ECLI:NL:RBROT:2023:5446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
10135860
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzingsvonnis in civiele procedure over VvE-eisen en ontruiming

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres01] en de gedaagden, waaronder [gedaagde01], [gedaagde02] en [gedaagde03]. De procedure betreft een geschil over eisen die door de Vereniging van Eigenaren (VvE) zijn gesteld, waaronder de verplichting voor gedaagden om zich te houden aan het Modelreglement 1983 en de betaling van boetes. De kantonrechter heeft vastgesteld dat hij niet bevoegd is om te oordelen over de eisen die van onbepaalde waarde zijn, en heeft de zaak voor deze punten verwezen naar het team handel en haven van de rechtbank. De zaak zal daar worden behandeld door mr. G.A. Vriezen onder zaaknummer 657402 HAZA 23-418. De kantonrechter heeft ook een aantal eisen afgewezen, waaronder de eis tot betaling van een bedrag dat hoger is dan de opgelegde boetes. De zaak is complex en betreft meerdere gedaagden, waarbij de kantonrechter heeft opgemerkt dat de gedaagden niet in persoon kunnen procederen en dat zij een advocaat nodig hebben. De verdere beslissingen zijn aangehouden tot een later moment.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10135860 \ CV EXPL 22-30671
datum uitspraak: 12 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. Smith,
tegen

1..[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gemachtigde: mr. A.F.M. den Hollander,
2. [gedaagde02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gemachtigde: mr. J. van Cortenberghe-van Dam,
3. [gedaagde03],
woonplaats: [woonplaats03] ,
gemachtigde: mr. C.S. Winter,
gedaagden.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘gedaagden’ genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk ‘ [gedaagde01] ’, ‘ [gedaagde02] ’ en ‘ [gedaagde03] ’ genoemd. [gedaagde01] en [gedaagde02] worden hierna gezamenlijk ‘ [gedaagden 1&2] ` genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 29 september 2022, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde01] , met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde02] , met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde03] ;
  • de akte overlegging producties van [eiseres01] , met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres01] ;
1.2.
Op 14 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2..Het geschil

2.1.
De VvE eist, woordelijk weergegeven:
Primair
Te verklaren voor recht dat [gedaagden 1&2] en [gedaagde03] het gebruik van de privé ruimten is ontzegd;
[gedaagden 1&2] te bevelen het appartement aan de [adres01] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, met machtiging van [eiseres01] om de ontruiming zo nodig via de deurwaarder te doen uitvoeren, desnoods met behulp van de sterke arm, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden 1&2] tot vergoeding van de kosten van ontruiming;
[gedaagde03] te bevelen het appartement aan de [adres01] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, met machtiging van [eiseres01] om de ontruiming zo nodig via de deurwaarder te doen uitvoeren, desnoods met behulp van de sterke arm, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde03] tot vergoeding van de kosten van ontruiming;
[gedaagden 1&2] te verbieden, na ontruiming, het appartement en het appartementencomplex te betreden, op straffe van een aan [eiseres01] te betalen dwangsom van € 500,00 per overtreding, tot een maximum van
€ 50.000,00 is bereikt;
[gedaagde03] te verbieden, na ontruiming, [gedaagden 1&2] in het appartement en het appartementencomplex toe te laten, op straffe van een aan [eiseres01] te betalen dwangsom van € 500,00 per overtreding, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt;
Subsidiair ten aanzien van [gedaagden 1&2]
6. Te beslissen dat [gedaagden 1&2] op grond van artikel 5:120 lid 3 BW is gebonden aan het Modelreglement 1983 althans in ieder geval aan artikelen 24, 25, 26 en 27 van het Modelreglement 1983;
Subsidiair ten aanzien van [gedaagde03]
7. [gedaagde03] te gebieden om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tegen [gedaagden 1&2] een ontruimingsvordering in te stellen, op straffe van een aan [eiseres01] te betalen dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde03] in verzuim is, tot een maximum van € 50.000,00;
Voorts
8. [gedaagde03] te veroordelen tot betaling aan [eiseres01] van € 13.311,44 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vervaldata van de facturen tot de dag der algehele voldoening;
Primair, subsidiair en voorts
9. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2.
Gedaagden zijn het niet eens met de eisen.

3..De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is niet bevoegd om deze zaak te behandelen voor zover die ziet op de eisen onder de punten 1 t/m 5 en 7. Die eisen van [eiseres01] zijn van onbepaalde waarde en de kantonrechter is voorlopig van oordeel dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat die gewaardeerd moeten worden op een bedrag lager dan € 25.000,00 (artikel 93 onder b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Ook is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat het bij voornoemde eisen niet gaat om een zaak zoals omschreven in artikel 93 onder c Rv; de enkele bevoegdheid van de kantonrechter ten aanzien van de eis onder punt 6 brengt niet mee dat de kantonrechter ook ten aanzien van de andere eisen bevoegd is. De eisen bevatten hiervoor onvoldoende samenhang. Ten slotte merkt de kantonrechter op dat de uitspraak waarnaar [eiseres01] verwijst bij randnummer 51 in haar dagvaarding afkomstig is van de voorzieningenrechter van het ‘team kanton en handelsrecht’ van de rechtbank Overijssel, en dus niet expliciet van de kantonrechter als bedoeld in artikel 93 Rv.
3.2.
De zaak wordt daarom ten aanzien van de geëiste punten 1 t/m 5 en 7 verwezen naar het team handel en haven van deze rechtbank. Aldaar zal de zaak worden behandeld door mr. G.A. Vriezen onder zaaknummer 657402 HAZA 23-418. Met partijen is tijdens de mondelinge behandeling besproken dat er geen behoefte bestaat aan nog een mondelinge behandeling na verwijzing; ook zal geen gelegenheid worden geboden tot het nemen van nadere aktes. De zaak zal voor vonnis komen te staan op 5 juli 2023.
3.3.
Ten aanzien van de eis onder punt 6 zal de zaak worden verwezen naar de rolzitting van de kantonrechter van 20 juli 2023 om 13:30 uur, waarop vervolgens een datum voor vonnis zal worden bepaald. Punt 6 betreft een subsidiaire eis; de beoordeling hiervan zal aan de orde komen wanneer op de primaire eisen (1 t/m 5) zal zijn beslist.
3.4.
Ten aanzien van de eis onder punt 8 overweegt de kantonrechter als volgt. Het bedrag waarvan [eiseres01] betaling vordert, bestaat uit boetes die [gedaagde03] verschuldigd zou zijn aan [eiseres01] . De boetes zijn opgelegd door de bestuurder van [eiseres01] . Die meent de bevoegdheid daartoe te kunnen ontlenen aan artikel 29 van het modelreglement 1983. Dit modelreglement is van toepassing verklaard in de splitsingsakte van 2 april 1985.
3.5.
In artikel 29 van het modelreglement is het volgende bepaald:
Artikel 29
1.
Bij overtreding van één der bepalingen van de wet, van het reglement of van het huishoudelijk reglement, hetzij door een eigenaar, hetzij door een gebruiker, zal het bestuur de betrokkene een schriftelijke waarschuwing doen toekomen per aangetekende brief en hem wijzen op de overtreding.
2.
Indien de betrokkene geen gevolg geeft aan de waarschuwing kan de vergadering hem een boete opleggen van ten hoogste een bedrag dat nader in de akte zal worden bepaald voor elke overtreding, onverminderd de gehoudenheid van de overtreder tot schadevergoeding […]”
3.6.
Volgens deze bepaling kan de vergadering van [eiseres01] een boete opleggen, niet de bestuurder. In het onderhavige geval heeft de bestuurder echter de boetes opgelegd. Op de voet van artikel 2:14 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang bezien met artikel 5:129 lid 1 BW zijn de besluiten tot het opleggen van boetes nietig, nu zij in strijd zijn met het modelreglement waarnaar in de splitsingsakte wordt verwezen. Anders dan [eiseres01] meent is bekrachtiging van dit besluit door de vergadering niet mogelijk; bekrachtiging is alleen aan de orde als het gaat om het ontbreken van een voorafgaande handeling van of mededeling aan een ander dan het orgaan dat het besluit heeft genomen (artikel 2:14 lid 2 BW) en daarvan is hier geen sprake.
3.7.
De kantonrechter merkt nog op dat het onder punt 8 gevorderde bedrag hoger is dan de som van de opgelegde boetes. Het verschil bestaat uit twee maandelijkse VvE-bijdragen. De VvE heeft onvoldoende gesteld om het deel van het onder punt 8 gevorderde bedrag dat geen betrekking heeft op boetes in deze procedure toewijsbaar te achten.
3.8.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter voornemens de eis onder punt 8 af te wijzen; dat zal gebeuren in het later te wijzen eindvonnis.
3.9.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van de procedure aangehouden.

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verwijst de zaak, voor zover die ziet op de eisen onder de punten 1 t/m 5 en 7 naar de civiele rol van het team handel en haven van
woensdag 24 mei 2023 om 10.00 uur;
4.2.
bepaalt dat de zaak aldaar zal worden behandeld door mr. G.A. Vriezen onder zaaknummer 657402 HAZA 23-418 en dat de zaak voor vonnis komt te staan op 5 juli 2023;
4.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van voornoemde procedure niet in persoon kunnen procederen, maar dat zij hiervoor een advocaat nodig hebben;
4.4.
wijst [eiseres01] erop dat een griffierecht is verschuldigd van € 676,00 doordat de zaak deels is verwezen en dat dit bedrag binnen vier weken na de hiervoor genoemde roldatum moet zijn betaald, waarvoor [eiseres01] een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) zal ontvangen;
4.5.
wijst gedaagden erop dat zij ieder griffierecht moeten betalen van € 314,00 omdat deze zaak deels is verwezen en dat dit bedrag binnen vier weken na de hiervoor genoemde roldatum moet zijn betaald, waarvoor gedaagden een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) zullen ontvangen;
4.6.
wijst gedaagden erop dat een persoon die onvermogend is (een laag inkomen heeft), minder griffierecht hoeft te betalen, als hij op het moment waarop het griffierecht in rekening wordt gebracht heeft opgestuurd:
een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of als dit niet mogelijk is in verband met omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, of;
een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging);
4.7.
verwijst de zaak, voor zover die ziet op de eisen onder de punten 6, 8 en 9, naar de rolzitting van de kantonrechter van
donderdag 20 juli 2023 om 13:30 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
48637