ECLI:NL:RBROT:2023:5819

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
10199263 \ CV EXPL 22-4523
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenkomst van opdracht tot bemiddelen bij verkoop assurantieportefeuille en overtreding exclusiviteitsclausule

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over een overeenkomst van opdracht tot bemiddelen bij de verkoop van een assurantieportefeuille. De partijen zijn een overeenkomst aangegaan op 22 november 2021, waarin een exclusiviteitsclausule is opgenomen die [gedaagde01] verbiedt om zelfstandig met andere partijen te onderhandelen over de verkoop van de portefeuille. [eiser01] stelt dat [gedaagde01] deze clausule heeft overtreden door in contact te treden met een andere bemiddelaar en een geïnteresseerde koper, wat heeft geleid tot een eis van € 15.740,67, inclusief rente en kosten.

De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder dagvaardingen en e-mailcorrespondentie tussen de partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2023 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] artikel 9 van de overeenkomst heeft overtreden door met een andere partij te spreken over de verkoop van de portefeuille, wat leidt tot de verplichting om het overeengekomen honorarium te betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete niet buitensporig is en dat [gedaagde01] de kosten van de procedure moet vergoeden. Uiteindelijk is [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10199263 \ CV EXPL 22-4523
datum uitspraak: 15 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01], handelend onder de naam
[bedrijf01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. W. van Dijk,
tegen
[gedaagde01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01],
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. van Biezen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 november 2022, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord van 19 januari 2023;
  • de brief van [eiser01] van 10 maart 2023, met bijlage;
  • de brief van [gedaagde01] van 20 maart 2023, met bijlage;
  • de spreekaantekeningen aan [eiser01] ;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde01] .
1.2.
Op 23 mei 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Namens [bedrijf01] was aanwezig [eiser01] , bijgestaan door mr. W. van Dijk. Namens [gedaagde01] was [naam01] aanwezig, bijgestaan door mr. M. Miero en mr. R. van Biezen.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] en [gedaagde01] zijn met ingang van 22 november 2021 een overeenkomst van opdracht met elkaar aangegaan waarbij [gedaagde01] aan [eiser01] de opdracht heeft verleend tot het bemiddelen bij de verkoop, door [gedaagde01] , van (een deel van) haar assurantieportefeuille en/of (een deel van) de aandelen van haar BV. In de overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
4. De overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van 6 maanden, te rekenen vanaf 22 november 2021; de overeenkomst eindigt van rechtswege zonder dat een nadere handeling is vereist, tenzij gedurende de looptijd reeds een verkooptraject is ingezet, als gevolg waarvan de overeenkomst voort zal duren totdat bedoeld traject zal zijn afgerond. Onder afronding in voormelde zin wordt in ieder geval verstaan de levering van de assurantieportefeuille / de aandelen of het (definitief) staken van de onderhandelingen aangaande een eventuele overname;
(…)
9. Tijdens de looptijd van de werkzaamheden van [eiser01] is het [gedaagde01] niet toegestaan om zelfstandig met partijen / gegadigden / makelaars of bemiddelaars te spreken over de verkoop van (een deel van) haar assurantieportefeuille en / of (een deel van) de aandelen van haar BV, met partijen / gegadigden / makelaars of bemiddelaars onderhandelingen te voeren of andere activiteiten te ontplooien die de uitvoering van de opdracht aan [eiser01] kunnen belemmeren of waartoe [eiser01] op basis van deze overeenkomst reeds opdracht heeft verkregen;
(…)
12. Indien [gedaagde01] de overeenkomst voortijdig beëindigt, aldus zonder dat [eiser01] in staat is gesteld binnen de overeengekomen termijn voor een geslaagde bemiddeling zorg te dragen, is [gedaagde01] het in Artikel 7 vermelde honorarium aan [eiser01] verschuldigd, welke honorarium alsdan wordt berekend op basis van 1,8% over de gehanteerde vraagprijs, zoals vermeld in de portefeuillewaardering, of bij gebreke hiervan de getaxeerde waarde. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing bij overtreding van Artikel 9;
(…)”
2.2.
[eiser01] heeft bij e-mailbericht van 28 juni 2022 een nieuwe overeenkomst van opdracht aan [gedaagde01] toegezonden, omdat de tussen partijen gesloten overeenkomst na de duur van zes maanden zou verlopen. [gedaagde01] heeft deze overeenkomst niet ondertekend en ook niet teruggezonden aan [eiser01] .
2.3.
Op 14 september 2022 heeft [eiser01] de portefeuillewaardering afgerond en aan [gedaagde01] toegezonden. [eiser01] heeft voorgesteld bij een activatransactie een vraagprijs van € 849.000,- te hanteren en voor 100% van de aandelen een vraagprijs van € 679.000,- te hanteren.
2.4.
Op 15 september 2022 heeft [eiser01] een e-mailbericht aan [gedaagde01] verzonden met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“De tussen ons op 22 november 2021 gesloten overeenkomst is van rechtswege beëindigd op 22 mei 2022. Omdat je in dat halfjaar niet in staat was om mij van de voor een waardering (als vertrekpunt voor mijn bemiddelende activiteiten) benodigde bescheiden te voorzien zijn we met elkaar na 22 mei gewoon verder gegaan om wat verlaat te komen tot het startpunt van een transactie (het bepalen van de vraagprijs). Getuige hiervan zijn de vele mails die ik je heb gestuurd na 22 mei (17 stuks) en jouw antwoorden daarop (8 stuks). Tijdens onze fysieke afspraak op 30 augustus jl. hebben we de laatste zaken met elkaar afgestemd. Gisteren heb ik de waardering aan je opgeleverd en je de vraagprijs voorgesteld.
Wat schetst nu mijn verbazing? Ik verneem vanochtend dat je tijdens de looptijd van onze Overeenkomst via een concurrerende makelaar in contact bent gebracht met een geïnteresseerde kandidaat-koper waarmee je op 20 mei jl. een eerste gesprek hebt gevoerd. Behalve het feit dat ik deze handelswijze tegenover mij niet chique vind heb je hiermee Artikel 9 van onze Overeenkomst geschonden op grond waarvan (zie Artikel 12) ik je bij deze mijn honorarium factureer (€ 12.222,= excl. btw, zie bijgaande factuur). Ik verzoek je per omgaande voor betaling zorg te dragen.”
2.5.
Op 16 september 2022 om 09:13 uur antwoordt [gedaagde01] op het hiervoor weergeven e-mailbericht, voor zover hier van belang, als volgt:
“Vervelend dat je dit op deze manier aan vliegt, jammer ook dat je zo hoog van de toren blaast, omdat de actie met jou niet al te vlot liep heb ik inderdaad ook nog een andere partij welke mij benaderd had aan gegeven dat ik open stond voor verkoop, tot op heden heb ik nog geen beslissing genomen en was ook oprecht in afwachting van de resultaten van jou onderzoek.
Ook tijdens ons gesprek had ik nog geen beslissing genomen en dat ik meerdere partijen heb ingeschakeld heb ik vanaf het begin altijd aangegeven, vertrouwen is goed maar controle is toch beter.
Spijtig dat je dit op deze manier communiceert, dit maakt het overigens voor mij wel makkelijker om een keus te maken hoewel ik het zeker jammer vindt dat we hier zo een einde aan maken.
Uiteraard ben ik bereid je in de kosten tegemoet te komen maar ik denk wel dat je de toonzetting van de communicatie iets zal moeten bijsturen om hier op een normale manier met elkaar uit te komen.”
2.6.
Op 16 september 2023 om 10:01 uur heeft [gedaagde01] , het volgende e-mailbericht naar [eiser01] verzonden:
“Ik heb meerdere biedingen ontvangen en ben inderdaad met 1 partij iets verder maar zoals gezegd staan alle mogelijkheden nog open, concreet is er nog niets afgesproken, ik heb niemand in deze meer of eerdere info gegeven, wat dat betreft liepen de partijen gelijk op, alleen bij jou heeft het wat langer geduurd om welke reden dan ook voor ik concreet info had waar ik wat mee kon, ik heb alle opties tot op heden open gehouden, ik heb inmiddels de mail en alle stukken naar onze juridische adviseur gestuurd om van hun een mening te krijgen en zal daarna contact met je opnemen.”
2.7.
Bij e-mailbericht van 19 januari 2023 schrijft [eiser01] in verband met het onderhavige geschil, voor zover hier van belang, aan [naam02] van [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ) het volgende:
“Het enige verweer wat [naam01] eigenlijk heeft is dat hij tijdens mijn Overeenkomst niet met je heeft gesproken terwijl ik van jou weet dat je eerste gesprek in Santpoort op vrijdag 20 mei 2022 was. Wil je me even via de mail bevestigen dat je (op aangeven van [naam03] ) voor het eerst op 20 mei met [naam01] hebt gesproken in Santpoort?”
Op dit e-mailbericht reageert [naam04] , CEO van [bedrijf02] , op 19 januari 2023, voor zover hier van belang als volgt:
“ [bedrijf02] is geen partij. Wij zijn benaderd door [naam03] in deze zaak en wij hebben nav daarvan een meeting gehad met [naam03] tezamen met [naam01] en alles wat [bedrijf02] doet valt onder de overeenkomst die wij hebben met [naam03] . Het is niet anders dan de goede afspraken die wij met jou maken in de zaken die jij onder onze aandacht brengt.”
2.8.
Op 23 januari 2023 stuurt [naam04] een e-mailbericht aan [gedaagde01] . Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“ [bedrijf02] is geen partij in deze. Als wij door een rechter worden opgeroepen dan zullen wij naar waarheid verklaren en dat is dat er begin mei 2022 contact met ons is gezocht door [naam03] of een aan hem gelieerde medewerker/adviseur en dat wij eind mei 2022
een afspraak met jou hadden. Wij voelen ons niet verantwoordelijk voor verplichtingen die jij bent aangegaan en afspraken die hier mee samenhangen. Waar wij zeer veel waarde aan hechten is transparantie naar iedereen en altijd.”

3..Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 15.740,67 met wettelijke handelsrente vanaf 9 september 2022;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 14.788,62 (inclusief btw), wettelijke handelsrente van € 29,17 (berekend tot en met 8 oktober 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 922,88.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. In artikel 9 van de overeenkomst is door partijen uitdrukkelijk overeengekomen dat het [gedaagde01] niet is toegestaan om zelfstandig met andere partijen/gegadigden/makelaars en bemiddelaars te spreken over de verkoop of anderszins de opdracht van [eiser01] te belemmeren. Dat heeft [gedaagde01] wel gedaan, waardoor zij op grond van artikel 12 van de overeenkomst (respectievelijk artikel 6:74 BW en artikel 7:411 lid 2 BW) gehouden is om de (misgelopen) courtage aan [eiser01] te betalen ten bedrage van € 12.222,- exclusief btw, oftewel € 14.788,62 inclusief btw.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis. Op haar verweer zal hieronder worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
In artikel 9 van de overeenkomst van 22 november 2021 is een exclusiviteitsclausule opgenomen die inhoudt dat [eiser01] gedurende de looptijd van haar werkzaamheden exclusief met geïnteresseerden mag spreken, onderhandelen en een opdracht tot verkoop mag voltooien. De kantonrechter kan [gedaagde01] niet volgen in haar ter zitting ingenomen standpunt dat [eiser01] alleen recht heeft op het boetebedrag uit artikel 12 van de overeenkomst als [gedaagde01] heeft verhinderd binnen de overeengekomen termijn voor een geslaagde bemiddeling zorg te dragen. In artikel 12 is namelijk opgenomen dat die bepaling ook van toepassing is op overtreding van artikel 9. Naar het oordeel van de kantonrechter moet dit zo gelezen worden dat als [gedaagde01] zich niet houdt aan wat in artikel 9 van de overeenkomst is overeengekomen, zij de boete die is opgenomen in artikel 12 van de overeenkomst verschuldigd is aan [eiser01] .
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of [gedaagde01] artikel 9 van de overeenkomst heeft overtreden gedurende de looptijd van de initiële overeenkomst, dus in de periode van 22 november 2021 tot en met 21 mei 2022. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser01] voldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde01] gedurende de looptijd van de overeenkomst -en zeker gedurende de looptijd van de werkzaamheden van [eiser01] , zoals letterlijk overeengekomen,- artikel 9 heeft overtreden. Uit het door [gedaagde01] overgelegde emailbericht van [bedrijf02] van 23 januari 2023 blijkt dat [bedrijf02] al begin mei 2023 door (een medewerker van) [naam03] (naar de kantonrechter begrijpt ook een bemiddelaar) is benaderd. Aan een dergelijke benadering moet een gesprek tussen deze bemiddelaar en [gedaagde01] vooraf zijn gegaan, anders kon deze bemiddelaar niet weten dat de portefeuille van [gedaagde01] te koop stond. Hieruit blijkt derhalve dat [gedaagde01] artikel 9 van de overeenkomst heeft overtreden voordat de overeenkomst afliep. [eiser01] hoeft dus niet nader te bewijzen dat [gedaagde01] op 20 mei 2022 via een bemiddelaar heeft gesproken met [bedrijf02] over de verkoop van haar portefeuille. Hier wijzen de feiten overigens wel op; in haar emailbericht van 19 januari 2023 vraagt [eiser01] immers aan [bedrijf02] of zij wil bevestigen dat [bedrijf02] op 20 mei met [gedaagde01] heeft gesproken, waarop [naam04] antwoordt dat [bedrijf02] is benaderd door [naam03] en zij naar aanleiding daarvan een meeting hebben gehad met [naam03] tezamen met [gedaagde01] . Hoewel in dit emailbericht de datum van 20 mei 2022 niet wordt herhaald, duidt de bevestigende toon van het e-mailbericht erop dat het gesprek volgens [bedrijf02] op 20 mei 2022 heeft plaatsgevonden. Daarnaast schrijft [bedrijf02] in het e-mailbericht van 23 januari 2023 aan [gedaagde01] ook dat hij eind mei 2022 een afspraak met [gedaagde01] had. [gedaagde01] heeft niet gesteld op welke andere datum in mei dit gesprek dan zou hebben plaatsgevonden. Door een gesprek op 20 mei 2022 met [bedrijf02] over de verkoop van haar portefeuille zou [gedaagde01] ook artikel 9 van de overeenkomst hebben overtreden. De stelling van [gedaagde01] dat zij is benaderd door de andere bemiddelaar en niet zelf actie heeft ondernomen, leidt niet tot een ander oordeel. Het was [gedaagde01] gelet op de overeenkomst niet toegestaan om met een andere partij te spreken over de verkoop. Als een andere bemiddelaar haar benaderd heeft, dan had zij een gesprek moeten weigeren.
4.3.
De kantonrechter overweegt daarnaast het volgende. Zelfs als [gedaagde01] niet eerder dan 21 mei 2021 met een ander dan Confidenta heeft gesproken over bedoelde verkoop, zoals zij stelt, heeft zij artikel 9 van de overeenkomst overtreden. De kantonrechter is namelijk van oordeel dat de overeenkomst van 22 november 2021 stilzwijgend is verlengd dan wel voortgezet. Onbetwist is immers dat partijen na 22 mei 2022 met elkaar verder zijn gegaan. Dit blijkt ook uit de overgelegde emailberichten. Als [eiser01] niet goed gepresteerd zou hebben in de uitvoering van de opdracht, wat [gedaagde01] stelt, staat dat niet aan verlenging/voorzetting van de overeenkomst in de weg. Overigens heeft [naam01] [eiser01] te dien aanzien nooit in gebreke gesteld. Volgens [gedaagde01] zijn partijen weliswaar na 21 mei 2022 met elkaar verder gegaan, maar niet meer op basis van exclusiviteit. Anders dan [gedaagde01] , betwist [eiser01] dat hierover ooit is gesproken. De kantonrechter is van oordeel dat zeker gelet op het feit dat exclusiviteit een van de kernbepalingen van de overeenkomst is, het op de weg van [gedaagde01] had gelegen om nader te onderbouwen dat partijen de overeenkomst voor de periode na 21 mei 2022 in die zin hebben gewijzigd. Haar enkele stelling is gezien de betwisting en de gegeven omstandigheden daartoe onvoldoende onderbouwd. Nu niet is komen vast komen te staan dat de overeenkomst onder andere voorwaarden dan voorheen is voortgezet, maakte artikel 9 van de overeenkomst ook na 21 mei 2022 deel uit van de overeenkomst tussen partijen. Ook dus met gesprekken over de verkoop van de portefeuille met [bedrijf02] of derden na 21 mei 2022, heeft [gedaagde01] artikel 9 van de overeenkomst overtreden.
4.4.
In artikel 12 van de overeenkomst is opgenomen dat [gedaagde01] bij overtreding van artikel 9 een honorarium verschuldigd is, dat wordt berekend op basis van 1,8% over de gehanteerde vraagprijs, of bij gebreke hiervan de getaxeerde waarde. [eiser01] heeft zich gebaseerd op de voorgestelde vraagprijs van de aandelen van € 679.000,- en zich daarom op het standpunt gesteld dat [gedaagde01] veroordeeld moet worden om een bedrag van € 12.222,- exclusief btw, zijnde € 14.788,62 inclusief btw, aan haar te betalen. [gedaagde01] heeft deze berekening inhoudelijk niet betwist.
4.5.
Wel heeft [gedaagde01] verzocht dit bedrag te matigen, omdat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om haar te veroordelen dit honorarium te betalen. [gedaagde01] legt hieraan ten grondslag dat [eiser01] geen schade heeft geleden en er sprake was van een no cure, no pay overeenkomst, zodat [eiser01] er rekening mee moest houden dat zij niets zou verdienen. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. De in artikel 12 van de overeenkomst opgenomen boetebepaling is een boetebeding als bedoeld in artikel 6:91 BW. Op grond van artikel 6:94 BW kan de rechter deze boete matigen, maar volgens vaste rechtspraak moet de matigingsbevoegdheid met terughoudendheid worden gehanteerd, namelijk alleen als een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
4.6.
Het gaat in deze zaak om een zakelijke overeenkomst tussen twee professionele partijen. De bewoordingen van het boetebeding zijn duidelijk en [gedaagde01] heeft niet gesteld dat zij deze niet begreep. Het beding ziet daarnaast op de kern van de overeenkomst, namelijk [eiser01] moet exclusief de kans krijgen om de portefeuille te verkopen. Door met een andere partij en ook een andere bemiddelaar te spreken over de verkoop van de portefeuille is derhalve sprake van een wezenlijke schending van de overeenkomst door [gedaagde01] . Het boetebeding was bedoeld om [gedaagde01] hiervan te weerhouden. Als zij dat niet doet, komt dat voor haar risico. De boete is niet buitensporig hoog. Uit de overgelegde stukken blijkt voldoende dat [eiser01] werkzaamheden verricht heeft. [eiser01] heeft voor haar werkzaamheden een opstarttarief van € 2.195,- in rekening gebracht; verder was zij afhankelijk van het overeengekomen honorarium voor de dekking van haar kosten. Zij had recht op een exclusieve en daarmee optimale positie om de verkoop te verwezenlijken. Door de schending heeft [naam01] [eiser01] deze positie ontnomen. Tegen deze achtergrond ziet de kantonrechter geen aanleiding het overeengekomen boetebedrag te matigen.
4.7.
Gelet op het voorgaande zal [gedaagde01] veroordeeld worden om een bedrag van € 14.788,62 aan [eiser01] te betalen. De buitengerechtelijke incassokosten worden eveneens toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De wettelijke handelsrente wordt toegewezen zoals hierna vermeld, omdat [eiser01] voldoende heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist.
4.8.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 131,18 aan dagvaardingskosten, € 693,- aan griffierecht en € 792,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 396,-). Dit is totaal € 1.616,18. De wettelijke rente wordt toegewezen.
4.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 15.740,67 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 14.788,62 vanaf 9 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.616,18 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
31688