In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2023 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige01], geboren in 2015. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er zorgen waren over de opvoedsituatie bij de moeder, die samenwoonde met haar partner. Er waren signalen van huiselijk geweld en mishandeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft eerder op 30 december 2022 al een voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, waarbij [voornaam minderjarige01] tijdelijk bij de grootvader moederszijde werd geplaatst.
Tijdens de zitting op 10 januari 2023 is de situatie opnieuw besproken. De moeder heeft aangegeven dat zij het verzoek begrijpt, maar dat zij het niet eens is met het gebrek aan contact met haar kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedsituatie aanhouden en dat de moeder niet voldoende inzicht heeft in de problematiek. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 30 maart 2023, zodat er verder onderzoek kan worden gedaan naar de opvoedsituatie en de mogelijkheden voor terugplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de moeder.
De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 24 januari 2023.