakt in de voormalige woning. De woning is in een vieze toestand achter gelaten en er zouden onbekende personen in de woning hebben verbleven. Verzoeker is door de overlast en door de achterstand van de huur uit zijn woning gezet. In het verweerschrift heeft [naam01] aangegeven het aangeboden akkoord te laag te vinden. Er zijn veel kosten geweest voor de schade aan de woning en de huurachterstand, hierdoor kan [naam01] niet akkoord gaan met de aangeboden regeling. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [naam01] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam01] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam01] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam01] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 59,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk acht van de negen schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker heeft een belastbaarheid van zestien tot vierentwintig uur per week en is afhankelijk van de aanvullende participatiewet-uitkering. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen. Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker, die in de periode tussen 2018 en 2020 is afgekickt van een drugsverslaving, van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam01] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam01] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam01] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam01] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam01] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.