ECLI:NL:RBROT:2023:5810

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
10/108358-21 en 10/161929-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf en ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Op 8 juni 2023 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een veroordeelde, geboren in 2002, die uit anderen hoofde gedetineerd was. De officier van justitie, mr. R.A. Kloos, diende op 26 april 2023 een vordering in tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk waren opgelegd. De rechtbank moest beoordelen of de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vordering, gezien de termijnoverschrijding van dertien dagen. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, omdat de officier van justitie voldoende inspanningen had geleverd om de zaak tijdig te behandelen.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de vordering tot tenuitvoerlegging. De reclassering had gerapporteerd dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden, waaronder een meldplicht en een locatiegebod. Ondanks deze overtredingen, en gezien de jonge leeftijd van de veroordeelde, besloot de rechtbank om slechts een deel van de voorwaardelijke straf, groot 47 dagen, ten uitvoer te leggen. De overige voorwaarden blijven gedurende de proeftijd van kracht. De rechtbank gelastte de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en wees de vordering voor het overige af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. A. Boer als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/108358-21 en 10/161929-22 (TUL)
Datum uitspraak: 8 juni 2023
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] [postcode01] [plaats01] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [P.I.01] , locatie [detentielocatie01] ,
raadsman mr. M.R. de Kok, advocaat te Rotterdam.

1.Vordering

Op 26 april 2023 heeft de officier van justitie mr. R.A. Kloos een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de straf die de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank bij vonnis van 29 maart 2023 voorwaardelijk aan de veroordeelde heeft opgelegd.
Aan de vordering liggen ten grondslag twee rapporten van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) d.d. 12 april en 24 april 2023 over de veroordeelde.

2.Feiten

Bij het vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is een gevangenisstraf opgelegd van 150 dagen, met aftrek van voorarrest. Een deel van die straf, groot 117 dagen is voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaren (hierna: ‘de voorwaardelijke straf)’. De hieraan gestelde bijzondere voorwaarden zijn:
  • Meldplicht;
  • volgen van ambulante behandeling;
  • verblijf in een instelling voor begeleid wonen;
  • locatiegebod met elektronische monitoring;
  • contactverbod met het slachtoffer.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is op 18 april 2023 aan de veroordeelde verzonden.
Op 24 april 2023 is de veroordeelde op grond van artikel 6:3:15 Sv aangehouden. De rechter-commissaris in deze rechtbank heeft op 26 april 2023, op vordering van de officier van justitie, de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf bevolen.

3.Procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 8 juni 2023.
De officier van justitie en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, zijn gehoord. Tevens is de reclasseringsmedewerker die met het reclasseringstoezicht is belast (hierna: de reclasseringswerker) als getuige gehoord.

4.Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat, hoewel de zaak niet binnen een maand na ontvangst van de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf op zitting is aangebracht, de termijnoverschrijding niet moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Artikel 6:6:21 Sv verbindt immers geen sanctie aan de overschrijding van de daarin genoemde termijn. Er dient te worden volstaan met een constatering van een termijnoverschrijding van 13 dagen.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd dat de voorwaardelijke straf gedeeltelijk ten uitvoer moet worden gelegd, in die zin dat 77 dagen gevangenisstraf ten uitvoer worden gelegd. Voor het restant van het voorwaardelijke strafdeel van 40 dagen blijven, gedurende de rest van de proeftijd, de algemene en bijzondere voorwaarden gelden. Hiertoe is aangevoerd dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, zelfs niet nadat hij kort na het vonnis al een waarschuwing heeft gehad. Gelet op de jonge leeftijd van de veroordeelde dient zijn verblijf in detentie echter zo kort mogelijk te duren.

5.Standpunt verdediging

Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat artikel 6:6:21 Sv weliswaar geen sanctie verbindt aan de termijnoverschrijding, maar dat deze termijn daarin niet zonder reden is opgenomen en in dit geval niet verschoonbaar is. In deze zaak is sprake van een forse overschrijding van 26 dagen. Immers, de vordering is op 13 april 2023 door het openbaar ministerie ingediend. Dat is tevens de datum dat de veroordeelde de eerste keer bij de rechter-commissaris is gehoord. Vanaf die datum is de wettelijke termijn gaan lopen. Nu het openbaar ministerie de zaak niet binnen de termijn op zitting heeft gepland, dient niet-ontvankelijkheid te volgen.
Subsidiair heeft de verdediging zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten dat de veroordeelde nog een kans dient te krijgen om te laten zien dat hij de hulpverlening met beide handen aangrijpt. De veroordeelde noch de maatschappij is ermee gebaat dat hij langer in detentie blijft.

6.Beoordeling ontvankelijkheid

Ingevolge artikel 6:6:21, vierde lid Sv, dient het onderzoek betreffende deze vordering in elk geval plaats te vinden binnen een maand na ontvangst van de vordering van het openbaar ministerie. Op 13 april 2023 heeft de rechter-commissaris een eerdere vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging afgewezen. Daarmee is op die voorlopige vordering beslist en is die vordering afgedaan. Vervolgens is de veroordeelde op 24 april 2023 opnieuw aangehouden en heeft het openbaar ministerie op 26 april 2023 (opnieuw) een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging ingediend. De rechter-commissaris heeft deze voorlopige tenuitvoerlegging bevolen vanaf 26 april 2023. De wettelijke termijn is derhalve, anders dan de verdediging stelt, gaan lopen vanaf 26 april 2023.
Dit betekent dat de termijn uit artikel 6:6:21, vierde lid Sv met dertien dagen is overschreden. De rechtbank begrijpt deze termijn als een ordetermijn, waarbij overschrijding daarvan niet per definitie leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Hoewel niet ondenkbaar is dat onder omstandigheden een ernstige overschrijding van de hiervoor bedoelde termijn in samenhang met de reden voor de overschrijding kan leiden tot niet-ontvankelijkheid, is de rechtbank van oordeel dat deze situatie zich in deze zaak niet voordoet. Daarbij let de rechtbank op de omvang van de overschrijding en wordt uitgegaan van het feit dat het openbaar ministerie voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke inspanningen hij zich heeft getroost om de zaak tijdig op zitting aan te brengen. De officier van justitie heeft zich ingespannen om deze zaak extra gepland te krijgen op de meervoudige kamerzitting. Het openbaar ministerie is dus ontvankelijk in zijn vordering.

7.Beoordeling vordering

De rapporten van de reclassering houden – verkort weergegeven – het volgende in.
De veroordeelde heeft sinds de start van het reclasseringstoezicht zijn locatiegebod meermalen – ook nadat hij hiervoor gewaarschuwd was – overtreden. Deze overtredingen komen veelal door het – buiten de instelling – roken en blowen. Ook is de veroordeelde meerdere keren niet volgens afspraak aanwezig geweest bij zijn leer- werktraject bij [naam bedrijf01] . Doordat de veroordeelde afhankelijk is van cannabis, lukt het hem niet om op tijd op te staan. Verder was hij gedurende zijn verblijf in de begeleide woonvorm verbaal agressief naar begeleiders en medebewoners. Op 22 april 2023 heeft de veroordeelde zijn enkelband gesaboteerd. Sindsdien was hij onbereikbaar en is hij als vermist opgegeven.
De reclassering is daarom van mening dat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden en ziet geen mogelijkheden het reclasseringstoezicht op dezelfde wijze voort te zetten.
De reclasseringswerker heeft in aanvulling op het rapport verklaard dat de begeleiding van de veroordeelde moeizaam verliep. Ondanks dat voor de veroordeelde bijzonder vervoer was geregeld naar en van het leer-werktraject, verscheen de veroordeelde daar vrij snel na de start niet meer. Binnen de begeleide woonvorm Accuraat stelde de veroordeelde zich dreigend op. Ondanks dat hij beterschap beloofde, lukte het hem niet een positieve ontwikkeling vast te houden. Er is desondanks een plekje voor de veroordeelde beschikbaar binnen de begeleide woonvorm van Accuraat, in het geval hij weer op vrije voeten komt.
De veroordeelde heeft op de zitting verklaard dat hij inziet dat hij het welslagen van de trajecten bij Forza (in verband met cannabisgebruik) en Accuraat in eigen hand heeft. Hij wil de trajecten bij Forza en Accuraat voortzetten en staat – als hij daar nogmaals de kans toe krijgt – open voor begeleiding om zijn leven weer op de rit te krijgen. Tijdens zijn detentie heeft hij geen drugs gebruikt en hij is mede daarom gemotiveerd om zijn behandeling voor het drugsgebruik die binnenkort van start gaat, aan te gaan. De conclusie van de reclassering dat het toezicht en de behandeling niet voldoende van de grond zijn gekomen doordat de veroordeelde zijn afspraken niet nakwam, wordt door de veroordeelde niet betwist.
De rechtbank constateert, op grond van het voorgaande dat de veroordeelde de hierboven bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd. Er is daarom in beginsel reden om de tenuitvoerlegging te gelasten van het voorwaardelijke strafdeel. De rechtbank zal evenwel, gelet op de jonge leeftijd van de veroordeelde en zijn wil om de voorwaarden in de toekomst alsnog na te leven, de veroordeelde de kans geven om te laten zien dat hij met begeleiding van de reclassering in staat is om het anders te gaan doen in zijn leven. De rechtbank zal daarom bevelen om slechts een gedeelte van de voorwaardelijke straf, groot 47 dagen, ten uitvoer te leggen. Voor het restant van het voorwaardelijke strafdeel zullen gedurende de rest van de proeftijd de algemene en bijzondere voorwaarden blijven gelden.

8.Beslissing

De rechtbank
gelast de
tenuitvoerleggingvan een deel van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering voor het overige af.
Deze beslissing is genomen door mr. A. Boer, voorzitter,
en mr. E.M. Rocha en mr. S.A. van Egmond, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juni 2023.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.