ECLI:NL:RBROT:2023:5817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
10278774 CV EXPL 23-128
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van financial lease overeenkomst met ontbinding en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Volkswagen Pon Financial Services B.V. (hierna: [bedrijf01]) en gedaagden, die gezamenlijk een vennootschap onder firma (hierna: [bedrijf02]) hebben opgericht. De eiseres heeft een financial lease overeenkomst gesloten met [bedrijf02] voor de aanschaf van een voertuig, maar [bedrijf02] heeft de maandelijkse termijnen niet betaald. De eiseres heeft daarop de overeenkomst ontbonden en het restant van de huurkoopsom, vermeerderd met rente en kosten, gevorderd. Gedaagden hebben aanvankelijk verweer gevoerd, maar hebben dit later ingetrokken en zich verwezen naar het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden de feiten waarop de vordering is gebaseerd niet meer hebben betwist en dat deze feiten de vordering kunnen dragen. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 5.310,04, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van de eiseres. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk aan de veroordeling moeten voldoen, ook als er nog hoger beroep wordt ingesteld.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op een totaalbedrag van € 1.107,65, inclusief dagvaardingskosten, griffierecht en salaris voor de gemachtigde. De gedaagden zijn afzonderlijk veroordeeld tot betaling van de dagvaardingskosten en hoofdelijk voor de overige proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10278774 CV EXPL 23-128
datum uitspraak: 29 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Volkswagen Pon Financial Services B.V., handelend onder de naam [bedrijf01] ,
vestigingsplaats: Amersfoort,
eiseres,
gemachtigde: Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
1. [gedaagde01]vennoot van de inmiddels ontbonden vennootschap onder firma
[bedrijf02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. J. Wagenmakers (Rechtsagent B.V.),
2. [gedaagde02]vennoot van de inmiddels ontbonden vennootschap onder firma
[bedrijf02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog,
3. [gedaagde03]vennoot van de inmiddels ontbonden vennootschap onder firma
[bedrijf02],
woonplaats: [woonplaats03] ,
gedaagde sub 3,
gemachtigde: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog.
Eiseres wordt hierna ‘ [bedrijf01] ’ genoemd. Gedaagde sub 1 wordt hierna ‘ [gedaagde01] ’ genoemd. Gedaagden sub 2 en 3 worden hierna gezamenlijk ‘ [gedaagden sub 01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 december 2022 aan [gedaagden sub 01] , met bijlagen;
  • de dagvaarding van 27 december 2022 aan [gedaagde01] , met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagden sub 01] , tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde01] , tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie;
  • de brief van [gedaagden sub 01] van 9 mei 2023;
  • de mail van [gedaagde01] van 10 mei 2023.
1.2.
De op 10 mei 2023 bepaalde mondelinge behandeling is niet doorgegaan, omdat [gedaagde01] en [gedaagden sub 01] hun verweer hebben ingetrokken.

2..De beoordeling

2.1.
[gedaagde01] en [gedaagden sub 01] zijn met zijn drieën de vennootschap onder firma [bedrijf02] gestart. [bedrijf01] is met [bedrijf02] een financial lease overeenkomst aangegaan. De kern van deze overeenkomst is dat [bedrijf02] een voertuig (een Citroën Berlingo) heeft verworven en zich heeft verbonden aan [bedrijf01] de aanschafprijs van € 10.829,50 minus de aanbetaling van € 1.879,50, vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding van € 2.746,40, in 60 maandelijkse termijnen van € 149,94 te voldoen, met een slottermijn van € 2.700,-. Omdat [bedrijf02] , ook na in gebreke te zijn gesteld, niet tot betaling van de maandelijkse termijnen is overgegaan, heeft [bedrijf01] op grond van de toepasselijke voorwaarden het gehele restant verschuldigde ineens van [bedrijf02] opgevorderd en gevraagd de auto af te geven. De auto is vervolgens verkocht door [bedrijf01] , zodat op grond van artikel 7:90 BW de huurkoopovereenkomst van rechtswege is ontbonden. Volgens [bedrijf01] bestaat haar schade uit het restant van de huurkoopsom plus handelsrente en kosten.
2.2.
Tegen de achtergrond van wat hiervoor is weergegeven eist [bedrijf01] samengevat:
  • [gedaagde01] en [gedaagden sub 01] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 6.129,73, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 8 december 2022 tot aan de dag van algehele betaling;
  • [gedaagde01] en [gedaagden sub 01] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 5.310,04, wettelijke handelsrente van € 44,68 (berekend tot 7 december 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 775,01 inclusief btw.
2.3.
[gedaagde01] en [gedaagden sub 01] hebben in eerst instantie verweer gevoerd en een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. [gedaagden sub 01] heeft bij brief van 9 mei 2023 de kantonrechter bericht dat hij het verweer, dat volgens hem feitelijk was gericht tegen [gedaagde01] , intrekt en zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. [gedaagde01] heeft bij e-mail van 10 mei 2023 de kantonrechter bericht dat hij naar aanleiding van de intrekking van het verweer door [gedaagden sub 01] zijn verweer ook intrekt. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [gedaagden sub 01] en [gedaagde01] allebei ook hun voorwaardelijke eis in reconventie intrekken (die kennelijk niet gericht is tegen [bedrijf01] , maar tegen de andere gedaagde partij), zodat hierop niet beslist hoeft te worden.
2.4.
Omdat [gedaagde01] en [gedaagden sub 01] de feiten waarop de vordering van [bedrijf01] is gebaseerd niet (meer) hebben betwist en deze feiten de vordering van [bedrijf01] kunnen dragen, zal deze vordering worden toegewezen. [gedaagde01] en [gedaagden sub 01] hebben evenmin bestreden dat zij hoofdelijk zijn verbonden, zodat [gedaagde01] en [gedaagden sub 01] hoofdelijk veroordeeld zullen worden om de hoofdsom van € 5.310,04 aan [bedrijf01] te betalen.
2.5.
De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen over de hoofdsom van € 5.310,04, omdat er geen grondslag is voor toewijzing van rente over de buitengerechtelijke kosten en de vervallen rente. De genoemde veroordelingen zullen hoofdelijk worden toegewezen.
2.6.
[gedaagde01] en [gedaagden sub 01] krijgen ongelijk en zullen daarom veroordeeld worden om de proceskosten van [bedrijf01] te betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten tot vandaag vast op € 263,65 aan dagvaardingskosten (twee dagvaardingen van € 129,56 en € 134,09), € 514,- aan griffierecht en € 330,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punten x € 330,-). Dit is totaal € 1.107,65. [gedaagde01] en [gedaagden sub 01] zullen afzonderlijk veroordeeld worden om de kosten van de aan hunzelf uitgebrachte dagvaarding te betalen, zodat [gedaagde01] zal worden veroordeeld om een bedrag van € 129,56, en [gedaagden sub 01] zal worden veroordeeld om een bedrag van € 134,09 aan [bedrijf01] te betalen. Daarnaast zullen [gedaagde01] en [gedaagden sub 01] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de overige proceskosten aan [bedrijf01] , namelijk het griffierecht en het salaris voor de gemachtigde.
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv). Dit betekent dat wanneer het geschil nog aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter voorlopig toch aan dit vonnis moet worden voldaan.

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagden sub 01] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd, om aan [bedrijf01] te betalen € 6.129,73 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 5.310,04 vanaf 8 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagden sub 01] in de proceskosten van [bedrijf01] , in die zin dat:
  • [gedaagde01] een bedrag van € 129,56 aan dagvaardingskosten aan [bedrijf01] moet betalen;
  • [gedaagden sub 01] een bedrag van € 134,09 aan dagvaardingskosten aan [bedrijf01] moet betalen;
  • [gedaagde01] en [gedaagden sub 01] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd, de overige proceskosten van € 844,- aan [bedrijf01] moeten betalen;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en in het openbaar uitgesproken.
31688