ECLI:NL:RBROT:2023:5833

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
10.058180.22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor strafbare feiten gerelateerd aan de Opiumwet en diefstal. De ontnemingsvordering, ingediend door het openbaar ministerie op 9 mei 2023, had als doel het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit voordeel werd aanvankelijk geschat op € 90.072,20, maar de officier van justitie, mr. B.J.G. Leeuw, heeft tijdens de zitting van 17 mei 2023 gerekwireerd om het bedrag vast te stellen op € 40.000,-. De verdediging heeft zich hierbij aangesloten en er was geen verweer tegen deze vaststelling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 40.000,- heeft ontvangen als vergoeding voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft geen verschil van inzicht geconstateerd tussen de officier van justitie en de verdediging over de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarom heeft de rechtbank het bedrag van € 40.000,- als het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld en de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de staat te betalen. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beslissing van de rechtbank is genomen in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Nagtegaal, en is openbaar uitgesproken. Dit vonnis is als bijlage aan het vonnis gehecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.058180.22 (ontneming)
Datum uitspraak: 31 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2023.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 31 mei 2023 is de veroordeelde ter zake van het in haar strafzaak bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
- een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen;
- een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, meermalen gepleegd;
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek. [1]
In deze procedure wordt als vaststaand aangenomen dat voornoemde strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.

3.Vordering van het openbaar ministerie

De ontnemingsvordering dateert van 9 mei 2023 en strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat op € 90.072,20,- en dat aan de veroordeelde een verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel van
€ 90.072,20,-.
Op de terechtzitting van 17 mei 2023 heeft de officier van justitie, mr. B.J.G. Leeuw, gerekwireerd het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 40.000,- en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van € 40.000,-, gelet op het op grond van het dossier aannemelijk geworden wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van dat bedrag en het ontbreken van een volledige kasopstelling in het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ waarin het voordeel is geschat op € 90.072,20.

4.Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden bepaald op een bedrag van € 40.000,-. De verdediging kan zich vinden in de nadere vordering van de officier van justitie.

5.Beoordeling en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

Bij de beantwoording van de vraag naar de omvang van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van de situatie, zoals die uit het onderzoek door de politie is gebleken. Op grond van het procesdossier in de strafzaak, het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ en de verklaring van de veroordeelde op de zitting is vast komen te staan dat de veroordeelde als vergoeding voor de bewezenverklaarde feiten een bedrag van € 40.000,- heeft ontvangen. Nu geen verschil van inzicht bestaat tussen de officier van justitie en de verdediging ten aanzien van de hoogte van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel, stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 40.000,-.

6.Vaststelling van het te betalen bedrag

Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van
€ 40.000,- (zegge: veertigduizend euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 40.000,- (zegge: veertigduizend euro);
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
320 (zegge: driehonderdentwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 mei 2023.

Voetnoten

1.Dit vonnis is als bijlage aan dit vonnis gehecht.