ECLI:NL:RBROT:2023:5667

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
10.329033.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit in tram Rotterdam

Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en wapenbezit. De zaak betreft een steekpartij in tram 25 in Rotterdam op 16 december 2022, waarbij de verdachte de aangeefster meerdere keren met een mes heeft gestoken. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de juridische duiding was ter discussie: was het een poging tot doodslag of zware mishandeling? De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte als poging tot doodslag moet worden gekwalificeerd, gezien de kwetsbare plekken waarop de steekwonden zijn toegebracht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte werd in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, mede door psychische problemen. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de verdachte € 1.740,- aan schadevergoeding moet betalen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, dat plaatsvond in het openbaar vervoer, en de impact daarvan op de samenleving. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van deskundigen.

Uitspraak

Rechtbank rotterdam
Team 1
Parketnummer 10.329033.22
Datum uitspraak 30 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte01], geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01], ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] , [postcode01] [plaats01] , gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieadres01] .
Advocaat van de verdachte mr. J. van Egmond, advocaat in Rotterdam
Officier van justitie mr. X. van Balen
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting. De inhoudelijke behandeling van de zaak vond plaats op 16 mei 2023.
Kern van het vonnis
De verdachte heeft [aangeefster01] (aangeefster) op klaarlichte dag in een tram in Rotterdam met een mes in het achterhoofd, de keel en de borst gestoken. Op de zitting stond niet ter discussie dat de verdachte haar met een mes heeft gestoken, omdat hij dat heeft bekend. Centraal stond de vraag hoe dit juridisch geduid moet worden: als een poging tot doodslag of een (poging tot) zware mishandeling? De rechtbank duidt het handelen van de verdachte als een poging tot doodslag en zal uitleggen waarom.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdachte wordt – kort samengevat – beschuldigd van poging tot doodslag, (poging tot) zware mishandeling en wapenbezit. De volledige tekst van de beschuldiging zoals deze door de officier van justitie is opgeschreven in de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt de beschuldigingen poging tot doodslag en wapenbezit bewezen. De bewezenverklaring, de motivering daarvan, de bespreking van de bewijsverweren en de bewijsmiddelen zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet.
De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen waar volgens de wet straf op staat. Welke verboden gedragingen dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt alle onderdelen van de straf en de motivering daarvan.
De benadeelde partij [benadeelde partij01] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De rechtbank wijst de vordering toe. In hoofdstuk 5 is deze beslissing uitgewerkt.
Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.
1.
Beschuldiging in de tenlastelegging
Feit 1
hij op of omstreeks 16 december 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, haar een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het achterhoofd en/of de neus en/of de keel en/of de borst, althans het lichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 december 2022 te Rotterdam aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere steekverwondingen (mogelijk leidend tot een of meer ontsierende littekens in het aangezicht), heeft toegebracht door haar een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het achterhoofd en/of de neus en/of de keel en/of de borst, althans het lichaam, te steken/snijden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 16 december 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen haar een of meerdere keren met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het achterhoofd en/of de neus en/of de keel en/of de borst, althans het lichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op of omstreeks 16 december 2022 te Rotterdam, (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie I onder 1º van de Wet wapes en munitie, te weten een valmes, voorhanden heeft gehad.

2..Beslissingen over het bewijs

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat feit 1 primair en feit 2 bewezen kunnen worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de feiten 1 primair en 2 heeft begaan op de volgende manier:
Feit 1
hij op 16 december 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, haar meerdere keren met een mes in het achterhoofd de keel en de borst, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op16 december 2022 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie I onder 1º van de Wet wape
ns en munitie, te weten een valmes, voorhanden heeft gehad.
Bewijsmotivering feit 1 primair
De bewezenverklaring steunt voor feit 1 primair op de hieronder opgenomen redengevende inhoud van de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen vormen ook de basis voor de vaststellingen, overwegingen en conclusies die bij de bewezenverklaring zijn betrokken.
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte geen opzet had op de dood van de aangeefster. Er was geen aanmerkelijke kans op de dood, nu onduidelijk is met welke kracht is gestoken en een beschrijving van de theoretische gevolgen van het letsel ontbreekt. Voor zover de aanmerkelijke kans op de dood er wel zou zijn, is deze door de verdachte niet bewust aanvaard omdat hij niet wist waar hij mee bezig was. De verdediging heeft verder betoogd dat sprake was van een uitzonderlijke situatie waarin de verdachte geen inzicht had in de draagwijdte en mogelijke gevolgen van zijn handelen.
Feiten en omstandigheden
Op 16 december 2022 waren de verdachte en de aangeefster aan het praten in tram 25 in Rotterdam. De verdachte zat op een stoeltje, de aangeefster stond op ongeveer een meter afstand van hem. Dat gesprek verliep in eerste instantie rustig. Op enig moment pakte de aangeefster de telefoon van de verdachte aan. Vervolgens pakte de verdachte uit het niets een mes uit zijn jaszak, stond op en liep op de aangeefster af. Hij bracht zijn rechterarm omhoog en maakte een snelle, snijdende beweging naar de hals van de aangeefster. Daarna maakte hij tenminste drie snelle stekende bewegingen naar het bovenlichaam van de aangeefster. Zij heeft daarbij verwondingen opgelopen achter haar oor, in haar hals en boven haar borstbeen.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft met dat steken bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster door het steken zou overlijden. De kans dat de aangeefster zou komen te overlijden door haar te steken op die kwetsbare plekken van haar lichaam, waar zich belangrijke (slag)aderen en de luchtpijp bevinden, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. Dat in het dossier geen specifieke informatie is gegeven over de kracht van het steken of theoretische gevolgen van het letsel, maakt dit niet anders. Dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard volgt uit het handelen van de verdachte dat naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel.
Dat de verdachte geen inzicht had in de draagwijdte en mogelijke gevolgen van zijn handelen en dat daarom geen sprake is van opzet, is niet aannemelijk geworden. Een stoornis staat slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. De rechtbank ziet hiervoor geen aanwijzingen in (de rapportages in) het dossier of het verhandelde ter terechtzitting. Het verweer wordt voorwerpen.
Bewijsmiddelen feit 1
1. Verklaring van de verdachte op de zitting van 16 mei 2023
Ik was op 16 december 2022 in de tram in Rotterdam. Ik had een mes in mijn zak, heb dat eruit gehaald en daarmee [slachtoffer01] gestoken.
2. Verklaring van de aangeefster [aangeefster01] [1]
Op 16 december 2022 stond ik in tram 25. Ik zag [verdachte01] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) in de tram zitten. Ik bleef staan ter hoogte van waar hij zat. Hij haalde ineens het mes tevoorschijn uit zijn jaszak. Hij heeft mij op mijn achterhoofd gestoken, op mijn keel en op mijn borst.
3. Deskundigenverslag FARR [2]
Medische informatie betreffende [slachtoffer01] .
Informatie verkregen van spoedeisende hulp Erasmus MC betreffende consult op 16 december 2022. Er werden 3 oppervlakkige prikgaatjes gezien achter linker oor, ter plaatse van de hals en boven het borstbeen.
4. Onderzoek van de politie camerabeelden [3]
Ik, verbalisant, bekeek de camerabeelden T2143-cam-03 van de tram van 16 december 2022. Ik zag dat de afstand tussen aangeefster en verdachte minder dan een meter bedroeg. Ik zag dat de sfeer ontspannen was. Ik zag dat zij met elkaar spraken. Ik zag dat aangeefster haar telefoon in haar handen had. Ik zag dat aangeefster de telefoon van de verdachte aanpakte en beide telefoons boven elkaar hield. Ik zag dat verdachte met zijn rechterhand naar zijn rechter jaszak ging. Ik zag dat de verdachte iets voorover bukte en plots, geheel onverwachts, opstond, op de aangeefster afliep, zijn rechterarm omhoog bracht en een snelle snijdende beweging maakte bij de hals van aangeefster. Ik zag dat deze beweging gevolgd werd door ten minste drie snelle stekende bewegingen naar het bovenlichaam van de aangeefster.
Bewijsmotivering feit 2
De bewezenverklaring steunt voor feit 2 op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen. Hieronder is een opgave gedaan van die bewijsmiddelen. Met deze opgave wordt volstaan omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen vrijspraakverweer is gevoerd.
Bewijsmiddelen feit 2
1. Verklaring van de verdachte op de zitting van 16 mei 2023;
2. Omschrijving mes. [4]

3..Verboden gedragingen en de strafbaarheid

Kwalificatie
De onder feit 1 primair en 2 bewezen feiten zijn in de wet verboden gedragingen en leveren de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair
poging tot doodslag.
Feit 2
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid feiten en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4..Onderbouwing van de straf

Inleiding
De rechtbank zal in dit hoofdstuk beslissen dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd en zal uitleggen waarom.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en daarnaast de voorwaarde dat de verdachte verblijft in een instelling voor begeleid wonen zolang de reclassering dit nodig acht. Zij gaat daarbij uit van dezelfde feiten als die zijn bewezenverklaard.
De beoordeling
Eerst zullen de feiten en omstandigheden worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen. Dan volgen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die van belang zijn. Tot slot volgen de concrete afwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot de genoemde straf die aan de verdachte wordt opgelegd.
Feiten en omstandighedenDe verdachte heeft een vrouw in de tram in Rotterdam neergestoken. Hij kon het niet verkroppen dat zij niet met hem wilde trouwen en heeft haar meerdere malen gestoken. Zij heeft daaraan oppervlakkige verwondingen overgehouden aan haar hals, boven haar borstbeen en achter haar oor. Dat de verdachte het slachtoffer niet dodelijk heeft getroffen, is een gelukkige omstandigheid die niet aan hem is te danken. Het slachtoffer heeft door deze steekpartij een ontsierend litteken boven haar borstbeen opgelopen waar zij elke dag mee wordt geconfronteerd.
Het steekincident vond bovendien midden op de dag plaats in een drukke tram, waardoor er trampassagiers en RET-medewerkers ongewild getuige waren van dit geweld. Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat dit een angstige ervaring was en ook op de camerabeelden ziet de rechtbank veel mensen in paniek de tram uit rennen. Een dergelijk gewelddadig feit draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, zeker wanneer dit overdag in het openbaar vervoer plaatsvindt.
Persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 maart 2023 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit in het voordeel van de verdachte mee in de straftoemeting.
Rapportages
De psychiater en psycholoog hebben in hun rapporten van 1 februari en 14 maart 2023 geconstateerd dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis en adviseren het ten laste gelegde hem (enigszins) verminderd toe te rekenen. Zij adviseren daarnaast om de verdachte onder ambulante behandeling te stellen onder toezicht van de reclassering.
De reclassering heeft op 8 mei 2023 een rapport over de verdachte opgemaakt. In dit rapport staat – kort samengevat – dat de verdachte problematiek heeft op het gebied van emotieregulatie en dat hij daarvoor zou moeten worden behandeld. Geadviseerd wordt om de verdachte dat in het kader van bijzondere voorwaarden te laten doen, waarbij ook een meldplicht en contactverbod met de aangeefster worden opgelegd.
Nu de conclusies van de psychiater en de psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Concrete afwegingen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast de door de officier van justitie gevorderde voorwaarde van begeleid wonen op te leggen.
Conclusie
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

5..Vordering van de benadeelde partij

Vordering
[benadeelde partij01] heeft als benadeelde partij in verband met de feiten € 740,- aan materiële schade en € 1.000-, aan immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gelet op de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair is verzocht de reparatiekosten van de telefoon niet toe te wijzen nu onvoldoende blijkt dat die telefoon als gevolg van het ten laste gelegde kapot is gegaan.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Omdat de vordering voldoende is onderbouwd en deze door de verdachte niet (voldoende met argumenten) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te verhogen met de wettelijke rente. De rechtbank wijst de wettelijke rente toe vanaf 16 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
Ook wordt de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opgelegd. Dit betekent dat de verdachte de schadevergoeding aan de Staat moet betalen, die dit bedrag vervolgens uitkeert aan de benadeelde partij.

6..Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals dit in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, te weten
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] , gedurende de gehele proeftijd, of zoveel korter als de officier van justitie dat verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich direct na het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland en blijft zich melden op afspraken, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen door een nader te bepalen forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte te betalen een bedrag van
€ 1.740,- (zegge: zeventienhonderdveertig euro), bestaande uit € 740,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
16 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.740,- (zegge: zeventienhonderdveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.740,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
27 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. E. IJspeerd en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 30 mei 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte, nummer [proces-verbaalnummer01] , pagina 7-9 van het digitale procesdossier.
2.De FARR-verklaring betreffende mevr. [slachtoffer01] van 8 februari 2023.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, nummer [proces-verbaalnummer02] , pagina 52-53 van het digitale procesdossier.
4.Omschrijvingproces-verbaal Wet wapens en munitie, nummer [nummer01] , pagina 54-55 van het digitale procesdossier.