ECLI:NL:RBROT:2023:5769

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
C/10/648800 / JE RK 22-2775
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over een minderjarige en benoeming van een voogd

In deze beschikking heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2023 het gezag van de moeder over haar dochter, hierna te noemen [naam kind01], beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam kind01] sinds februari 2021 volledig bij pleegouders woont, na een periode van instabiliteit in de opvoeding door de moeder, die kampt met persoonlijke problematiek. Ondanks de inzet van hulpverlening is gebleken dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [naam kind01] te dragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ontwikkeling van [naam kind01] ernstig wordt bedreigd door de onduidelijkheid over haar toekomstperspectief en de ambivalente houding van de moeder. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de Raad toegewezen en de GI benoemd tot voogd over [naam kind01]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/648800 / JE RK 22-2775
Datum uitspraak: 24 februari 2023

Beschikking van de rechtbank over een gezagsbeëindiging

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam kind01] , geboren op [geboortedatum01] 2010 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [naam kind01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. M.E. Hoogenraad, te Maassluis,

[naam02] ,

hierna te noemen: de pleegvader, wonende te [woonplaats02] ,

[naam03] ,

hierna te noemen: de pleegmoeder, wonende te [woonplaats03] .
De rechtbank merkt als informant aan: de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 1 december 2022, ingekomen bij
de griffie op 1 december 2022;
- het verweerschrift met bijlagen van mr. M.E. Hoogenraad namens de moeder van 18 januari 2023.
Op 27 januari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.E. Hoogenraad;
- de pleegouders;
- [naam04] namens de Raad;
- [naam05] namens de GI.
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan [naam06] , casusregisseur vanuit het wijkteam Maassluis, [naam07] , persoonlijk begeleidster van de moeder en [naam08] , pleegzorgbegeleidster van de pleegouders.
[naam kind01] heeft haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind01] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind01] verblijft bij de pleegouders.
De GI heeft zich bij brief van 22 november 2022 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad verzoekt primair het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [naam kind01] te benoemen. De Raad verzoekt subsidiair om [naam kind01] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De Raad heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd in die zin dat subsidiair tevens een machtiging tot uit huisplaatsing van [naam kind01] in een voorziening voor pleegzorg wordt verzocht voor de duur van een jaar.

De standpunten

De Raad
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. [naam kind01] woont inmiddels ruim twee jaar volledig in het pleeggezin. Er is veel hulpverlening in het vrijwillig kader bij de moeder thuis ingezet, maar deze hulpverlening heeft tot onvoldoende resultaat geleid. Het perspectief is bepaald. Een terugplaatsing van [naam kind01] bij de moeder wordt niet langer in haar belang geacht. Een gezagsbeëindiging is noodzakelijk, omdat een voortzetting van de hulpverlening in het vrijwillig kader niet haalbaar is. De moeder is niet alleen ambivalent richting de hulpverlening, maar ook richting [naam kind01] . [naam kind01] is vanwege haar kindeigen problematiek gebaat bij structuur en duidelijkheid. De moeder kampt ook met persoonlijke problematiek. Zij is hierdoor onmachtig. De verwachting is niet gerechtvaardigd dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [naam kind01] zelf kan dragen. Het is daarom van belang dat er duidelijkheid komt voor [naam kind01] over waar zij verder zal opgroeien. In de komende periode is het van belang om vanuit die situatie toe te werken naar een passende omgangsregeling tussen [naam kind01] en de moeder, afgestemd op het tempo en niveau van [naam kind01] .
Indien er niet tot een gezagsbeëindiging wordt overgegaan, verzoekt de Raad een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. Deze maatregelen zijn echter gericht op het toewerken naar een terugplaatsing, wat een gepasseerd station is.
De GI
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven op dit moment nog niet betrokken te zijn. De GI is bereid de voogdij over [naam kind01] te aanvaarden.
De moeder
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De moeder heeft een aantal jaar geleden zelf om hulp gevraagd bij de opvoeding van [naam kind01] . [naam kind01] is toen in eerste instantie in de weekenden naar een pleeggezin gegaan om de moeder te ontlasten. Er zou hulpverlening worden ingezet om [naam kind01] weer volledig te laten terugkeren naar de moeder. [naam kind01] is vervolgens echter doordeweeks bij pleegouders gaan wonen, en later zelfs volledig. Op enig moment is het perspectief van [naam kind01] bij de pleegouders bepaald. Sindsdien is alle hulpverlening gericht op de relatie tussen [naam kind01] en de pleegouders en is het contact tussen [naam kind01] en de moeder steeds verder verminderd. De moeder heeft hierover kritische vragen gesteld. Het is onbegrijpelijk en oneerlijk dat er dan gezegd wordt dat de moeder ambivalent is. De moeder werkt aan alles mee. Een verplicht kader is daarom niet nodig. Bovendien is er geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [naam kind01] verblijft in het pleeggezin en krijgt alle hulp die zij nodig heeft. Daarnaast is de moeder in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [naam kind01] te dragen. Er is geen enkele rapportage waaruit blijkt dat dit anders is.
Primair wordt verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen en de plaatsing van [naam kind01] bij de pleegouders in het vrijwillig kader te laten voortduren, waarbij er afspraken worden gemaakt over de omgang. De moeder werkt aan alles mee en verleent haar toestemming wanneer die gevraagd wordt. Een gezagsbeëindiging is daarom niet noodzakelijk.
Subsidiair wordt verzocht het verzoek tot ondertoezichtstelling toe te wijzen, waarbij er hulpverlening wordt ingezet gericht op een terugplaatsing van [naam kind01] bij de moeder. Een gezagsbeëindiging zonder dat daar een ondertoezichtstelling aan is voorafgegaan, is niet proportioneel en te verstrekkend.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij het beste wil voor [naam kind01] . Zij mist haar dochter ontzettend en diep in haar hart wenst zij dat [naam kind01] op termijn weer bij haar kan komen wonen. De moeder hoopt in elk geval dat zij een grotere rol kan spelen in het leven van [naam kind01] en dat het contact tussen hen wordt uitgebreid. De moeder ziet in dat [naam kind01] meer aandacht en ondersteuning nodig heeft dan een gemiddeld kind. De moeder heeft veel geleerd van de psycho-educatie en begrijpt [naam kind01] daardoor beter. De samenwerking met de betrokken hulpverlening blijft echter ingewikkeld. Het is moeilijk om op één lijn te komen. De moeder heeft zelf om hulp gevraagd, maar zij heeft het gevoel dat de hulpverlening haar dochter van haar heeft afgenomen. Zij is daardoor het vertrouwen deels verloren. Niettemin is de moeder de pleegouders dankbaar dat zij goed voor [naam kind01] zorgen.
De pleegouders
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. [naam kind01] verbleef sinds eind december 2019 aanvankelijk in de weekenden bij de pleegouders, om de moeder te ontlasten. Dit bleek niet voldoende. [naam kind01] is daarom vanaf april 2020 doordeweeks bij de pleegouders gaan wonen. In de weekenden verbleef zij bij de moeder. De wisselingen van verblijfplaats bleken, gelet op haar reactieve hechtingsstoornis, echter te lastig voor [naam kind01] . Sinds februari 2021 verblijft [naam kind01] daarom volledig bij de pleegouders. Het is van belang dat er voor [naam kind01] duidelijkheid komt. [naam kind01] is een kwetsbaar meisje. Ze voelt zich verbonden met haar moeder, maar de emoties van de moeder zijn belastend voor haar. Zij verkeert in een loyaliteitsconflict. De onduidelijkheid over haar perspectief versterkt dat. Uit het onderzoek van MEE is naar voren gekomen dat [naam kind01] achterloopt in haar sociaal emotionele ontwikkeling. Qua zelfstandigheid zit zij op kleuterniveau. Zij heeft veel structuur en begeleiding nodig, kan afhankelijk zijn van een ander en heeft de neiging tot volgzaamheid. Ook staat in het rapport benoemd dat [naam kind01] het best functioneert als haar omgeving veilig en stabiel is. Zij heeft structuur nodig om niet overstuur te raken door angst en spanning. Er wordt een prille voortuitgang gezien in haar zelfstandigheid, maar de stabiliteit ontbreekt. [naam kind01] vraagt soms of ze niet weer bij haar moeder kan gaan wonen. Ze neemt echter onbewust bepaalde zaken op haar schouders die niet thuis horen bij een meisje van haar leeftijd. Daarbij komt dat de moeder soms verkeerde signalen afgeeft aan [naam kind01] , waardoor [naam kind01] denkt dat zij bij haar moeder gaat slapen of wonen. Het is van belang dat er duidelijkheid komt over haar toekomst, zodat ook kan worden bepaald hoe het contact tussen [naam kind01] en de moeder het beste kan worden vormgegeven.
Het contact met de moeder verloopt goed, maar het blijft lastig om bepaalde zaken te regelen, omdat het contact over veel schijven gaat. Hierdoor duurt het soms onnodig lang om toestemming van de moeder te krijgen.
Het wijkteam
De casusregisseur vanuit het wijkteam heeft het volgende naar voren gebracht. De hulpverlening verloopt al geruime tijd in het vrijwillige kader. Het is te prijzen dat de moeder zelf om hulp heeft gevraagd bij de opvoeding van [naam kind01] . Toen [naam kind01] bij de pleegouders is gaan wonen, is geprobeerd om de situatie bij de moeder thuis te verbeteren. Gebleken is dat de situatie bij de moeder thuis niet goed genoeg is en dat het in het belang van [naam kind01] is dat zij bij de pleegouders woont en blijft wonen. De moeder wil het liefste dat [naam kind01] weer thuis komt wonen en wil graag meer contact met [naam kind01] . De pleegouders merken echter dat het weerslag op [naam kind01] heeft, als er meer contact is. Het is ingewikkeld om daar een balans in te vinden. Daarnaast is het van belang om de goede samenwerking tussen de moeder en de pleegouders te behouden. Vanuit het wijkteam worden er adviezen aan de moeder gegeven, maar de moeder mag nog altijd zelf beslissingen nemen. Er wordt gezien dat de adviezen niet altijd door de moeder worden opgevolgd. Ergens mee instemmen betekent niet altijd dat je er ook volledig achterstaat. Het is van belang dat er duidelijkheid komt voor [naam kind01] , ook in verband met de therapie. Zolang er geen duidelijkheid is, kan de therapeut [naam kind01] niet bieden wat zij nodig heeft. Voor de toekomst is het van belang dat de band tussen [naam kind01] en de moeder in stand blijft.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank overweegt als volgt.
[naam kind01] is bij de moeder opgegroeid in een instabiele opvoedingssituatie. Bij de moeder is sprake van een cognitieve beperking en niet aangeboren hersenletsel. Ondanks dat de moeder het beste wil voor [naam kind01] , is gebleken dat zij onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoefte van [naam kind01] . De veilige basis voor [naam kind01] om zich goed te kunnen ontwikkelen ontbrak, waardoor een verstoord interactiepatroon tussen [naam kind01] en de moeder is ontstaan. Eind 2019 is [naam kind01] deels in een pleeggezin gaan wonen, om de moeder te ontlasten. Er is veel hulpverlening in het vrijwillig kader ingezet om de opvoedvaardigheden van de moeder te vergroten, maar dit heeft, ook door de problematiek van [naam kind01] , tot onvoldoende resultaat geleid. Sinds februari 2021 verblijft [naam kind01] daarom volledig bij de pleegouders.
Er is bij [naam kind01] sprake van ernstige hechtingsproblematiek. Daarnaast is uit recent onderzoek van MEE gebleken dat [naam kind01] sterk achterloopt in haar sociaal emotionele ontwikkeling. [naam kind01] heeft een bovengemiddelde behoefte aan stabiliteit, structuur en duidelijkheid. Dit vergt veel van haar opvoeders. In september 2021 is Theraplay gestart in verband met de hechtingsproblematiek, maar door het loyaliteitsconflict waarin [naam kind01] verkeert, is met deze behandeling niet het volledig gewenste resultaat bereikt. De behandeling is afgerond. Het is voor [naam kind01] onduidelijk wat haar toekomstperspectief is. Dit staat haar verdere groei in de weg.
De moeder stemt in met de plaatsing van [naam kind01] in het pleeggezin en heeft tot op heden aan de hulpverlening meegewerkt. De moeder heeft echter tegelijkertijd nog steeds de (begrijpelijke) wens dat [naam kind01] op den duur weer thuis komt wonen. Die wens brengt met zich dat er vanuit de moeder onvoldoende sprake is van intrinsieke en emotionele toestemming voor het verblijf van [naam kind01] in het pleeggezin. [naam kind01] merkt dit en heeft daar last van. Tijdens de omgangsmomenten krijgt [naam kind01] verwarrende signalen van de moeder, waardoor zij denkt dat zij weer bij de moeder gaat slapen of wonen. Vanwege de ambivalente houding van de moeder en het effect dat die houding op [naam kind01] heeft, vinden de omgangsmomenten eenmaal per week onder begeleiding plaats. Er wordt gezien dat [naam kind01] een loyaliteitsconflict ervaart. Na extra bezoekmomenten is zij ontregeld. Haar ontwikkeling stagneert daardoor. Dit alles heeft tot gevolg dat [naam kind01] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
[naam kind01] verblijft op dit moment twee jaar volledig bij de pleegouders. Er zijn geen zorgen over haar verblijf en opvoedsituatie bij hen. Er wordt een prille positieve ontwikkeling gezien in haar zelfstandigheid. Daarnaast is sprake van een positieve interactie tussen [naam kind01] en de pleegouders. De pleegouders bieden [naam kind01] voldoende structuur, veiligheid, liefde en aandacht en sluiten aan bij de opvoedbehoefte van [naam kind01] .
Uit het voorgaande volgt dat enerzijds is gebleken dat [naam kind01] een kwetsbaar meisje is dat veel meer van haar opvoeders vraagt dan de meeste andere meisjes van haar leeftijd, en anderzijds dat de moeder, ondanks de ingezette hulpverlening, niet in staat is om aan die vraag te voldoen. Het is ook niet te verwachten dat dit in de toekomst anders zal zijn. Dit gegeven maakt dat het perspectief van [naam kind01] niet bij de moeder ligt, maar in het pleeggezin.
De rechtbank acht het in het belang van [naam kind01] dat de plaatsing in het pleeggezin wordt voortgezet. Het is belangrijk dat er voor alle betrokkenen en met name voor [naam kind01] duidelijkheid komt over de plek waar zij verder zal gaan opgroeien.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW voor een gezagsbeëindiging is voldaan.
De vraag die vervolgens voorligt is of een gezagsbeëindiging voldoet aan de eisen van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) of dat kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel. Uit artikel 8 EVRM volgt het vereiste dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel (het subsidiariteitsbeginsel). Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (het proportionaliteitsbeginsel).
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, komt de huidige situatie niet voldoende tegemoet aan de belangen van [naam kind01] . De onduidelijkheid over haar perspectief blijft bestaan en staat de verdere groei van [naam kind01] in de weg. De blijvende, diep gekoesterde wens van de moeder, dat [naam kind01] op termijn weer thuis komt wonen, maakt het ook noodzakelijk dat er duidelijkheid over het perspectief gegeven wordt, zowel aan [naam kind01] als aan de moeder. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk en proportioneel is. De lichtere maatregel van de ondertoezichtstelling acht de rechtbank gegeven de omstandigheden, waarbij niet meer wordt toegewerkt naar een terugplaatsing van [naam kind01] bij de moeder, niet passend en toereikend. Daar komt bij dat de aanvaardbare termijn voor [naam kind01] om langer in onzekerheid te blijven over haar perspectief inmiddels is verstreken
De rechtbank zal gelet op het voorgaande het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [naam kind01] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het benoemen van de GI tot voogd over [naam kind01] op dit moment het meest tegemoet komt aan haar belang. Ondanks dat zowel de moeder als de pleegouders ter zitting aangeven dat het onderling contact goed is, blijkt uit de stukken dat de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders niet altijd zonder problemen verloopt. De moeder is het vertrouwen in de hulpverlening deels verloren, waardoor afspraken soms moeizaam tot stand komen. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de GI als professionele instantie de regie houdt over het hulpverleningstraject van [naam kind01] en de belangrijke beslissingen over haar kan nemen. Ook verwacht de rechtbank van de GI dat zij zich inspant om de rol van de moeder - als ouder op afstand - en de bezoekmomenten tussen de moeder en [naam kind01] op passende wijze in te vullen. De moeder zal altijd de moeder van [naam kind01] blijven en het is van belang om hier aandacht aan te besteden. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij over [naam kind01] op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Op grond van artikel 1:276, eerste lid, van het BW wordt de moeder als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in het bewind, ervan uitgaande dat de moeder het bewind voerde over het vermogen van [naam kind01] .

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
[naam01], geboren op [woonplaats01] te [geboorteplaats02] , over [naam kind01] ;
benoemt tot voogd over [naam kind01] ,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam;
veroordeelt de moeder aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind te doen, indien de moeder het bewind voerde over het vermogen van [naam kind01] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Paling, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. M. de Geus en W.J. Loorbach, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.