ECLI:NL:RBROT:2023:5498
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en vaststelling van de waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van 26 februari 2022, waarin de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op € 388.000,-. Na een uitspraak op bezwaar op 17 juni 2022, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft verweerder de waarde ambtshalve verlaagd naar € 372.000,-. De rechtbank heeft op 30 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door mr. J. Bax en verweerder door mr. E. Blom en taxateur [naam 1].
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2021 in geschil is. Verweerder verdedigde de waarde van € 372.000,-, terwijl eiser stelde dat deze waarde te hoog was en dat de waarde € 325.000,- zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat verweerder aannemelijk maakte dat de door hem voorgestelde WOZ-waarde niet te hoog was en dat er geen aanleiding was voor verdere verlaging.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de WOZ-beschikking gewijzigd naar een waarde van € 372.000,-. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoedt en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.