ECLI:NL:RBROT:2023:5595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
655797
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen zorgregeling voor minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) tot wijziging van de zorgregeling voor de minderjarige [voornaam minderjarige01]. De ouders van [voornaam minderjarige01] hebben een ouderschapsplan opgesteld waarin is vastgelegd dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij de moeder zal zijn. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder niet aanwezig was, maar de vader en vertegenwoordigers van de GI wel. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders het eens zijn over de hoofdverblijfplaats en dat [voornaam minderjarige01] feitelijk al bij de moeder verblijft sinds 31 maart 2023. De kinderrechter heeft overwogen dat het in het belang van [voornaam minderjarige01] noodzakelijk is om de zorgregeling vast te leggen, ondanks dat de hoofdverblijfplaats niet kan worden gewijzigd op verzoek van de GI. De kinderrechter heeft de zorgregeling vastgesteld, waarbij [voornaam minderjarige01] één weekend per maand bij de vader verblijft en de overige tijd bij de moeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/655797 / JE RK 23-792
Datum uitspraak: 23 mei 2023

Beschikking

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk, kantoorhoudende te Helmond,

[vader01] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed, kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de ouders.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 31 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 6 april 2023;
- het e-mailbericht van mr. M.W.F. van Wijk, inhoudende het ouderschapsplan, van 8 mei 2023;
- het e-mailbericht van de griffie van de rechtbank van 8 mei 2023.
Op 9 mei 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de advocaat van de moeder (telefonisch);
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam01] en mw. [naam02] .
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige01] woont bij de moeder (sinds 31 maart 2023).
Bij beschikking van 5 april 2023 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] verlengd tot 14 oktober 2023.
De ouders hebben op 19 april 2023 een ouderschapsplan opgesteld.

Het verzoek

De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de verdeling van de zorg- en opvoedtaken (hierna: de zorgregeling) als volgt te wijzigen, namelijk dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] zal zijn bij de moeder. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat de ouders het eens zijn over de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] . Hoewel de GI niet op de hoogte was van het overeengekomen ouderschapsplan van 19 april 2023, komt de door ouders gekozen hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] overeen met het verzoek van de GI. De GI wijzigt daarom het verzoek in die zin dat de zorgregeling wordt vastgesteld zoals deze is opgenomen in artikelen 2.1 en 3.1, eerste alinea, van het ouderschapsplan. De GI vindt het van belang dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij de moeder door de kinderrechter wordt vastgelegd in een beschikking zodat hierover ook in de toekomst duidelijkheid bestaat.

Het standpunt van de belanghebbenden

Namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het vaststellen van de zorgregeling niet in het belang van [voornaam minderjarige01] noodzakelijk is. De ouders zijn het eens over de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige01] staat al ingeschreven op het adres van de moeder. De vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] is ook overeengekomen in het ouderschapsplan. Dit is een rechtsgeldig document, dat door beide ouders is ondertekend. Het is niet nodig het ouderschapsplan te bekrachtigen. Voor zover de kinderrechter die noodzaak wel ziet, refereert de moeder zich aan het oordeel van de kinderrechter en kan zij instemmen met dat wat door de GI ter zitting is verzocht, namelijk dat artikelen 2.1 en 3.1, eerste alinea, van het ouderschapsplan d.d. 19 april 2023 worden opgenomen in een beschikking.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat weliswaar de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] niet gewijzigd kan worden op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het BW, maar de vader het wel eens is met het verzoek van de GI in die zin dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] bij de moeder zal zijn. Dit wordt ook in de praktijk zo uitgevoerd. De huidige zorgregeling houdt in dat [voornaam minderjarige01] één weekend per maand bij de vader verblijft. De vader is van mening dat het van belang is dat er duidelijke afspraken moeten zijn, zodat hierover geen discussie kan ontstaan. Gelet hierop verzoekt de vader de zorgregeling op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het BW vast te stellen, in die zin dat het ouderschapsplan wordt vastgesteld.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een zorgregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De kinderrechter vat het verzoek zo op dat wordt verzocht de tussen de ouders overeengekomen zorgregeling bij beschikking vast te stellen.
De kinderrechter overweegt dat toewijzing van het verzoek van de GI tot gevolg zou hebben dat in feite de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] zal worden gewijzigd, omdat [voornaam minderjarige01] voorheen bij de vader woonde. De GI heeft dat ook expliciet verzocht. De kinderrechter kan echter in het kader van 1:265g BW niet de hoofdverblijfplaats bepalen. De wet biedt alleen de ouders de mogelijkheid om op grond van artikel 1:253a, tweede lid, onder b, BW daartoe een verzoek in te dienen. De kinderrechter overweegt echter dat uit de wet en de wetsgeschiedenis niet volgt dat een zorgregeling op grond van artikel 1:265g BW niet kan worden gewijzigd als dit met zich meebrengt dat het hoofdverblijf van de minderjarige daardoor
feitelijkverandert.
De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van [voornaam minderjarige01] noodzakelijk is dat de zorgregeling wordt gewijzigd en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat bij de ouders behoefte bestaat om de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige01] en een zorgregeling over [voornaam minderjarige01] vast te stellen. De ouders zijn in onderling overleg een ouderschapsplan overeengekomen, waarin – voor zover van belang – ten aanzien van [voornaam minderjarige01] is bepaald dat zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal zijn. Feitelijk verblijft [voornaam minderjarige01] al sinds 31 maart 2023 bij de moeder. Daarnaast zijn de ouders overeengekomen dat [voornaam minderjarige01] één weekend per maand bij de vader verblijft. De kinderrechter vindt het positief dat de ouders in staat zijn om in het belang van [voornaam minderjarige01] gezamenlijk afspraken te maken over de zorg en opvoeding van [voornaam minderjarige01] . De kinderrechter acht echter, samen met de GI, dat deze positieve ontwikkelingen pril zijn en dat het gelet op de verstoorde communicatie tussen de ouders in het verleden noodzakelijk is deze afspraken in een beschikking vast te leggen.
Nu de ouders zich in de voorgestelde zorgregeling kunnen vinden, zal de kinderrechter het verzoek van de GI toewijzen, in die zin dat zij de zorgregeling zal wijzigen, maar anders dan door de GI is verzocht. De wijziging zal in feite inhouden dat [voornaam minderjarige01] bij de moeder woont en het contact tussen hem en de vader wordt vastgelegd. De kinderrechter overweegt hiertoe verder als volgt.
De ouders hebben ingestemd met het verzoek van de GI tot vaststelling van artikelen 2.1 en 3.1, eerste alinea, van het op 19 april 2023 overeengekomen ouderschapsplan. Deze artikelen bevatten naast de zorgregeling ook afspraken over de financiën en het beheer van het paspoort/identiteitsbewijs van [voornaam minderjarige01] . Naar het oordeel van de kinderrechter vallen deze financiële afspraken en afspraken over het beheer van het paspoort/identiteitsbewijs buiten de reikwijdte van artikel 1:265g BW. Daarom zal de kinderrechter als volgt beslissen.

De beslissing

De kinderrechter stelt de volgende zorgregeling vast:
[voornaam minderjarige01] verblijft één weekend per maand, welk weekend in onderling overleg zal worden gepland, bij de vader. Een weekend zal aanvangen op vrijdagmiddag tot en met zondag tot het einde van de middag/begin van de avond. De overdracht van [voornaam minderjarige01] zal plaatsvinden op het treinstation in Helmond. [voornaam minderjarige01] verblijft de overige tijd bij de moeder.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023, in aanwezigheid van L.M. Buurman als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.