ECLI:NL:RBROT:2023:5740

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
C/10/646611 / HA ZA 22-852
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot eigendomsoverdracht van een woning na schenking in affectieve relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiseres vordert dat de rechtbank de gedaagde veroordeelt om medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht van de woning waarin zij samen hebben gewoond. De gedaagde, eigenaar van de woning, betwist dat hij de woning aan de eiseres heeft geschonken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twee handgeschreven verklaringen zijn waarin de gedaagde lijkt te bevestigen dat de eiseres in de woning mag blijven wonen en dat hij de helft van de woning aan haar heeft gegeven. De rechtbank oordeelt dat het vooralsnog niet vaststaat dat de gedaagde de woning daadwerkelijk heeft geschonken en legt de bewijslast bij de eiseres. De rechtbank draagt de eiseres op om bewijs te leveren van de schenking en de echtheid van de handtekeningen op de verklaringen. Tevens is er een deskundigenonderzoek bevolen naar de handtekeningen. De rechtbank heeft de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld en de procedure verder geregeld. De zaak is van belang voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van handgeschreven verklaringen in het kader van een schenking en de bewijslevering in civiele zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/646611 / HA ZA 22-852
Vonnis van 28 juni 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. O.R. van Hardenbroek te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 augustus 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de oproepingsbrief van deze rechtbank van 16 januari 2023;
  • de akte houdende uitbreiding bewijsaanbod van [eiseres01] ;
  • de brief van mr. Van Hardenbroek van 6 april 2023, met twee producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 april 2023;
  • spreekaantekeningen van mr. Heutinck-Gomes (namens [gedaagde01] );
  • de brief van mr. Heutinck-Gomes van 17 april 2023;
  • de brief van mr. Zuidema van 18 april 2023;
  • de brief van mr. Heutinck-Gomes van 25 april 2023;
  • de brief van mr. Zuidema van 1 mei 2023;
  • de e-mail van mr. Heutinck-Gomes van 17 mei 2023;
  • de brief van mr. Zuidema van 23 mei 2023;
  • de brief van mr. Heutinck-Gomes van 24 mei 2023;
  • de e-mail van de rechtbank van 5 juni 2023;
  • de brief van mr. Heutinck-Gomes van 9 juni 2023, met daarbij gevoegd een akte uitlaten;
  • de e-mail van de rechtbank van 9 juni 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen hebben meerdere jaren een affectieve relatie gehad. In 2020 is aan deze relatie een einde gekomen.
2.2.
De laatste jaren van hun relatie woonden partijen in de woning aan de [adres01] in Vlaardingen (verder: de woning). [gedaagde01] is eigenaar van die woning.
2.3.
Er zijn twee handgeschreven verklaringen opgesteld. Boven de eerste verklaring staat de datum 5 mei 2020. De tekst van de verklaring luidt als volgt:
“ik [gedaagde01] geboren [geboortedatum01] -1982 verklaar hierbij dat [eiseres01] wonende aan de [adres01] te Vlaardingen in deze woning mag blijven wonen. Verder verklaar ik dat de helft van de woning ter samen met inboedel van mevrouw [eiseres01] is. Zo ook de helft van de schulden erop. Er vanuit gaande dat ik de schulden betaal.”
2.4.
Onderaan deze eerste verklaring staan de namen
“ [gedaagde01] ”en
“ [eiseres01] ”. Onder beide namen staat een handtekening.
2.5.
Boven de tweede verklaring staat de datum 26 mei 2020. De tekst van de verklaring luidt als volgt:
“Hierbij verklaar ik [gedaagde01] geboren [geboortedatum02] 1982 te [geboorteplaats01] . Dat indien [eiseres01] geboren [geboortedatum03] 1984 mij zegt dat ik de woning moet verlaten, ik de woning aan de [adres01] te Vlaardingen verlaat. Zonder enig protest. En de andere helft van de woning ook geef.”
2.6.
Onderaan deze tweede verklaring staan de namen
“ [gedaagde01] ”en
“ [eiseres01] ”. Onder beide namen staat een handtekening.
2.7.
Een schriftelijke verklaring van de heer [naam01] , huidig partner van [eiseres01] , luidt als volgt:
“in de moeilijke periode van de verbroken relatie van [eiseres01] was ik veel bij haar om haar te steunen. Ik heb zelf ook een paar telefoon gesprekken meegeluisterd waarin [gedaagde01] aan gaf en smeekte dat ze huis niet uit moet. Mevrouw had tijdelijk huis gekocht zodat ze af was van huizelijk geweld op de [adres01] . [gedaagde01] had mevrouw gevraagd om het tijdelijk gekochte huis te verhuren en hij maakte beloofde om het huis aan de [adres01] aan haar te geven. Omdat ze bang was dat hij weer in huis zou komen voor mishandeling had ik haar geadviseerd om het op papier te laten zetten. Zodat ze enigzins zekerheid had.
Ik ben bereid dit ook te verklaren onder ede”
2.8.
Een schriftelijke verklaring van mevrouw [naam02] , zus van [eiseres01] , luidt als volgt:
“ [gedaagde01] heeft tegen mij gezegd dat hij het huis [adres01] in vlaardingen aan [eiseres01] heeft gegeven en dit heeft hij schriftelijk ook op papier gezet.
Hij heeft toe mij gebeld en gezegd dat hij het huis aan [eiseres01] heeft gegeven en we gaan nu ook een auto als cadeau geven aan haar en dan gaat ze me zeker vergeven”
2.9.
Een schriftelijke verklaring van de heer [naam03] , zoon van [eiseres01] , luidt als volgt:
“Ik ben [naam03] : [gedaagde01] zei tegen mij dat we niet hoeven te verhuizen omdat hij ons huis dus [adres01] aan mijn moeder heeft gegeven als cadeau. Hij zei dat mijn moeder dan het tijdelijk huis moest verhuren. Hij vroeg aan mij om mijn moeder over te halen door een bedrag te willen geven aan mij, ik heb dit bedrag geweigerd en vertelde hem dat ik helemaal geen geld hoefde van hem. Ik heb mijn moeder en [gedaagde01] ook aan tafel zien zitten waarbij [gedaagde01] een blaadje voor hem had. [gedaagde01] kwam meerdere malen langs om het goed te maken met mijn moeder door middel van cadeaus te geven aan mij en mijn moeder.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde01] veroordeelt om binnen één maand na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht van de woning aan [eiseres01] , ten overstaan van een door [eiseres01] , althans een door partijen of de rechtbank aangewezen notaris, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde01] niet meewerkt, althans een in goede justitie te bepalen maatregel;
II. bepaalt dat, bij gebreke van de medewerking van [gedaagde01] binnen de gestelde termijn, de rechtbank vervangende toestemming verleent aan [eiseres01] om namens [gedaagde01] de akte van levering te laten opmaken alsook te ondertekenen en verder ter zake alle feitelijke rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn voor het realiseren van de eigendomsoverdracht c.q. levering van de woning aan [eiseres01] , althans een in goede justitie te bepalen maatregel;
III. bepaalt dat de woning vrij van lasten en gebreken, onbezwaard, althans vrij van hypotheek en beslag aan [eiseres01] dient te worden geleverd;
IV. bepaalt dat de kosten die verbonden zijn aan de levering volledig voor rekening van [gedaagde01] komen;
V. [gedaagde01] veroordeelt in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten.
3.2.
[eiseres01] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Partijen hadden een affectieve relatie. Die relatie werd op zeker moment turbulent; [gedaagde01] heeft [eiseres01] behoorlijk veel leed en verdriet aangedaan. Op het moment dat [eiseres01] besloot de relatie te beëindigen, haalde [gedaagde01] alles uit de kast om de relatie te redden. Dat deed hij onder andere door haar de woning te schenken. [gedaagde01] heeft de schenking bevestigd in twee handgeschreven verklaringen die door [gedaagde01] zijn ondertekend.
3.3.
[gedaagde01] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres01] , met veroordeling van [eiseres01] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten. [gedaagde01] betwist dat hij de woning aan [eiseres01] heeft geschonken. Ook betwist hij dat hij de twee handgeschreven verklaringen heeft ondertekend. Verder voert [gedaagde01] aan dat de verklaringen, ook al zou hij ze hebben ondertekend, de vorderingen van [eiseres01] niet kunnen dragen. De eerste verklaring bevat immers geen verklaring dat [gedaagde01] de woning volledig aan [eiseres01] zou overdragen. De tweede verklaring bevat een potestatieve voorwaarde, zodat geen rechtsverhouding tot stand is gekomen. Bovendien is die voorwaarde niet in vervulling gegaan.

4.De beoordeling

A.
Samenvatting
4.1.
De rechtbank oordeelt dat vooralsnog niet vaststaat dat [gedaagde01] de woning aan [eiseres01] heeft geschonken. Evenmin staat op dit moment vast dat als [gedaagde01] de woning aan [eiseres01] heeft geschonken, hij de woning onbezwaard, althans vrij van hypotheek en beslag moet leveren. [eiseres01] krijgt daarom een bewijsopdracht. Voor het geval komt vast te staan dat [gedaagde01] de woning aan [eiseres01] heeft geschonken, oordeelt de rechtbank reeds nu dat [gedaagde01] niet gehouden is de woning vrij van lasten en gebreken te leveren, maar wel de kosten van de levering voor zijn rekening moet nemen.
B.
Beoordeling vordering I tot en met IV
Schenking staat vooralsnog niet vast (vordering I en II)
4.2.
De rechtbank licht eerst toe waarom vooralsnog niet vaststaat dat [gedaagde01] de woning aan [eiseres01] heeft geschonken.
4.3.
Uitgangspunt bij de beoordeling is artikel 7:175 lid 1 BW. Dat artikel bepaalt dat schenking de overeenkomst om niet is, die ertoe strekt dat de ene partij (de schenker) ten koste van zijn eigen vermogen de andere partij (de begiftigde) verrijkt. Een schenking is niet aan vormvoorschriften gebonden en kan dus ook mondeling tot stand komen. Dat geldt, anders dan [gedaagde01] heeft aangevoerd, ook als het een schenking van een onroerende zaak betreft. Het schriftelijkheidsvereiste waar [gedaagde01] naar heeft verwezen, kennelijk doelend op artikel 7:2 lid 1 BW, heeft namelijk alleen betrekking op
koopovereenkomsten, niet op
schenkingsovereenkomsten.
Handgeschreven verklaringen die van [gedaagde01] zouden zijn hebben vooralsnog geen bewijskracht
4.4.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde01] de woning aan [eiseres01] heeft geschonken, beroept [eiseres01] zich in de eerste plaats op twee handgeschreven verklaringen. Deze zijn volgens haar door [gedaagde01] ondertekend. Die verklaringen zijn onderhandse akten in de zin van artikel 156 lid 3 Rv. Een onderhandse akte levert dwingend bewijs op van de waarheid van de in de akte opgenomen partijverklaringen (artikel 157 lid 2 Rv). Een onderhandse akte, waarvan de ondertekening door de partij waartegen zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, levert echter geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is (artikel 159 lid 2 Rv).
4.5.
[gedaagde01] heeft stellig ontkend dat hij de verklaringen heeft ondertekend, zodat daaraan in ieder geval op dit moment geen bewijskracht toekomt. De bewijslast van de echtheid van de handtekeningen rust op [eiseres01] nu zij zich op de verklaringen beroept.
4.6.
Bewijslevering ter zake de echtheid van de handtekeningen (wat [eiseres01] heeft aangeboden) is alleen zinvol als de
inhoudvan die verklaringen tot de conclusie kan leiden dat [gedaagde01] de woning aan [eiseres01] heeft geschonken. De rechtbank oordeelt dat de inhoud van de tweede verklaring, behoudens tegenbewijs, zelfstandig tot die conclusie kan leiden. De rechtbank licht dat toe, waarbij zij uitgaat van de vooralsnog hypothetische situatie dat [gedaagde01] die verklaring heeft ondertekend.
Inhoud van tweede verklaring leidt tot conclusie dat [gedaagde01] de woning heeft geschonken
4.7.
[gedaagde01] verklaart in de tweede verklaring dat hij
“de andere helft van de woning ook geef[t]”op het moment dat [eiseres01] hem vraagt de woning te verlaten. Hoewel in de verklaring niet expliciet staat aan wie [gedaagde01] de andere helft van de woning geeft, volgt uit het geheel van de verklaring dat hij die aan [eiseres01] geeft. Uit de hiervoor geciteerde woorden volgt bovendien dat [gedaagde01] de eerste helft van de woning op een eerder moment al aan [eiseres01] heeft gegeven. Uit de tweede verklaring volgt dus dat [gedaagde01] uiteindelijk de gehele woning aan [eiseres01] geeft: de eerste helft is al gegeven, de andere helft geeft [gedaagde01] op het moment dat [eiseres01] tegen [gedaagde01] zegt dat hij de woning moet verlaten.
4.8.
De rechtbank passeert de verweren die [gedaagde01] ter zake de inhoud van de tweede verklaring heeft gevoerd. Ten eerste bevat de tweede verklaring, anders dan [gedaagde01] heeft aangevoerd, geen zuivere potestatieve voorwaarde. Van een zuivere potestatieve voorwaarde is immers sprake als de vervulling ervan afhangt van de enkele wil van de
schuldenaar. De voorwaarde waar [gedaagde01] naar verwijst [1] is afhankelijk van de wil van [eiseres01] . [eiseres01] is geen schuldenaar, maar beweerdelijk
schuldeiser. Ten tweede is de voorwaarde wel degelijk in vervulling gegaan. Voor zover [eiseres01] niet vóór de datum van dagvaarding tegen [gedaagde01] heeft gezegd dat hij de woning moet verlaten, is de voorwaarde in vervulling gegaan door middel van het uitbrengen van de dagvaarding. Daaruit blijkt immers afdoende dat [eiseres01] wil dat [gedaagde01] de woning verlaat.
Schriftelijke getuigenverklaringen hebben onvoldoende bewijskracht
4.9.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde01] de woning aan [eiseres01] heeft geschonken, beroept [eiseres01] zich verder op drie schriftelijke getuigenverklaringen. [2] Aan deze verklaringen kan echter niet de door [eiseres01] gewenste waarde worden gehecht, reeds omdat de getuigen niet onder ede zijn gehoord.
Het staat niet vast dat [gedaagde01] in een eerder stadium, bij gelegenheid van de verhuizing van Leiden naar Vlaardingen, een mondelinge toezegging heeft gedaan
4.10.
Tijdens de zitting heeft [eiseres01] gesteld dat [gedaagde01] haar de woning (ook) al op een eerder moment heeft geschonken, namelijk op het moment dat partijen van Leiden naar Vlaardingen verhuisden. De rechtbank oordeelt dat dat niet vaststaat. [gedaagde01] heeft die stelling van [eiseres01] namelijk betwist. Het had vervolgens op de weg van [eiseres01] gelegen haar stelling nader te onderbouwen. Zeker nu die stelling lastig valt te rijmen met een andere stelling van [eiseres01] , namelijk dat de schenking van de woning een ‘goedmaker’ was voor de vele ruzies tussen partijen. [eiseres01] heeft niet gesteld dat partijen al ten tijde van de verhuizing naar Vlaardingen ruzie hadden met elkaar. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt dan ook niet in te zien wat voor [gedaagde01] de aanleiding was om de woning ten tijde van de verhuizing aan [eiseres01] (mondeling) te schenken.
Bewijsopdracht
4.11.
De bewijslast van de stelling dat [gedaagde01] de woning aan [eiseres01] heeft geschonken, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiseres01] . De rechtbank draagt [eiseres01] daarom op te bewijzen dat [gedaagde01] de woning aan haar heeft geschonken. [3]
Levering vrij van lasten en gebreken en onbezwaard? (vordering III)
4.12.
[eiseres01] vordert dat de rechtbank bepaalt dat [gedaagde01] de woning (a) vrij van lasten en gebreken en (b) onbezwaard, althans vrij van hypotheek en beslag aan haar moet leveren.
(a) Vrij van lasten en gebreken?
4.13.
Het deel van vordering III dat ziet op het leveren vrij van lasten en gebreken lijkt gestoeld te zijn op artikel 7:15 lid 1 BW. [4] Artikel 7:15 lid 1 BW is echter van toepassing op koopovereenkomsten – en niet op schenkingsovereenkomst – zodat dat artikel geen grondslag kan bieden voor dit deel van vordering III. Nu [eiseres01] niet heeft gesteld dat [gedaagde01] heeft toegezegd de woning vrij van lasten en gebreken te leveren, ligt dit deel van vordering III voor afwijzing gereed.
(b) Onbezwaard, althans vrij van hypotheek en beslag?
4.14.
Dat [gedaagde01] zou hebben toegezegd de woning onbezwaard, althans vrij van hypotheek en beslag te leveren, leidt [eiseres01] af uit het woord
“geef”in de tweede verklaring. [gedaagde01] heeft echter gemotiveerd betwist dat dat daaruit kan worden afgeleid. Volgens hem blijkt uit de tekst van de eerste verklaring juist dat het de bedoeling zou zijn geweest dat de hypotheek op de woning bleef rusten. De bewijslast ter zake rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiseres01] . De rechtbank draagt [eiseres01] daarom op te bewijzen dat [gedaagde01] haar heeft toegezegd de woning onbezwaard, althans vrij van hypotheek en beslag te zullen leveren. [5]
Kosten van levering voor rekening van [gedaagde01] (vordering IV)
4.15.
[eiseres01] vordert verder nog dat de rechtbank bepaalt dat de kosten die verbonden zijn aan de levering volledig voor rekening van [gedaagde01] komen. Volgens haar ligt in het karakter van een schenking en in het woord
“geef”in de tweede verklaring besloten dat [gedaagde01] de kosten van levering voor zijn rekening zou nemen. [gedaagde01] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Als komt vast te staan dat [gedaagde01] de woning aan [eiseres01] heeft geschonken, zal de rechtbank vordering IV dan ook toewijzen.
C.
Bewijslevering
Inleiding
4.16.
Ter zitting is gebleken dat [eiseres01] bewijs wenst te leveren door een deskundigenonderzoek naar de echtheid van de handtekeningen op de verklaringen en door het horen van getuigen.
Deskundigenonderzoek
Persoon van de deskundige
4.17.
Partijen hebben zich uitgelaten over de persoon van de te benoemen deskundige en wederzijds bezwaar gemaakt tegen de door de wederpartij voorgestelde persoon. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de door partijen voorgestelde personen en zal de heer drs. W.P.F. Fagel, h.o.d.n. Wil Fagel Forensisch Onderzoek, te Amsterdam tot deskundige benoemen. Partijen hebben bij brief aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een benoeming van drs. Fagel.
Vragen
4.18.
[eiseres01] heeft bij brief van 18 april 2023 acht vragen geformuleerd die zij aan de deskundige wenst te stellen: vier vragen over de eerste verklaring en vier vragen over de tweede verklaring. Hoewel de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat de inhoud van de tweede verklaring zelfstandig tot het oordeel kan leiden dat [gedaagde01] de woning aan [eiseres01] heeft geschonken, acht de rechtbank het zinvol dat de deskundige ook de eerste verklaring bij zijn onderzoek betrekt. Bij de beoordeling van de bewijskracht van de tweede verklaring, kan de vraag of (de handtekening onder) de eerste verklaring echt is namelijk een rol spelen. [gedaagde01] heeft overigens geen bezwaar gemaakt tegen het stellen van vragen over de eerste verklaring.
4.19.
De rechtbank passeert de bezwaren die [gedaagde01] heeft aangetekend bij de door [eiseres01] geformuleerde vragen. Met [eiseres01] – en anders dan [gedaagde01] – acht de rechtbank het zinvol dat niet alleen onderzoek wordt gedaan naar de handtekeningen onder de verklaringen, maar ook naar het handschrift van de verklaringen. [eiseres01] heeft immers gesteld dat [gedaagde01] de verklaringen heeft geschreven. Verder geldt dat de vragen 4 en 8 van [eiseres01] vragen zijn die standaard worden gesteld, zodat de rechtbank voorbij gaat aan het bezwaar van [gedaagde01] dat die vragen te breed zijn geformuleerd.
4.20.
De rechtbank ziet wel aanleiding om enkele vragen samen te voegen en de formulering van de vragen op onderdelen aan te passen. Dat leidt ertoe dat de rechtbank de volgende vragen zal stellen aan de deskundige:
1. Met welke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de handtekening op de handgeschreven verklaring van 5 mei 2020 onder de naam
“ [gedaagde01] ”een authentieke handtekening is van [gedaagde01] ?
2. Met welke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de tekst op de verklaring van 5 mei 2020 is geschreven door [gedaagde01] ?
3. Met welke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de handtekening op de handgeschreven verklaring van 26 mei 2020 onder de naam
“ [gedaagde01] ”een authentieke handtekening is van [gedaagde01] ?
4. Met welke mate van waarschijnlijk kan worden aangenomen dat de tekst op de verklaring van 26 mei 2020 is geschreven door [gedaagde01] ?
5. Hebt u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
Voorschot
4.21.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van artikel 195 Rv dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de eisende partij, dus [eiseres01] , moet worden gedeponeerd. Het voorschot wordt door voornoemde deskundige geraamd op € 3.025,00 inclusief btw. Partijen hebben, hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen bezwaren geuit tegen de omvang van het voorschot.
Originele verklaringen en overige stukken
4.22.
[eiseres01] heeft aangeboden om de originele verklaringen te deponeren bij de rechtbank. Dat is niet nodig, nu niet de rechtbank, maar de deskundige over de originele verklaringen dient te beschikken. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres01] de originele verklaringen aan de deskundige zal verstrekken.
4.23.
[eiseres01] heeft verder in haar brief van 23 mei 2023 aangegeven over stukken te beschikken met het handschrift en de handtekening van [gedaagde01] en om toestemming gevraagd die stukken met de deskundige te mogen delen. De rechtbank gaat er evenwel van uit dat de deskundige zelf zal beoordelen welke stukken hij in het kader van het onderzoek nodig heeft. [eiseres01] dient deze vraag daarom aan de deskundige voor te leggen.
Getuigen
4.24.
[eiseres01] heeft verder bewijs aangeboden door het horen van getuigen. [eiseres01] wenst de getuigen parallel aan het deskundigenonderzoek te laten horen, terwijl [gedaagde01] eerst het resultaat van het deskundigenonderzoek wenst af te wachten. Hoewel het kostenefficiënt kan zijn om eerst het resultaat van het deskundigenonderzoek af te wachten, weegt voor de rechtbank het beperken van het tijdsverloop van de procedure zwaarder. De rechtbank honoreert daarom de wens van [eiseres01] om de getuigen parallel aan het deskundigenonderzoek te laten horen. Op het verdere procesverloop wordt hierna nader ingegaan.
Waardering van bewijs
4.25.
De rechtbank merkt reeds nu het volgende op. Hoewel een schenking niet aan een schriftelijkheidsvereiste is gebonden (zie r.o. 4.3), is de rechtbank net als [gedaagde01] van oordeel dat niet te lichtzinnig mag worden aangenomen dat iemand zijn woning aan een ander schenkt. De rechtbank zal daarom bij de bewijswaardering sterke eisen stellen aan het bewijs.
D.
Overige beslissingen
4.26.
De rechtbank houdt alle overige beslissingen aan.

5.De beslissing

De rechtbank
bewijsopdracht
5.1.
draagt [eiseres01] het bewijs op zoals verwoord in r.o. 4.11, laatste volzin en r.o. 4.14, laatste volzin;
getuigen
5.2.
bepaalt dat [eiseres01]
binnen twee weken na de datum van dit vonnisper brief of e-mail (handel.planning.rb.rotterdam@rechtspraak.nl) de verhinderdagen van partijen, hun advocaten en de getuigen in de maanden
juli tot en met november 2023moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank, in beginsel de rechter die dit vonnis heeft gewezen, in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100-125;
5.4.
bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
deskundigenbericht
5.5.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de vragen als vermeld in r.o. 4.21;
5.6.
benoemt tot deskundige:
de heer drs. W.P.F. Fagel;
correspondentieadres: Postbus 76012, 1070 EA Amsterdam;
e-mailadres: fagel@wffo.nl;
telefoon: [telefoonnummer01] ;
het voorschot
5.7.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 3.025,00;
5.8.
bepaalt dat [eiseres01] het voorschot dient over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
5.9.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
het onderzoek
5.10.
bepaalt dat [eiseres01] haar procesdossier in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen;
5.11.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;
5.12.
wijst de deskundige erop dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie);
  • de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen;
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn;
5.13.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek;
het schriftelijk rapport
5.14.
draagt de deskundige op om uiterlijk
vier maandenna het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
5.15.
wijst de deskundige erop dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden;
5.16.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
overige bepalingen
5.17.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. G.B. Plomp. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.
3655/1876

Voetnoten

1.Namelijk de voorwaarde
2.Van de heer [naam01] , mevrouw [naam02] en de heer [naam03] .
3.De rechtbank gaat hierna in paragraaf C nader in op de bewijslevering.
4.Met de kanttekening dat het in artikel 7:15 lid 1 BW gaat om een levering vrij van ‘beperkingen’ – niet vrij van ‘gebreken’.
5.De rechtbank gaat hierna in paragraaf C nader in op de bewijslevering.