ECLI:NL:RBROT:2023:5469

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/10/650417 / JE RK 22-3069
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor de opvoedsituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2023 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam minderjarige01], geboren in 2015. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er zorgen waren over de opvoedsituatie bij de moeder, die samenwoonde met haar partner. Er waren signalen van huiselijk geweld en mishandeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft eerder op 30 december 2022 al een voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, waarbij [voornaam minderjarige01] tijdelijk bij de grootvader moederszijde werd geplaatst.

Tijdens de zitting op 10 januari 2023 is de situatie opnieuw besproken. De moeder heeft aangegeven dat zij het verzoek begrijpt, maar dat zij het niet eens is met het gebrek aan contact met haar kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedsituatie aanhouden en dat de moeder niet voldoende inzicht heeft in de problematiek. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 30 maart 2023, zodat er verder onderzoek kan worden gedaan naar de opvoedsituatie en de mogelijkheden voor terugplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de moeder.

De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 24 januari 2023.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens : C/10/650417 / JE RK 22-3069
datum uitspraak: 10 januari 2023

beschikking uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[minderjarige01]

geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[moeder01] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats01] .

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit:

- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 30 december 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken,
- de aanvullende informatie van de Raad van 6 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 6 januari 2023.
Op 10 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [naam01] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, mw. [naam02] .

De feitenHet ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] wordt uitgeoefend door de moeder.

[voornaam minderjarige01] verblijft bij de grootvader moederszijde.
Bij beschikking van 30 december 2022 is [voornaam minderjarige01] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 30 december 2022 tot 30 maart 2023. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] in een voorziening voor netwerkpleegzorg verleend, te weten bij de grootvader moederszijde, voor de duur van vier weken. De beslissing op het overig verzochte is aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De Raad heeft verzocht [voornaam minderjarige01] met spoed uit huis te plaatsen in een voorziening voor netwerkpleegzorg voor de duur van drie maanden.

Het standpunt van de Raad

De Raad handhaaft het resterende deel van het verzoek en licht het als volgt toe. Er zijn zorgen over de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige01] , omdat er in de thuissituatie bij de moeder sprake zou zijn van huiselijk geweld tussen de moeder en haar partner. Ook heeft [voornaam minderjarige01] verteld dat hij door de partner van de moeder en de moeder geslagen wordt. Om die reden is begin december 2022 de veiligheidsafspraak gemaakt dat de moeder [voornaam minderjarige01] niet meer mocht meenemen naar haar partner in Amsterdam. De moeder heeft dit echter wel gedaan. Omdat er geen zicht was op [voornaam minderjarige01] is door de Raad een spoedverzoek ingediend. [voornaam minderjarige01] is bij de grootvader moederszijde geplaatst.
De moeder woonde begeleid bij Firmitas, maar nu zij bij haar vriend is ingetrokken is dat niet meer het geval. Het is belangrijk dat het verblijf van [voornaam minderjarige01] bij grootvader moederszijde wordt voortgezet, zodat nader onderzoek kan worden gedaan naar de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige01] bij de moeder en bij haar partner in Amsterdam en onderzocht kan worden in hoeverre de moeder in staat is aan te sluiten bij de (opvoed)behoeften van [voornaam minderjarige01] . In het kader van het onderzoek is het belangrijk dat zowel de moeder als haar vriend openheid van zaken geven, zodat de juiste hulpverlening kan worden ingezet

Het standpunt van de GI

De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. De moeder werkt nu, anders dan eerder het geval was, goed mee aan de hulpverlening. Het is belangrijk dat zij dit blijft doen. Nu de moeder bij haar vriend in Amsterdam is ingetrokken, is er geen begeleiding meer voor de moeder bij het huishouden en de opvoeding van [voornaam minderjarige01] . Het is daarom belangrijk dat wordt onderzocht hoe deze hulpverlening in de toekomst kan worden vormgegeven.

Het standpunt van de belanghebbende

De moeder begrijpt het verzoek en de gegeven beschikking, gezien de zorgen die er zijn. Zij kan accepteren dat [voornaam minderjarige01] voorlopig bij haar vader verblijft. Zij is het er echter niet mee eens dat hij haar niet op de hoogte houdt en dat er weinig contact is tussen haar en [voornaam minderjarige01] . De moeder erkent dat zij [voornaam minderjarige01] in het verleden weleens fysiek heeft gecorrigeerd, maar inmiddels doet zij dat niet meer. Daarnaast ontkent zij dat er tussen haar en haar partner sprake is van huiselijk geweld. Wel stoeien zij af en toe met elkaar. De moeder woonde begeleid bij Firmitas, maar inmiddels vindt zij dat zij zelfstandig kan wonen. Er zou een ambulant begeleider voor haar worden geregeld. Haar partner vindt begeleiding in de thuissituatie echter niet nodig. De moeder hoopt dat [voornaam minderjarige01] snel terug naar haar kan.

De verdere beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er al langere tijd zorgen zijn over de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige01] . Gezien deze zorgen heeft Firmitas, waar de moeder met [voornaam minderjarige01] verbleef, een melding gedaan. De Raad heeft vervolgens besloten een onderzoek te starten. Vanwege de signalen over huiselijk geweld tussen de moeder en haar partner en mishandeling van [voornaam minderjarige01] zijn op 2 december 2022 veiligheidsafspraken met de moeder gemaakt. Afgesproken is toen onder meer dat de moeder [voornaam minderjarige01] niet meer zou meenemen naar haar partner in Amsterdam. Op 30 december 2022 is gebleken dat de moeder [voornaam minderjarige01] toch had meegenomen naar haar partner in Amsterdam. Zij heeft daarbij tegen de grootvader moederszijde gelogen dat [voornaam minderjarige01] elders verbleef, te weten bij een nicht in Zeeland.
Door haar handelen heeft de moeder [voornaam minderjarige01] aan een onveilige opvoedsituatie blootgesteld. Bij voormelde beschikking is [voornaam minderjarige01] daarom voorlopig onder toezicht gesteld en met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de grootvader moederszijde geplaatst. De moeder zegde daarop aanvankelijk toe op 2 januari 2023 naar Rotterdam te zullen terugkeren om daar met [voornaam minderjarige01] te verblijven. Uiteindelijk heeft zij echter aangegeven bij haar partner in Amsterdam te willen blijven en niet naar Firmitas te willen terugkeren.
Er zijn zorgen zijn over de leerbaarheid van de moeder. De vraag is in hoeverre zij inzicht heeft in de problematiek en de gevolgen hiervan voor de ontwikkeling en de veiligheid van [voornaam minderjarige01] . Daarbij komt dat de moeder de hulpverlening de laatste maanden op afstand heeft gehouden. Zij heeft afspraken afgezegd en was soms onbereikbaar voor de hulpverlening.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat voormelde beschikking moet worden gehandhaafd en dat het in het belang van [voornaam minderjarige01] is dat zijn verblijf bij de grootvader moederszijde voorlopig wordt voortgezet. De komende periode zal zowel de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige01] bij de moeder en bij haar partner als het opvoedershandelen van de moeder door de Raad worden onderzocht. Mede aan de hand van de resultaten van dit onderzoek moet bekeken worden of en onder welke voorwaarden naar een terugplaatsing van [voornaam minderjarige01] bij de moeder kan worden toegewerkt. In dit verband is het van belang dat er regelmatig contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige01] plaatsvindt en dat de moeder en haar partner open en transparant zijn over wat er speelt.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).

De beslissing

De kinderrechter:
handhaaft beschikking van 30 december 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de grootvader moederszijde, tot 30 maart 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2023 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.L. Blijdorp als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 24 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.