ECLI:NL:RBROT:2023:5743

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
10107598 HA VERZ 22-78
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en loonvordering in arbeidsovereenkomst; onderzoeksplicht werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker01] en RW Security Events B.V. (RWSE) over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. [verzoeker01] was in dienst bij RWSE op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, maar betwistte dat hij deze overeenkomst op 18 juli 2022 had opgezegd. De werkgever, RWSE, stelde dat de e-mail van [verzoeker01] als ontslagbrief kon worden opgevat, maar de rechter oordeelde dat er geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring was van [verzoeker01] die opzegging van de arbeidsovereenkomst inhield. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever een onderzoeksplicht heeft en dat RWSE onvoldoende had gedaan om de werkelijke bedoeling van [verzoeker01] te achterhalen. De rechter verklaarde voor recht dat [verzoeker01] de arbeidsovereenkomst niet had opgezegd en wees de loonvordering van [verzoeker01] toe, inclusief een transitievergoeding. De wettelijke verhoging werd gematigd tot 25% en de wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum van opeisbaarheid. De verzoeken van RWSE om schadevergoeding en terugbetaling van opleidingskosten werden afgewezen. De proceskosten werden aan RWSE opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 10107598 HA VERZ 22-78
uitspraak: 2 maart 2023
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[verzoeker01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Shaaban,
tegen
de besloten vennootschap
RW Security Events B.V. (h.o.d.n. RWSE),
vestigingsplaats: Hendrik-Ido-Ambacht,
gemachtigde: mr. K. Ripken.
Partijen zullen hierna [verzoeker01] en RWSE worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker01] ;
- het verweerschrift van RWSE van 21 oktober 2022;
- de brief van RWSE van 8 oktober 2022;
- het aanvullende verweerschrift van RWSE van 25 januari 2023;
- de overgelegde producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023. [verzoeker01] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Shaaban. RWSE is verschenen bij haar gemachtigde mr. Ripken, bijgestaan door mr. D. Kok.
Partijen hebben ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker01] , geboren op [geboortedatum01] 1973, is met ingang van 15 april 2022 bij RWSE in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van zeven maanden. De arbeidsduur bedroeg minimaal 28 uur per week.
2.2.
Het overeengekomen bruto loon bedroeg € 1.638,- op basis van 28 uur, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat [verzoeker01] zich er bewust van is dat gelet op de aard van zijn functie van hem flexibiliteit wordt verwacht ten aanzien van zijn inzet. Dit betekent dat hij op verschillende tijden (zowel gedurende de dag, avond en nacht) kan worden ingezet op verschillende locaties (artikel 1.2)
2.4.
In de arbeidsovereenkomst is in artikel 3.3 het volgende opgenomen:
“Gedurende de eerste zes maanden na de datum van indiensttreding heeft Werknemer slechts recht op salaris, indien en voor zover hij daadwerkelijk voor Werkgever werkzaam is geweest, ongeacht de vraag voor wiens risico de oorzaak van het niet-verrichten van werkzaamheden komt.”
2.5.
[verzoeker01] heeft na een interne cursus tot beveiliger, op verzoek van RWSE deelgenomen aan een BAST (Basic Aviation Security Training) opleiding.
2.6.
Op 18 juli 2022 heeft [verzoeker01] per e-mail het volgende aan [naam01] van RWSE bericht:
“Beste [naam01] , in verband met de reistijden wil ik niet meer werken op schiphol. Ps de reiskosten die je heb overgemaakt, zal ik terugstorten. Minus 28.70. Hoeveel was het geld dst heb overgemaakt. Alvast bedankt.”,
2.7.
Dezelfde dag heeft [naam01] als volgt gereageerd:
“Beste [verzoeker01] ,
Als jij beslist dat je dit zo moet doen beschouw ik dit als je ontslag brief. Wij zullen het UWV kennis geven dat je ontslag neemt.
Graag met [naam02] een afspraak maken om je kleding en bedrijfseigendommen in te leveren.
[naam03] staat in de cc en zal je afrekening maken en de kosten van de Bast opleiding verreken.
gr [naam01] ”
Hierop antwoordt [verzoeker01] :
“Bedankt [naam01] , Jammer dat het moest lopen. Hoogachtend [verzoeker01] .”
2.8.
Vervolgens vindt er op 28 juli en 29 augustus 2022 nog een e-mailwisseling tussen [naam01] en [verzoeker01] plaats. Daarna heeft mr. Shaaban bij brief van 6 september 2022 RWSE aangeschreven en namens [verzoeker01] benadrukt dat hij nimmer zelf ontslag heeft genomen. Ook is aangegeven dat [verzoeker01] zich uitdrukkelijk beschikbaar houdt voor het verrichten van de bedongen werkzaamheden.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker01] verzoekt – verkort weergegeven – om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. te verklaren voor recht dat [verzoeker01] op 18 juli 2022 zijn arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd;
II. voorwaardelijk, dat aan die opzegging geen rechtsgevolg toekomt;
III. het loon vanaf 1 juli 2022 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn te voldoen, met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
IV. RWSE te veroordelen [verzoeker01] toe te laten de bedongen werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom;
V. RWSE te veroordelen tot betaling van het gebruikelijke salaris vanaf 18 juli 2022, met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
Subsidiair:
VI. RWSE te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor onregelmatige opzegging over de periode 18 juli t/m 31 augustus 2022;
VII. RWSE te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding;
VIII.RWSE te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding. [verzoeker01] verzoekt de transitievergoeding ook bij wijze van primair verzoek toe te wijzen, voor het geval de beschikking na 14 november 2022 wordt gewezen.
Primair en subsidiair:
IX. RWSE te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker01] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij geen ontslag heeft genomen. Hij is van mening dat zijn e-mailbericht van 18 juli 2022 geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring strekkende tot beëindiging van zijn dienstverband is. Hij heeft toen alleen kenbaar gemaakt dat hij niet langer voornamelijk op Schiphol wilde werken. In latere contacten tussen hem en RWSE, heeft hij laten weten zijn normale werkzaamheden te willen hervatten en open te staan voor het uitvoeren van werkzaamheden op Schiphol voor maximaal twee dagen per week. Ook heeft hij op 29 juli en 29 augustus 2022 per e-mail nadrukkelijk aan RWSE laten weten gegeven geen ontslag te hebben genomen. Onder die omstandigheden had RWSE het e-mailbericht van 18 juli 2022 nooit als opzegging van het dienstverband mogen opvatten. RWSE is daarom gehouden vanaf 1 (18) juli 2022 het overeengekomen loon te betalen tot aan de datum van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%. Daarnaast maakt [verzoeker01] aanspraak op de transitievergoeding en op een billijke vergoeding.
3.3.
RWSE voert als verweer dat [verzoeker01] de arbeidsovereenkomst op 18 juli 2022 heeft opgezegd. Daardoor is zowel zijn aanspraak op loon, als zijn recht op een transitievergoeding komen te vervallen. RWSE verzoekt op haar beurt een vergoeding van € 6.552,-, wegens opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verzoeker01] in strijd met artikel 7:677 lid 1 BW, en vergoeding van de kosten van de BAST-opleiding (€ 1.450,-). Voor zover zou komen vast te staan dat [verzoeker01] het dienstverband niet heeft beëindigd, kan volgens RWSE zijn vordering niet slagen, omdat [verzoeker01] niet bereid was om zijn werkzaamheden te verrichten. Het inleveren van zijn kleding en bedrijfseigendommen is voor RWSE aanvullend bewijs dat [verzoeker01] niet meer bereid was om te werken. Daarnaast doet RWSE een beroep op verrekening.

4.De beoordeling

Opzegging door [verzoeker01] ?

4.1.
De vraag die beantwoord moet worden is of [verzoeker01] op 18 juli 2022 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.
4.2.
Het opzeggen van een arbeidsovereenkomst is een eenzijdige rechtshandeling en is in beginsel vormvrij. Een dergelijke opzegging kan ook besloten liggen in gedragingen waaruit duidelijk de wil tot opzegging blijkt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor het aannemen van een opzegging door de werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige wilsuiting die gericht is op definitieve beëindiging van de arbeidsovereenkomst vereist. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor hem kan hebben, zoals het verloren gaan van de mogelijkheid zich op ontslagbescherming te beroepen en het mogelijk verlies van aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering. Deze maatstaf brengt met zich dat een werkgever niet snel mag aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op een vrijwillige beëindiging [1] . Onder omstandigheden moet de werkgever zich er met redelijke zorgvuldigheid van vergewissen dat de werknemer inderdaad beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft beoogd.
Overwogen wordt als volgt. Allereerst valt uit het e-mailbericht van de zijde van [verzoeker01] van 18 juli 2022 niet op te maken dat [verzoeker01] ontslag neemt. Hij schrijft dat hij in verband met de reistijden niet meer op Schiphol wil werken, maar dat zegt niets over het verrichten van werkzaamheden op andere locaties. Vast staat immers dat [verzoeker01] op verschillende locaties werd ingezet. RWSE had op grond van deze enkele mededeling niet mogen concluderen dat [verzoeker01] de arbeidsovereenkomst opzegde. Als goed werkgever had het op de weg van RWSE gelegen om bij [verzoeker01] na te vragen wat precies zijn bedoeling was en of hij zijn arbeidsovereenkomst wilde opzeggen. Bovendien had RWSE, [verzoeker01] moeten wijzen op de gevolgen van opzegging. Niet gebleken is dat RWSE dat heeft gedaan. Zij heeft [verzoeker01] laten weten zijn e-mailbericht te beschouwen als zijn ontslagbrief, maar heeft nimmer impliciet gevraagd naar een bevestiging. Evenmin heeft zij [verzoeker01] uitgelegd wat in dat geval de vervolgstappen zouden zijn. RWSE die in haar (aanvullend) verweerschrift weliswaar stelt dat zij aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan, geeft daarvoor geen enkele onderbouwing. De verklaringen van [naam04] , hoofd planning,
dat [verzoeker01] op 18 juli 2022 meldde dat hij niet meer zou komen werkenen van [naam05] , algemeen directeur,
dit terwijl hij zojuist was geslaagd voor zijn opleiding tot luchthaven beveiligervormen evenmin het bewijs dat [verzoeker01] ontslag heeft genomen. De verklaring van [naam05] vormt eerder een bevestiging van de stelling van [verzoeker01] dat hij alleen heeft laten weten dat hij niet meer op Schiphol wilde werken. Uit de door [verzoeker01] overgelegde verklaringen van collega’s blijkt dat meerdere werknemers bij voorkeur niet op Schiphol wilden werken.
Dat [verzoeker01] zijn kleding en bedrijfseigendommen heeft ingeleverd kan ook niet als een bewijs van ontslagname worden gezien, hij volgde daarmee de opdracht van [naam01] op.
4.3.
Conclusie van het bovenstaande is dat er geen sprake is geweest van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring door [verzoeker01] waaruit zou blijken dat hij de arbeidsovereenkomst heeft willen opzeggen. RWSE heeft geen, dan wel onvoldoende uitvoering gegeven aan de op haar rustende onderzoeksplicht naar de werkelijke bedoeling van de mededeling van [verzoeker01] . RWSE kon de mededeling van [verzoeker01] op 18 juli 2022 in redelijkheid niet aangrijpen als een opzegging, zodat deze niet heeft geleid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De onder I. verzochte verklaring voor recht dat [verzoeker01] de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd, is dan ook toewijsbaar. Wat [verzoeker01] primair onder II. verzoekt en wat hij subsidiair verzoekt, hoeft daarom niet te worden besproken. De verzochte wedertewerkstelling (primair onder IV) wordt afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels van rechtswege is geëindigd op 14 november 2022 door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan.
Loonbetaling
4.4.
[verzoeker01] heeft aanspraak gemaakt op loonbetaling totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. RWSE heeft hiertegen primair het verweer gevoerd dat [verzoeker01] sinds 18 juli 2022 niet meer heeft gewerkt zodat hij geen recht heeft op loon. Daarnaast vordert RWSE schadevergoeding vanwege onregelmatige opzegging door [verzoeker01] en vergoeding van de kosten van de BAST-opleiding.
Subsidiair verzoekt RWSE het loon te verrekenen met de openstaande vorderingen van RWSE van € 8.002,-.
4.5.
Onduidelijk is vanaf welk moment [verzoeker01] aanspraak maakt op loonbetaling. Onder III. verzoekt hij het loon vanaf 1 juli 2022 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn, en onder V. verzoekt hij veroordeling van RWSE tot betaling van het gebruikelijke salaris per maand vanaf 18 juli 2022 tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
Uitgegaan wordt van een vergissing in de opstelling van het petitum. Omdat het dienstverband niet geëindigd is op 18 juli 2022 heeft [verzoeker01] recht op betaling van loon vermeerderd met 8% vakantietoeslag, vanaf die datum tot het einde van het dienstverband op 14 november 2022. Niet is gebleken dat [verzoeker01] door RWSE na 18 juli 2022 is opgeroepen om te werken. Er kan daarom niet worden gezegd dat [verzoeker01] niet bereid en beschikbaar is geweest om te werken. Uit de van 6 september 2022 van de gemachtigde van [verzoeker01] volgt dat hij zich in ieder geval vanaf dat moment uitdrukkelijk beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van de bedongen werkzaamheden.
Voor matiging van het loon op grond van artikel 7:680a BW bestaat geen aanleiding. De loonvordering wordt dan ook toegewezen.
Wettelijke verhoging
4.6.
De omstandigheid dat de wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig te betalen, en mede in acht nemend dat RWSE het loon niet heeft betaald omdat zij (achteraf bezien ten onrechte) van mening was dat zij daartoe niet gehouden was, zal de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW worden gematigd tot 25%.
Wettelijke rente
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over het achterstallig loon en de vakantietoeslag zal worden toegewezen vanaf het moment van opeisbaarheid. De gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden afgewezen, omdat die wettelijke rente alleen toewijsbaar is na ingebrekestelling en niet gesteld of gebleken is dat [verzoeker01] RWSE op dit punt in gebreke heeft gesteld.
Transitievergoeding
4.8.
[verzoeker01] stelt dat hij recht heeft op een transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op initiatief van RWSE.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat een werkgever aan een werknemer een transitievergoeding verschuldigd is wanneer de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd; op verzoek van de werkgever is ontbonden; of na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet. De transitievergoeding is onder meer niet verschuldigd wanneer het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Zoals hiervoor is overwogen is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoeker01] geen sprake. RWSE is daarom aan [verzoeker01] de transitievergoeding verschuldigd. Gelet op de beëindigingsdatum van 14 november 2022 en het tussen partijen vaststaande bruto maandinkomen, wordt de aan [verzoeker01] ten laste van RWSE toe te kennen transitievergoeding berekend op € 343,98 bruto.
Billijke vergoeding
4.9.
Naast de transitievergoeding kan een werknemer in een aantal gevallen aanspraak maken op een billijke vergoeding. De belangrijkste grondslag voor het toekennen van een billijke vergoeding is het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt
.Hoewel het handelen van RWSE niet de schoonheidsprijs verdient, is van ernstig verwijtbaar handelen door RWSE geen sprake. Om die reden wordt het verzoek van [verzoeker01] om toekenning van een billijke vergoeding afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.10.
Tenslotte maakt [verzoeker01] aanspraak op buitengerechtelijke kosten. Uit de door [verzoeker01] overgelegde stukken volgt echter onvoldoende dat namens hem buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht om buiten rechte tot een oplossing te komen. De brief van 6 september 2022 is in dit verband niet genoeg.
Tegenverzoeken van RWSE
Schadevergoeding vanwege onregelmatige opzegging door [verzoeker01]
4.11.
Omdat van opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verzoeker01] geen sprake is, bestaat voor toewijzing van de door RWSE verzochte vergoeding geen grond, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Vergoeding van de kosten van de BAST-opleiding
4.12.
Ook dit verzoek wordt afgewezen. Vast staat dat RWSE de door [verzoeker01] gevolgde opleiding heeft betaald. Verder staat vast dat partijen geen studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst hebben opgenomen of een aparte studieovereenkomst hebben gesloten. Er moet daarom van worden uitgegaan dat tussen partijen geen afspraken zijn gemaakt over terugbetaling door [verzoeker01] van de door hem gevolgde en door RWSE betaalde BAST-opleiding.
Dat RWSE nauwelijks tot geen profijt heeft gehad van de door [verzoeker01] gevolgde opleiding, komt voor haar eigen risico. Het had op haar weg gelegen om met [verzoeker01] afspraken te maken over een eventuele terugbetaling van opleidingskosten.
Proceskosten
4.13.
RWSE zal als de in het ongestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat [verzoeker01] op 18 juli 2022 de arbeidsovereenkomst tussen hem en RWSE niet heeft opgezegd;
5.2.
veroordeelt RWSE tot betaling aan [verzoeker01] van het gebruikelijke loon (€ 1.638,- bruto, vermeerderd met 8% vakantietoeslag) vanaf 18 juli 2022 tot 14 november 2022, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% vanaf de datum van opeisbaarheid, en vermeerderd met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW gerekend vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de voldoening;
5.3.
kent aan [verzoeker01] ten laste van RWSE een transitievergoeding toe van € 343,98 bruto en veroordeelt RWSE om deze transitievergoeding aan [verzoeker01] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2022 tot aan de dag van de voldoening;
5.4.
veroordeelt RWSE in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker01] vastgesteld op € 86,- aan verschotten en € 529,- aan salaris voor de gemachtigde;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
452

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2005, ECLI:NL: 2005:AS8387