ECLI:NL:RBROT:2023:5431

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
570617
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onderaannemingsovereenkomst en verrekening met voorschotten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser01] en [gedaagde01] c.s. over een onderaannemingsovereenkomst. [eiser01] vorderde betaling van onbetaalde facturen die hij had gestuurd aan [gedaagde01] voor geleverde materialen en verrichte werkzaamheden in de periode van september tot en met december 2016. De totale vordering bedroeg € 144.145,86, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde01] verweerde zich door te stellen dat [eiser01] niet aan zijn stelplicht had voldaan en dat hij eerder incassotrajecten had gestart zonder succes. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde01] niet kon bewijzen dat de facturen onjuist waren en dat de vorderingen van [eiser01] in beginsel toewijsbaar waren, behoudens eventuele verrekening met door [gedaagde01] gedane voorschotbetalingen. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor bewijslevering door [eiser01] over de hoogte van de aanneemsom voor een specifiek project. Tevens werd de reconventionele vordering van [gedaagde01] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De proceskosten in reconventie werden toegewezen aan [gedaagde01].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/570617 / HA ZA 19-284
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Den Haag,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Kooiman te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01],
gevestigd te Ouddorp,
2
[gedaagde02],
wonende te Ouddorp,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. R.F. Ronday te Mijdrecht.
Partijen zullen hierna [eiser01] , [gedaagde01] , [gedaagde01] c.s. (gedaagden gezamenlijk) en [gedaagde02] (gedaagde onder 2) worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 juli 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken
  • de akte overlegging producties, tevens akte uitlating van de zijde van [gedaagde01] c.s. van 1 september 2021
  • de antwoordakte van de zijde van [eiser01] van 29 september 2021
  • de akte uitlating van de zijde van [gedaagde01] c.s. van 24 november 2021
  • de antwoordakte van de zijde van [eiser01] van 22 december 2021.
1.2.
Tenslotte is het vonnis nader bepaald op vandaag.

2..De verdere beoordeling

1..inleiding

In het tussenvonnis van 21 juli 2021 is de zaak verwezen naar de rol om [gedaagde01] c.s. in de gelegenheid te stellen bescheiden met bijbehorende specificaties in het geding te brengen (genoemd onder 4.6 en 4.9 in dat vonnis) en zich uit te laten over de onder 4.10 en 4.11 in dat vonnis genoemde punten. Daarnaast is [gedaagde01] toegelaten te bewijzen dat de betalingen die door haar zijn gedaan aan [naam01] betrekking hebben op door [eiser01] uitgevoerde werkzaamheden waarvan hij in deze procedure betaling vordert, en dat [eiser01] zich ermee akkoord heeft verklaard dat betalingen aan (het bedrijf van) zijn broer als aan hem gedaan konden worden beschouwd.
[eiser01] is in dat vonnis in de gelegenheid gesteld om bij antwoordakte de onder 4.7 en 4.8 vermelde bescheiden over te leggen.
2.1.
De rechtbank geeft hierna in het kort weer waarop [eiser01] zijn vorderingen baseert en welke verweren [gedaagde01] c.s. daartegen hebben gevoerd.
2.2.
[eiser01] baseert zijn vordering tegen [gedaagde01] , tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
Hij heeft met [gedaagde01] een overeenkomst van onderaanneming gesloten. Als onderaannemer heeft hij in de periode september tot en met december 2016 materialen geleverd en werkzaamheden verricht en laten verrichten voor opdrachtgevers van [gedaagde01] . Daarvoor heeft hij tussen 4 november en 7 december 2016 aan [gedaagde01] rekeningen gestuurd tot een totaalbedrag van € 144.145,86. [gedaagde01] weigert die te voldoen. Zij moet hem daarom ook de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten betalen, evenals de kosten van het beslag.
[gedaagde02] heeft als bestuurder van [gedaagde01] willens en wetens bewerkstelligd en toegelaten dat [gedaagde01] haar contractuele verplichtingen jegens hem niet nakomt. Daarvan kan haar een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt. Zij heeft daardoor onrechtmatig jegens hem gehandeld en moet hem de daardoor geleden schade vergoeden. Die schade is gelijk aan het bedrag aan onbetaald gebleven facturen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde01] c.s. moeten worden veroordeeld in de proceskosten.
2.3.
[gedaagde01] voert, samengevat en voor zover van belang, het volgende aan.
[eiser01] heeft nagelaten melding te maken van het feit dat hij voor de vordering tot betaling van zijn rekeningen al drie keer eerder een incassotraject is gestart, en dat ook weer heeft gestaakt, en dat hij [gedaagde02] heeft bedreigd. Daardoor heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan en heeft hij getracht de rechtbank op het verkeerde been te zetten. Dat is strijdig met de eisen van een goede procesorde. Hij moet daarom in zijn vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het bedrijf [bedrijf01] staat op naam van [naam01] , een broer van [eiser01] , maar het is in werkelijkheid van [eiser01] , die in dit bedrijf door [naam01] wordt vertegenwoordigd. [gedaagde01] heeft daarover met [eiser01] en zijn broer afspraken gemaakt.
Die hielden onder meer in dat betalingen aan [naam01] gedaan, zouden gelden als betalingen aan [eiser01] .
[eiser01] en zijn broer hebben niet op de juiste wijze gefactureerd voor arbeid en materialen en hebben geen deugdelijke onderbouwing gegeven van uren en werkzaamheden. Ook ontbreekt een correcte facturering van brandstofkosten. De rekeningen zijn dan ook niet juist.
Bovendien heeft [eiser01] meer bedragen ontvangen dan door hem in rekening is gebracht. Anders dan [eiser01] stelt, heeft [gedaagde01] immers voorschotten aan hem en aan [bedrijf01] betaald voor de werkzaamheden van september tot en met december 2016.
[gedaagde01] heeft van verschillende opdrachtgevers klachten ontvangen over de kwaliteit van de door [eiser01] verrichte werkzaamheden en over te hoge declaraties van uren en gebruikte materialen.
[gedaagde01] bestrijdt de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser01] is eerder drie incassotrajecten tegen haar gestart. Het gaat niet aan nu incassokosten te claimen.
[gedaagde02] bestrijdt met klem dat zij “willens en wetens zou hebben bewerkstelligd en toegelaten dat [gedaagde01] haar contractuele verplichtingen jegens hem niet nakomt”.
3.1.
Om te kunnen beoordelen of [gedaagde01] al dan niet terecht betaling van de facturen van [eiser01] achterwege heeft gelaten heeft de rechtbank na de mondelinge behandeling informatie van beide partijen verlangd over de projecten waarop die facturen betrekking hadden.
3.2.
De rechtbank verlangde van [gedaagde01] , ter onderbouwing van haar verweer dat de facturen van [eiser01] onvoldoende zijn gespecificeerd en onderbouwd, de overlegging van alle bij haar voorhanden bescheiden, gespecificeerd en geordend naar project, met bijvoeging van
a) de door [eiser01] opgestelde begroting,
b) de offerte aan de opdrachtgever,
c) de opdrachtbevestiging van de opdrachtgever,
d) de van [eiser01] ontvangen urenlijsten,
e) de facturen met bijbehorende specificaties van de in rekening gebrachte posten,
f) de van opdrachtgever ontvangen betalingen.
3.3.
De rechtbank heeft van [eiser01] verlangd daarna voor elk project leesbare en naar datum geordende urenoverzichten zoals die aan [gedaagde01] zijn verstrekt over te leggen, met daarbij de vermelding van
a) het aantal uren dat per project is gewerkt en
b) een uitleg per project hoe dat aantal uren is te relateren aan de bij [gedaagde01] in rekening gebrachte bedragen.
Wat de door [eiser01] aangeschafte materialen betreft heeft de rechtbank gevraagd om overlegging van bankafschriften van de ING waaruit die betalingen blijken. Ook heeft de rechtbank van [eiser01] verlangd een compleet overzicht te verstrekken van alle maandoverzichten die hij in 2016 aan [gedaagde01] heeft toegezonden.
3.4.
Tenslotte heeft de rechtbank [gedaagde01] toegelaten te bewijzen dat de door haar aan [naam01] gedane betalingen betrekking hebben op door [eiser01] uitgevoerde werkzaamheden, meer in het bijzonder op de werkzaamheden waarvan [eiser01] in dit geding betaling vordert en dat [eiser01] zich ermee akkoord heeft verklaard dat betalingen aan (het bedrijf van) zijn broer [naam01] als aan hem gedaan konden worden beschouwd.
4 niet-ontvankelijkheid?
De rechtbank oordeelt over het primaire verweer van [gedaagde01] dat [eiser01] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, als volgt. Ingevolge artikel 111 onder d in verbinding met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet de eiser in de dagvaarding de feiten stellen waaraan het recht de door hem ingeroepen gevolgen verbindt, en dat volledig en naar waarheid. Het is niet nodig alle feiten tot in detail te stellen. Het volstaat dat de essentiële elementen van de argumentatie die tot toewijsbaarheid van het gevorderde moet leiden worden gesteld. De verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren brengt niet mee dat in de dagvaarding feiten moeten worden vermeld die in de visie van die eisende partij niet relevant zijn. De door [gedaagde01] genoemde feiten die door [eiser01] niet in de dagvaarding zijn gesteld, zijn geen feiten die hij op grond van artikel 111 onder d in verband met artikel 21 Rv in zijn dagvaarding had moeten opnemen. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde01] slaagt daarom niet.
5 inhoudelijke beoordeling
5.1.
[eiser01] vordert betaling van zeven rekeningen, die, zo stelt hij, betrekking hebben op werkzaamheden die zijn uitgevoerd in de periode september tot en met december 2016. Het verweer van [gedaagde01] houdt in dat die rekeningen niet kloppen. Ook verwijst zij naar van opdrachtgevers ontvangen klachten over de kwaliteit van het werk en de in rekening gebrachte uren en materialen. Bovendien, zo voert zij verder aan, heeft [eiser01] al meer bedragen ontvangen dan door hem in rekening gebracht. Zij heeft immers voor de werkzaamheden van september tot en met december 2016 voorschotten aan hem en aan [bedrijf01] betaald. Om die redenen weigert zij (verdere) betaling.
5.2.
De rechtbank begrijpt het verweer van [gedaagde01] over de betaling van voorschotten aldus dat [gedaagde01] , voor het geval zij toch enig bedrag aan [eiser01] zou moeten betalen, dat bedrag wil verrekenen met de voorschotten die zij aan [eiser01] en aan [naam01] heeft betaald. De rechtbank komt op dat verrekeningsverweer hierna onder 11 terug.
6 bewijsstukken m.b.t. gewerkte uren en materiaal6.1. De door [eiser01] en [gedaagde01] gevolgde werkwijze bij de uitvoering van de door hen gesloten overeenkomst van onderaanneming kwam erop neer dat [eiser01] de gewerkte uren en bestede materialen per project bijhield. [eiser01] noteerde met de hand de per dag gewerkte uren op kladjes en maakte van die kladjes foto’s, die hij via Whatsapp of e-mail aan [gedaagde01] stuurde. [gedaagde01] heeft op verzoek van de rechtbank urenstaten die zij destijds van [eiser01] heeft ontvangen overgelegd. Daartoe zijn de van [eiser01] ontvangen foto’s weer gefotokopieerd en geprint. Daardoor zijn deze urenstaten veelal onduidelijk en soms zelfs nauwelijks leesbaar. [gedaagde01] kan die onduidelijkheid niet aan [eiser01] tegenwerpen omdat zij met die wijze van opgave destijds kennelijk geen probleem heeft gehad en de foto’s van de kladjes toen heeft gebruikt om de facturen aan haar opdrachtgevers op te stellen. (Denkbaar was geweest dat zij de foto’s van de kladjes in haar eigen administratie omzette in ordentelijke urenstaten, maar daartoe heeft zij kennelijk geen reden gezien.)
6.2.
Deze op destijds bestaand wederzijds vertrouwen gebaseerde werkwijze heeft tot gevolg dat de rechtbank thans slechts in beperkte mate is voorzien van “harde” en oorspronkelijke gegevens over gewerkte uren. Voor de gewerkte uren zijn er bij de meeste projecten drie “bronnen”: de bij dagvaarding door [eiser01] overgelegde urenstaten, in de vorm van geprinte foto’s van de kladjes, de door [gedaagde01] als van [eiser01] ontvangen overgelegde urenstaten en de door [eiser01] bij zijn akte van 29 september 2021overgelegde staten.
6.3.
[gedaagde01] voert bij verschillende projecten aan dat de door [eiser01] bij zijn akte van 29 september 2021 overgelegde urenstaten niet de staten zijn die hij eerder, in 2016, aan haar, dan wel eerder in deze procedure heeft aangeleverd. Dat is echter niet verwonderlijk, omdat de rechtbank in het tussenvonnis van 21 juli 2021 [eiser01] heeft gevraagd om
“per project leesbare en naar datum geordende urenoverzichten, zoals deze aan [gedaagde01] ter beschikking zijn gesteld, in het geding te brengen, met vermelding van a) het totaal aantal uren dat – per project – is gewerkt en b) een uitleg – per project – hoe dat totaalaantal uren is te relateren aan de bij [gedaagde01] in rekening gebrachte geldbedragen.”Met andere woorden: [eiser01] heeft zijn eerdere aan [gedaagde01] gedane opgaven opnieuw moeten maken, maar dan leesbaar en van uitleg voorzien. De rechtbank zal hierna per project beoordelen welke opgave van gewerkte uren bruikbaar (genoeg) is voor de te nemen beslissing.
6.4.
Wat materialen en brandstofkosten betreft verlangt [gedaagde01] terecht van [eiser01] dat hij de kosten daarvan met bewijsstukken staaft. Voor een deel van de materialen waarvan hij betaling vordert geldt dat hij niet (meer) over de bonnen beschikt omdat hij die, zoals hij stelt, aan [gedaagde01] heeft afgegeven. Dat is echter voor zijn risico als eiser.
7 btw
[gedaagde01] voert ten aanzien van verschillende projecten aan dat bij de in de dagvaarding gevorderde bedragen de btw is verlegd, en in de akte van 29 september 2021 de bedragen exclusief btw worden vermeld. Zij verbindt daaraan echter geen (juridische) consequenties, zodat de rechtbank aan dit verweer voorbijgaat.
8 klachten van opdrachtgevers[gedaagde01] voert ten aanzien van verschillende projecten aan dat zij van opdrachtgevers klachten heeft ontvangen over de kwaliteit van de door [eiser01] verrichte werkzaamheden en de aantallen uren en gebruikte materialen. [eiser01] stelt daartegenover dat hij de klachten waarvan hij op de hoogte is gebracht met de grootste zorgvuldigheid heeft gepoogd op te lossen, dan wel heeft opgelost. Het is aan [gedaagde01] om te onderbouwen dat, wanneer, en hoe zij die klachten ter kennis van [eiser01] heeft gebracht, en om opgave te doen van de schade die zij daardoor zou hebben geleden en die zij, zo neemt de rechtbank aan, zou willen verrekenen. Dat heeft zij niet, althans in onvoldoende mate, gedaan. Daarom moet de rechtbank aan dit verweer voorbijgaan.
9 de projecten
De rechtbank bespreekt hierna per project de door [gedaagde01] c.s. overgelegde stukken en verstrekte informatie en de reactie van [eiser01] daarop, alles slechts voor zover dat voor de beslissing relevant is.
9.1.
A.project [adres01],facturen [eiser01] met nummers 2016046, 2016049, 2016055(onder 5), 2016056 (onder 4) en 2016058 (onder 2).
[gedaagde01] :[eiser01] heeft hiervoor geen begroting opgesteld. Het project is op regiebasis aangenomen. Overgelegd worden een opdrachtbevestiging van [gedaagde01] , urenstaten die zij van [eiser01] heeft ontvangen, haar facturen aan de opdrachtgeefster, de door haar van opdrachtgeefster ontvangen betalingen en de bouwtekeningen van het appartement.
Op de door [eiser01] bij haar ingediende urenlijsten staat alleen de omschrijving “43” vermeld. In dezelfde periode was er volgens [gedaagde01] ook een ander project met huisnummer [huisnummer01] . Zij kan daarom niet vaststellen welke uren op het onderhavige project betrekking hebben. Zij betwist dat er in de week van 21 tot 26 november 2026 343 uren zijn gewerkt. Het gaat om een appartement van slechts ongeveer 95 m2.
[eiser01] :over de vermelding “43” is nooit bij hem geklaagd. [gedaagde01] heeft de vermelde uren wel alle doorbelast aan opdrachtgeefster. Voor dit project vordert hij € 48.188,86 exclusief btw, waarvan € 35.942,50 voor arbeid en € 12.246,36 voor materiaal. De bonnen voor materiaal zijn ingeleverd bij [gedaagde01] . Hij heeft het materiaal contant betaald en dus geen rekeningafschriften.
[gedaagde01] :De urenstaten die [eiser01] heeft overgelegd verschillen van de staten die hij in 2016 heeft aangeleverd en van de urenstaten die hij in deze procedure heeft overgelegd.
De opgave is daarom onbetrouwbaar. De onderbouwing van de rekeningen 2016046 en 2016049 in productie 26 voor materialen is nieuw in deze procedure en bovendien niet in het Nederlands gesteld en daarom voor haar niet controleerbaar. Van brandstofkosten verlangt zij terecht bewijsstukken.
[eiser01] :De urenstaten die hij bij akte van 29 september 2021 heeft overgelegd vermelden de uren die op de projecten in opdracht van [gedaagde01] zijn gewerkt.
Brandstofkosten zijn in de voorgaande jaren steeds doorbelast en door [gedaagde01] vergoed.
9.1.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
gewerkte uren
9.1.2.
De rechtbank gaat uit van de urenstaten die [eiser01] bij zijn akte van 29 september 2021 heeft overgelegd. De door [gedaagde01] eerder overgelegde staten die zij van [eiser01] heeft ontvangen geven onvoldoende informatie doordat op de kopieën van de foto’s van de handgeschreven urenstaatjes in de marge data zijn weggevallen. De eerstgenoemde lijsten zijn op zichzelf genomen niet betwist, zowel wat de aantallen als de hoogte van de uurlonen betreft, met uitzondering van de aantallen uren in de week van 21 tot en met 26 november 2016. [gedaagde01] verwijst wat dat laatste betreft naar de beperkte grootte van het appartement dat werd verbouwd en naar de bouwtekeningen, ter onderbouwing van haar verweer dat in de week van 21 tot en met 26 november 2016 geen 343 uren kunnen zijn gewerkt.
Uit de bouwtekeningen en uit de grootte van het appartement kan de rechtbank echter, zonder toelichting, die ontbreekt, niets afleiden over de omvang van de werkzaamheden. Ook de door [gedaagde01] overgelegde opdrachtbevestiging bevat daarvoor onvoldoende informatie, en voor de door [gedaagde01] aan opdrachtgeefster gestuurde rekeningen geldt hetzelfde. Uit de omschrijving op de facturen van [eiser01] kan de rechtbank daarentegen wel in enige mate iets afleiden over de omvang van de werkzaamheden: het blijkt te gaan om sloopwerkzaamheden, nieuwe elektra, waterleiding en cv-installatie, pleisterwerk, betegelen, plaatsen van ramen, leggen van tegels, plavuizen en een eiken vloer, en schilderwerk.
De conclusie is gewettigd, mede op basis van de door [gedaagde01] aan opdrachtgeefster in rekening gebrachte bedragen, dat het ging om een grondige verbouwing. Bij gebreke van voldoende onderbouwing van het verweer van [gedaagde01] gaat de rechtbank daarom uit van de juistheid van de opgave van 343 gewerkte uren in de bewuste week.
[eiser01] heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde01] de door hem opgegeven uren aan opdrachtgeefster heeft doorbelast, zodat de rechtbank mag aannemen dat zij met die uren akkoord was. Twijfel over het juiste aantal uren doordat er twee huisnummers 43 waren komt dan ook te laat. Uit de urenstaten is af te leiden hoe de uren zijn te relateren aan de bij [gedaagde01] in rekening gebrachte bedragen. De rechtbank gaat voor dit project uit van 814 uren à € 14,-, 521 uren à € 15,- en 1.080,5 uren à € 15,-, in totaal een bedrag van
€ 35.418,50, dat terecht door [eiser01] in rekening is gebracht.
Of dit bedrag ook toewijsbaar is hangt af van de vraag in hoeverre verrekend moet worden met door [gedaagde01] verstrekte voorschotten. De rechtbank bespreekt dat hierna onder 11.
materialen
9.1.3.
Voor dit project heeft de rechtbank aan [eiser01] gevraagd om, na verstrekking door [gedaagde01] van de gevraagde gegevens, een nadere onderbouwing bij te brengen van de materialen die hij in de facturen 2016046 en 2016049 in rekening heeft gebracht (bedragen van € 4.700 en € 3.700,86, in totaal: € 8.400,86).
[eiser01] heeft die gegeven in productie 26 bij zijn akte van 29 september 2021. De beide aankoopfacturen zijn in het Slowaaks gesteld, maar stemmen exact overeen met de bij dagvaarding (productie 2, als eerste 2) overgelegde facturen die vergezeld waren van een Nederlandse vertaling en dus bekend moeten zijn bij [gedaagde01] . Uit de overgelegde kopieën blijkt dat de betreffende materialen in Slowakije zijn aangekocht op 24 en 31 oktober 2016 en zijn betaald op 7, respectievelijk 9 november 2016. Ter toelichting heeft [eiser01] vermeld dat de verschillen tussen de aankoopkosten en de aan [gedaagde01] in rekening gebrachte bedragen samenhangen met de vervoerskosten. [gedaagde01] heeft deze opgave en toelichting niet gemotiveerd bestreden, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan. Een totaalbedrag van
€ 8.400,86is terecht in rekening gebracht.
Of dit bedrag ook toewijsbaar is hangt af van de vraag in hoeverre verrekend moet worden met door [gedaagde01] verstrekte voorschotten. De rechtbank bespreekt dit hierna onder 11.
Wat de overige in rekening gebrachte materialen betreft: [eiser01] heeft daarvan geen bewijsstukken kunnen overleggen, wat voor zijn risico komt. In zoverre is zijn vordering in elk geval niet toewijsbaar.
brandstofkosten
9.1.4.
[eiser01] heeft geen bewijsstukken overgelegd van de brandstofkosten. Die kosten zijn als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar.
9.2.
B.project [adres02] ,
factuur [eiser01] met nummer 2016055 (onder 1)[gedaagde01] :[eiser01] heeft hiervoor geen begroting opgesteld. Het project is op regiebasis aangenomen. De opdrachtgever was een regelmatig terugkerende opdrachtgever, die de leiding had over de werkzaamheden, tegen een vooraf vastgesteld tarief.
Overgelegd worden twee e-mailberichten waaruit de opdrachtbevestiging blijkt.
heeft voor dit project aan haar geen urenstaten verstrekt. Zij acht het verwonderlijk dat [eiser01] aan haar exact hetzelfde bedrag in rekening heeft gebracht als zij aan haar opdrachtgever.
[eiser01] :[gedaagde01] heeft aan haar opdrachtgever € 2.686,20 inclusief btw in rekening gebracht en ontvangen. Hij heeft [gedaagde01] wel een urenstaat gegeven. Hij legt die over. Hij heeft aan [gedaagde01] € 2.200,- exclusief btw in rekening gebracht.
[gedaagde01] :zij betwist de door [eiser01] overgelegde urenstaten. Die verschillen van wat [eiser01] eerder in de procedure heeft overgelegd. Zij heeft overgelegd wat zij van [eiser01] heeft ontvangen. Dat dat moeilijk leesbaar is valt [eiser01] te verwijten, die de staten heeft opgesteld.
[eiser01] :het bedrag van € 2.200,- moet zijn € 2.220,- zijn. [gedaagde01] erkent dat hij op dit project werkzaamheden heeft verricht, maar laat in het midden wat hem, [eiser01] , daarvoor toekomt.
9.2.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
gewerkte uren
9.2.2.
[gedaagde01] betwist niet dat door [eiser01] op dit project werkzaamheden zijn uitgevoerd. Zij stelt enerzijds dat zij van [eiser01] geen urenstaten heeft ontvangen, en verwijst, ter betwisting van de bij akte van 29 september 2021 overgelegde urenstaat, naar het verschil met de urenstaten die [eiser01] bij dagvaarding en in de overige processtukken zou hebben overgelegd. Anderzijds verwijst zij naar wat zij van [eiser01] heeft ontvangen en verwijt hem de slechte leesbaarheid daarvan. Niet ontvangen en wel ontvangen, dat rijmt niet met elkaar.
De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de urenstaat die [eiser01] bij zijn akte van 29 september 2021 heeft overgelegd. Uit de urenstaat is af te leiden hoe de uren zijn te relateren aan de bij [gedaagde01] in rekening gebrachte bedragen.
De rechtbank gaat voor dit project uit van 170 uren à € 13,-, in totaal een bedrag van
€ 2.210,-, dat terecht door [eiser01] in rekening is gebracht.
Of dit bedrag ook toewijsbaar is hangt af van de vraag in hoeverre verrekend moet worden met door [gedaagde01] verstrekte voorschotten. De rechtbank bespreekt dat hierna onder 11.
9.3.
C.project [adres03]
factuur [eiser01] 2016055(onder 1)
[gedaagde01] :[eiser01] heeft hiervoor geen begroting opgesteld. Het project is op regiebasis aangenomen. Overgelegd worden de door [eiser01] opgestelde begroting, de opdrachtbevestiging met opgave van de te verrichten werkzaamheden, de van [eiser01] ontvangen urenstaten, de urenstaten van een ander werk, waaruit blijkt dat [eiser01] op
24 augustus 2016 12 uren dubbel heeft geschreven, de factuur en de notulen van de oplevering. [eiser01] weigerde antwoord te geven op haar vragen naar aanleiding van klachten van opdrachtgever over gewerkte uren en gebruikte materialen. Als gevolg daarvan heeft zij in rekening gebrachte bedragen moeten laten vervallen.
[eiser01] :Hij vordert voor dit project een bedrag van € 4.701,-. Hij legt een urenstaat over, die uitkomt op 374 uren à € 12,50, in totaal € 4.675,-. De door [gedaagde01] overgelegde urenstaten zijn slecht leesbaar, incompleet en onjuist.
[gedaagde01]: De bij akte van 29 september als productie 28 overgelegde urenstaat is nieuw voor haar. Dit is niet de urenstaat die [eiser01] in 2016 heeft aangeleverd.
[eiser01] :De urenstaten die hij bij akte van 29 september 2021 heeft overgelegd vermelden de uren die op de projecten in opdracht van [gedaagde01] zijn gewerkt.
9.3.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
gewerkte uren
9.3.2.
De urenstaat die [gedaagde01] als in 2016 van [eiser01] voor dit project ontvangen heeft overgelegd bij haar akte van 1 september 2021 loopt van 15 tot en met 27 augustus 2016.
De urenstaat die [eiser01] bij zijn antwoordakte heeft overgelegd loopt van 24 september tot en met 11 oktober 2016.
De urenstaten die [eiser01] bij dagvaarding (productie 2) met de vermelding “ [adres03] ” en “ [huisnummer02] ” heeft overgelegd zijn weliswaar slecht leesbaar, maar met een loep valt met voldoende mate van zekerheid te constateren dat de daarop vermelde uren grotendeels overeenstemmen met de laatst door [eiser01] overgelegde urenstaat.
De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van die laatste urenstaat.
Uit die staat is af te leiden hoe de uren zijn te relateren aan de bij [gedaagde01] in rekening gebrachte bedragen.
De rechtbank gaat voor dit project uit van 374 uren à € 12,50, in totaal een bedrag van
€ 4.675,-, dat terecht door [eiser01] in rekening is gebracht.
Of dit bedrag ook toewijsbaar is hangt af van de vraag in hoeverre verrekend moet worden met door [gedaagde01] verstrekte voorschotten. De rechtbank bespreekt dat hierna onder 11.
9.4.
Dproject [adres04]
facturen [eiser01] met nummers 2016055 (onder 3), 2016056 (onder 2) en 2016059 (onder1)
[gedaagde01] :[eiser01] heeft hiervoor geen begroting opgesteld. Overgelegd worden de opdrachtbevestiging, de urenstaten van [eiser01] , de facturen van [gedaagde01] en de betalingen van opdrachtgever. Er waren meerdere projecten voor deze opdrachtgever ( [naam02] voor Big Sign). [eiser01] heeft op de urenstaten steeds “ [naam02] ” vermeld, maar heeft de staten niet nader gespecificeerd. De opdrachtgever heeft niet volledig betaald en er is een incassotraject gestart dat in een schikking is geëindigd voor alle openstaande posten onder de projecten D, I en K.
[eiser01] :Hij vordert voor dit project een bedrag van € 14.910,-, waarvan € 275,- aan materiaalkosten.
[gedaagde01] :De bij akte van 29 september als productie 30 overgelegde urenstaat is niet de urenstaat die [eiser01] in 2016 heeft aangeleverd en verschilt van wat [eiser01] eerder in de procedure heeft overgelegd. |De materiaalkosten zijn niet met bewijsstukken gestaafd en uit productie 42 van [eiser01] valt niet af te leiden welke uitgaven betrekking hebben op welk project.
[eiser01] :De urenstaten die hij bij akte van 29 september 2021 heeft overgelegd vermelden de uren die op de projecten in opdracht van [gedaagde01] zijn gewerkt.
9.4.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
gewerkte uren
9.4.2.
De urenstaten die [gedaagde01] heeft overgelegd als in 2016 van [eiser01] voor dit project ontvangen zijn niet bruikbaar vanwege de overwegend slechte kwaliteit. De bij dagvaarding door [eiser01] overgelegde staten stemmen overeen met de staten die [eiser01] bij akte van
29 september 2021 heeft overgelegd. De rechtbank gaat daarom uit van deze laatste staten. Die zijn door [gedaagde01] op zichzelf niet betwist, zowel wat de aantallen als de hoogte van de uurlonen betreft. Uit de staten is af te leiden hoe de uren zijn te relateren aan de bij [gedaagde01] in rekening gebrachte bedragen.
De rechtbank gaat voor dit project uit van 304 uren à € 12,50,-, 356,5 uren à € 15,- en 319,5 uren à € 15,-, in totaal een bedrag van
€ 13.940,00, dat terecht door [eiser01] in rekening is gebracht.
Of dit bedrag ook toewijsbaar is hangt af van de vraag in hoeverre verrekend moet worden met door [gedaagde01] verstrekte voorschotten. De rechtbank bespreekt dat hierna onder 11.
materialen
9.4.3.
[eiser01] heeft daarvan geen bewijsstukken kunnen overleggen, en ook niet op inzichtelijke wijze aangetoond welke bedragen hij heeft uitgegeven aan materialen voor dit project. Dat is voor zijn risico. In zoverre is zijn vordering niet toewijsbaar.
brandstofkosten
9.4.4.
[eiser01] heeft geen bewijsstukken overgelegd van de brandstofkosten. Die kosten zijn als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar.
9.5.
E.project [adres05]
factuur [eiser01] met nummer 2016055 (onder 4)
[gedaagde01] :[eiser01] heeft hiervoor geen begroting opgesteld. De opdrachtgever was een regelmatig terugkerende opdrachtgever, die de leiding had over de werkzaamheden, tegen een vooraf vastgesteld tarief.
Overgelegd worden de van [eiser01] ontvangen urenstaten, de factuur aan opdrachtgever en de van opdrachtgever ontvangen betaling.
Het aantal uren kan niet kloppen met het door [eiser01] in rekening gebrachte bedrag. [gedaagde01] heeft met [eiser01] afgesproken dat aan opdrachtgever een uurtarief van € 18,50 zou worden gerekend en dat [eiser01] aan haar € 15,- als uurtarief zou rekenen en voor eventueel door hem ingehuurde medewerkers € 12,50,- tot € 13,50. [eiser01] had geen inzage in de facturering aan opdrachtgever. Daarom houdt [gedaagde01] het ervoor dat [eiser01] zijn uren aan het factuurbedrag dat bij opdrachtgever in rekening is gebracht, heeft aangepast. Het aantal door [eiser01] opgevoerde uren is onredelijk hoog.
[eiser01] :Hij vordert een bedrag van € 2.300,-, waarvan € 2.236,- aan gewerkte uren.
[gedaagde01] toont niet aan welk uurtarief met hem is overeengekomen. Het tarief dat hij heeft gerekend, € 13,- is zelfs lager dan dat waarmee [gedaagde01] rekent.
9.5.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
gewerkte uren
9.5.2.
De aantallen uren die [eiser01] aan [gedaagde01] in een “klad”-urenstaatje heeft opgegeven kloppen met de urenstaat die hij als productie 31 bij zijn akte van 29 september 2021 opgeeft. De uren stemmen ook overeen met de uren die [gedaagde01] blijkens de factuur aan de opdrachtgever in rekening heeft gebracht.
[gedaagde01] onderbouwt niet waarom dat aantal uren onredelijk hoog zou zijn. De rechtbank gaat uit van de juistheid van laatstgenoemde urenstaat en van het daarin gehanteerde uurtarief, dat zelfs lager ligt dan het door [gedaagde01] genoemde tarief van € 15,-. Uit die staat is af te leiden hoe de uren zijn te relateren aan de bij [gedaagde01] in rekening gebrachte bedragen.
De rechtbank gaat voor dit project uit van 172 uren à € 13,-, in totaal een bedrag van
€ 2.236,-dat [eiser01] in rekening mocht brengen.
Of dit bedrag ook toewijsbaar is hangt af van de vraag in hoeverre verrekend moet worden met door [gedaagde01] verstrekte voorschotten. De rechtbank bespreekt dat hierna onder 11.
brandstofkosten
9.5.3.
[eiser01] heeft geen bewijsstukken overgelegd van de brandstofkosten. Die kosten zijn als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar.
9.6.
F.project [adres06]
factuur [eiser01] met nummer 2016055 (onder 6)
[gedaagde01] :Dit project is bij haar volledig onbekend.
[eiser01] :Hij heeft voor de heer [naam03] van kapperszaak [naam zaak01] op het kruispunt van de [straatnaam01] en [straatnaam02] in Den Haag werkzaamheden verricht. Dat blijkt uit de verklaring van [naam03] op de rekening, die hij als productie 32 overlegt.
Hij vordert € 850,-, waarvan € 819,- aan gewerkte uren en € 31,- aan brandstof.
[gedaagde01] :Zij betwist de echtheid van de door [eiser01] als productie 32 overgelegde verklaring. Onduidelijk is van wie de handgeschreven opmerking op de rekening is. Subsidiair geldt dat het haar niet te verwijten valt dat [eiser01] een ander werkadres op de factuur zet dan waar daadwerkelijk is gewerkt.
[eiser01] :Dat de werkzaamheden zijn verricht blijkt uit de verder overgelegde producties.
9.6.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
gewerkte uren
9.6.2.
Het subsidiaire verweer van [gedaagde01] luidt dat [eiser01] een ander werkadres op zijn factuur heeft gezet dan het bij haar bekende adres. Daarmee erkent [gedaagde01] impliciet dat de werkzaamheden zijn verricht, maar bij haar onder een ander werkadres bekend waren.
[eiser01] heeft bij dagvaarding een urenstaat voor dit project overgelegd en die stemt overeen met de door hem bij zijn akte van 21 september 2021 overgelegde urenstaat. Die is door [gedaagde01] op zichzelf niet betwist, zowel wat de aantallen als de hoogte van de uurlonen betreft. De rechtbank gaat uit van de juistheid van die urenstaat: 58,5 uren à € 14,-, in totaal een bedrag van
€ 819,-dat door [eiser01] in rekening mocht worden gebracht. Uit die staat is af te leiden hoe de uren zijn te relateren aan de bij [gedaagde01] in rekening gebrachte bedragen.
Of dit bedrag ook toewijsbaar is hangt af van de vraag in hoeverre verrekend moet worden met door [gedaagde01] verstrekte voorschotten. De rechtbank bespreekt dat hierna onder 11.
brandstofkosten
9.6.3.
[eiser01] heeft geen bewijsstukken overgelegd van de brandstofkosten. Die kosten zijn als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar.
9.7.
G.project [adres07]
factuur [eiser01] met nummer 2016056 (onder 1)
[gedaagde01] :[eiser01] heeft hiervoor geen begroting opgesteld. De opdrachtgever was een regelmatig terugkerende opdrachtgever. Er is geen offerte en geen opdrachtbevestiging.
Overgelegd worden de van [eiser01] ontvangen urenlijsten, de door haar verzonden facturen en de betalingen door de opdrachtgever.
[eiser01] heeft aan haar € 3.350,- in rekening gebracht. Zij heeft aan opdrachtgever bedragen van € 840,- en € 1.785,- in rekening gebracht, minder dus dan [eiser01] aan haar. Er rest maar één conclusie: de factuur van [eiser01] kan niet juist zijn.
[eiser01] :De urenstaat is niet goed leesbaar. [gedaagde01] heeft voor zover hij kan vaststellen niet alle en mogelijk onjuiste urenstaten overgelegd.
[gedaagde01] :Zij betwist de urenstaat die [eiser01] als productie 34 heeft overgelegd. Het is niet de urenstaat die hij in 2016 heeft aangeleverd en ook niet de urenstaat die hij bij dagvaarding heeft overgelegd. Ook betwist zij de materiaalkosten. [eiser01] heeft geen bonnen bij haar ingeleverd en er is ook niet contant betaald. Uit productie (de rechtbank leest:) 42 van [eiser01] valt niet af te leiden welke uitgaven betrekking hebben op welk project.
[eiser01] :uit de urenstaten die [gedaagde01] bij de factuur aan de opdrachtgever heeft gevoegd blijkt dat in elk geval 102 uren door haar worden erkend als gewerkt.
9.7.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
gewerkte uren
9.7.2.
De urenstaat van [eiser01] die hij bij dagvaarding heeft overgelegd vermeldt onder het opschrift “Leiden” gewerkte uren in de periode van 18 tot en met 22 oktober 2016, een totaal van 102 uren. Die opgave stemt overeen met de door [gedaagde01] overgelegde urenstaat, maar niet met de laatste urenstaat van [eiser01] . In die laatste urenstaat staan op 22 oktober 2016 21 uren vermeld waar op de eerdere urenstaat 8 uren genoteerd waren. [eiser01] heeft daarvoor geen verklaring gegeven, zodat de rechtbank uitgaat van de eerste opgave die hij ook met [gedaagde01] heeft gedeeld: 102 gewerkte uren.
Het door [eiser01] gehanteerde uurtarief van € 15,- is door [gedaagde01] niet betwist.
De rechtbank gaat voor dit project uit van 102 uren à € 15,-, in totaal een bedrag van
€ 1.530,-, dat terecht door [eiser01] in rekening is gebracht. Uit de urenstaat is af te leiden hoe de uren zijn te relateren aan de bij [gedaagde01] in rekening gebrachte bedragen.
Of dit bedrag ook toewijsbaar is hangt af van de vraag in hoeverre verrekend moet worden met door [gedaagde01] verstrekte voorschotten. De rechtbank bespreekt dat hierna onder 11.
materialen
9.7.3.
[eiser01] heeft daarvan geen bewijsstukken kunnen overleggen, en ook niet op inzichtelijke wijze aangetoond welke bedragen hij heeft uitgegeven aan materialen voor dit project. Dat is voor zijn risico. In zoverre is zijn vordering in elk geval niet toewijsbaar.
9.8.
H.project [adres08]
facturen [eiser01] met nummers 2016056 (onder 3)en 2016059 (onder 3)
[gedaagde01] :[eiser01] heeft hiervoor geen begroting opgesteld. Het werk is in regie uitgevoerd.
Overgelegd worden een overzicht van de uit te voeren werkzaamheden, de bouwtekening, de opdrachtbevestiging via e-mailberichten, de van [eiser01] ontvangen urenstaten, de facturen aan opdrachtgever en de betalingen door opdrachtgever.
Zij betwist de facturen. [eiser01] heeft een deel van de kosten die voor zijn rekening behoorden te komen doorberekend aan opdrachtgever, die deze aan haar weigerde te betalen. [eiser01] is op dit project voortijdig vertrokken en heeft het werk niet volledig, althans niet naar behoren opgeleverd. Zij heeft met een creditnota een regeling met opdrachtgever getroffen.
[eiser01] :Hij vordert voor dit project € 13.242,-, waarvan € 13.124,50 aan gewerkte uren en € 117,50 aan brandstofkosten. Hij heeft geen kosten ten onrechte doorbelast.
[gedaagde01] :Bij dagvaarding vordert [eiser01] op basis van factuurnummer 2016056 een bedrag
van € 7.600,- met als omschrijving
"water, gas, cv, balken en houten constructie".
De urenstaat die [eiser01] nu als productie 35 in het geding brengt spreekt alleen over arbeid.
De onderbouwing van de factuur met nummer 2016059 luidt volgens die productie € 5.512,- en € 117,50 aan diesel, terwijl dat op de bewuste factuur niet staat vermeld (sloop, ijzeren binten, aanleg water, afvoer etc.).
De urenstaten die [eiser01] bij zijn akte aanlevert zijn niet de staten die hij in 2016 heeft aangeleverd en ook niet de staten die hij in deze procedure heeft aangeleverd.
9.8.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9.8.2.
Factuur 2016056 onder 3 van [eiser01] vermeldt niet, zoals [gedaagde01] schrijft:
"water, gas, cv, balken en houten constructie", maar:
“water-, gas-, cv-aanleg, balken en houten konstr.”Deze laatste omschrijving duidt op verrichte arbeid, die [eiser01] daarvoor in rekening brengt. Wat [gedaagde01] bedoelt met haar verwijt dat de onderbouwing in productie 35 voor factuur 2016059 onder 3 van [eiser01] € 5.512,- en € 117,50 aan diesel vermeldt is niet duidelijk. Op deze factuur staan de werkzaamheden vermeld en daaraan zijn volgens de bij akte van 29 september 2021 overgelegde laatste urenstaat van [eiser01] € 5.512,- aan uren en € 117,50 aan diesel besteed.
De uren die staan vermeld op de staten die [eiser01] bij die laatste akte heeft overgelegd stemmen exact overeen met die op de twee goed leesbare urenstaten die [eiser01] bij dagvaarding heeft overgelegd.
Die laatste urenstaten zijn op zichzelf niet betwist zodat de rechtbank uitgaat uit van de juistheid daarvan: 507,5 en 367,5 = 875 uren à € 15,-, derhalve in totaal een bedrag van
€ 13.125,-dat door [eiser01] in rekening mocht worden gebracht. Het verschil van € 0,50 schrijft de rechtbank maar toe aan de dieselkosten die [eiser01] in rekening heeft gebracht.
Uit die staten is af te leiden hoe de uren zijn te relateren aan de bij [gedaagde01] in rekening gebrachte bedragen.
brandstofkosten
9.8.3.
[eiser01] heeft geen bewijsstukken overgelegd van de brandstofkosten. Die post kan hij niet rekening brengen.
9.9.
I.project [adres09]
factuur [eiser01] 2016059 (onder 5)
[gedaagde01] :[eiser01] heeft hiervoor geen begroting opgesteld. Er is geen opdrachtbevestiging.
De opdrachtgever was een regelmatig terugkerende opdrachtgever. Deze heeft aan haar gevraagd werklieden ter beschikking te stellen tegen een overeengekomen uurtarief.
Overgelegd worden de (de rechtbank leest:) van [eiser01] ontvangen urenlijsten.
Over dit project waren veel klachten, zoals blijkt uit de door haar overgelegde
e-mailberichten van 4 december 2016 en 4 februari 2017. [gedaagde01] stelt in verband daarmee aan opdrachtgever 72 uur minder in rekening te hebben gebracht.
[eiser01] :Hij vordert voor dit project € 2.710,-, waarvan € 2.700,- aan gewerkte uren en € 10,- aan brandstofkosten.
[gedaagde01] :Zij betwist de door [eiser01] als productie 36 overgelegde urenstaten. Dat zijn niet de staten zijn die hij eerder, in 2016, aan haar, dan wel eerder in deze procedure heeft aangeleverd.
9.9.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
gewerkte uren
9.9.2.
Wat de betwisting van de bij akte van 29 september 2021 door [eiser01] overgelegde staten betreft verwijst de rechtbank allereerst naar wat zij daarover onder 6 heeft overwogen.
Die staten zijn op zichzelf genomen niet betwist, niet wat de aantallen uren betreft en evenmin wat het uurtarief betreft. De rechtbank neemt die als juist aan, nu de eerder door [eiser01] en door [gedaagde01] overgelegde staten te beperkte informatie geven.
De rechtbank gaat voor dit project uit van 180 uren à € 15,-, in totaal een bedrag van
€ 2.700,-, dat terecht door [eiser01] in rekening is gebracht. Uit die staat is af te leiden hoe de uren zijn te relateren aan de bij [gedaagde01] in rekening gebrachte bedragen.
Of dit bedrag ook toewijsbaar is hangt af van de vraag in hoeverre verrekend moet worden met door [gedaagde01] verstrekte voorschotten. De rechtbank bespreekt dat hierna onder 11.
brandstofkosten
9.9.3.
[eiser01] heeft geen bewijsstukken overgelegd van de brandstofkosten. Die kosten zijn als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar.
9.10.
J. project [adres10]
factuur [eiser01] met nummer 2016058 (onder 1)
[gedaagde01] :[eiser01] heeft hiervoor geen begroting opgesteld. Het werk is door [gedaagde01] aangenomen voor € 5.000,-. Ook hier is sprake van een regelmatig terugkerende opdrachtgever. Overgelegd wordt een bevestiging door de opdrachtgever van de opdracht en het aangenomen bedrag. Ook legt [gedaagde01] over de van [eiser01] ontvangen urenstaten en de factuur aan opdrachtgever, die is betaald. De urenstaten van [eiser01] kunnen volgens [gedaagde01] niet kloppen, gezien de gemaakte prijsafspraak.
[eiser01] :Hij vordert voor dit project € 9.653,-. Voor zover het al juist is dat [gedaagde01] het werk voor € 5.000,- had aangenomen, is dit een probleem van [gedaagde01] en niet van Baláz. [gedaagde01] heeft die prijsafspraak ook niet aangetoond. De opdracht die [eiser01] had gekregen hield een complete renovatie in: hij heeft nieuwe aan- en afvoer waterleidingen aangelegd, elektra, cv-installatie en -ketel, nieuwe vloeren gelegd en een badkamer geplaatst. De muren zijn gerepareerd en gestuct.
[gedaagde01] :Zij betwist de door [eiser01] als productie 37 overgelegde urenstaat. Dat is niet de urenstaat die hij eerder, in 2016, aan haar, dan wel eerder in deze procedure heeft aangeleverd, althans deze urenstaat wijkt van eerder ontvangen staten af. De door [eiser01] via Whatsapp bij [gedaagde01] voor dit project ingediende urenstaten laten geheel andere bedragen zien, namelijk uren arbeid 10.491 en inkoopmateriaal € 6.911,-. Zij heeft van opdrachtgever de inkoopbonnen ontvangen voor een bedrag van € 6.911,-. [eiser01] heeft bij haar echter geen rekening voor dit materiaal ingediend. Op die bonnen staat ook gereedschap vermeld: onder meer bouwlampen, steekbeitelset, stanleymessen, gereedschap voor [eiser01] , dat niet voor rekening van opdrachtgever behoort te komen. De opdrachtgever heeft haar bevestigd dat het om een kamer van 20 m2 ging.
[eiser01] :[gedaagde01] erkent dat hij werkzaamheden heeft verricht. Er zijn in ieder geval werkzaamheden verricht tot een bedrag van € 2.748,-. Dat kan worden afgeleid uit de door [gedaagde01] overgelegde wél leesbare urenstaat. Daarvoor moet worden betaald.
9.10.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
[gedaagde01] heeft niet betwist dát [eiser01] werk heeft verricht, maar zij heeft serieuze bezwaren naar voren gebracht tegen de factuur en de urenstaat van productie 37, en [eiser01] heeft die onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank kan de door hem als productie 37 urenstaat niet als juist beschouwen.
[eiser01] heeft niet betwist dat het om een kamer van slechts 20 m2 ging.
De leesbare urenstaat die [gedaagde01] als van [eiser01] ontvangen heeft overgelegd is onvoldoende betrouwbaar. Dat het daarop vermelde aantal van in totaal 198 uren gewerkt zouden zijn door vier man ten behoeve van een ruimte van 20 m2 acht de rechtbank niet op voorhand voldoende aannemelijk. [eiser01] heeft geen op dit project toegespitst bewijs aangeboden. De vordering acht de rechtbank dan ook niet toewijsbaar.
9.11.
K.project [adres11]
factuur [gedaagde01] 2016059 (onder 1)
[gedaagde01] :De opdrachtgever was een regelmatig terugkerende opdrachtgever. Deze heeft aan haar gevraagd werklieden ter beschikking te stellen tegen een overeengekomen uurtarief.
Overgelegd worden de van [eiser01] ontvangen urenlijst, de gezonden en weer ingetrokken factuur van 25 november 2016, de slotfactuur en de betaling na incasso.
[eiser01] :Hij vordert een bedrag van € 4.520,-, waarvan € 4.320 aan uren en € 200,- aan brandstof. Hij verwijst naar een verklaring van de heer [naam02] , opdrachtgever.
[gedaagde01] :Zij betwist de door [eiser01] als productie 38 overgelegde urenstaat. Dat is niet de urenstaat die hij eerder, in 2016, aan haar, dan wel eerder in deze procedure heeft aangeleverd.
[eiser01] :Dat [gedaagde01] de uren tegenover de opdrachtgever heeft gematigd moet niet voor zijn rekening komen. Hij is in die beslissing niet gekend.
9.11.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
gewerkte uren
9.11.2.
Het staat vast dat [eiser01] werkzaamheden heeft laten verrichten op dit project. De urenlijst die [eiser01] als productie 38 heeft overgelegd stemt overeen met de urenlijst die [gedaagde01] als van hem ontvangen heeft overgelegd. Van die aantallen uren, 288, gaat de rechtbank uit. Het bezwaar van [gedaagde01] tegen de factuur wordt niet duidelijk. Kennelijk heeft zij, toen de opdrachtgever vond dat het aantal uren te veel opliep, dat in haar rekening gematigd, maar uit niets blijkt dat dat met instemming van [eiser01] is gebeurd. De uren, tegen het onbestreden tarief van € 15,- mocht [eiser01] dus in rekening brengen, een bedrag van
€ 4.320,-.
Of dit bedrag ook toewijsbaar is hangt af van de vraag in hoeverre verrekend moet worden met door [gedaagde01] verstrekte voorschotten. De rechtbank bespreekt dat hierna onder 11.
brandstofkosten
9.11.3.
[eiser01] heeft geen bewijsstukken overgelegd van de brandstofkosten. Die kosten zijn als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar.
9.12.
L.project [adres12]
factuur [eiser01] met nummer 2016059 (onder 5)
[gedaagde01] :Deze zaak is bij haar onbekend.
[eiser01] :Hij vordert een bedrag van € 3.765,-. Het gaat om een project bij een oudere vrouw van rond de 90 jaar. Zij is inmiddels overleden.
[gedaagde01] :Zij betwist de urenstaat van [eiser01] . Zij gaat ervan uit dat [eiser01] de [adres12] verwart met de [adres01] aangezien het door [eiser01] met betrekking tot project F genoemde adres ook al niet correct was.
[eiser01] :Uit zijn administratie en de verder in het geding gebrachte producties blijkt dat de werkzaamheden wel zijn verricht.
9.12.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9.12.2.
[eiser01] verwijst naar zijn eigen administratie en kennelijk naar de urenlijsten die hij bij dagvaarding heeft overgelegd. Op die lijsten, die slechts gedeeltelijk leesbaar zijn, staat vermeld “Ria”, en geen adres. Daarmee heeft hij zijn vordering onvoldoende onderbouwd. Die is op dit punt daarom niet toewijsbaar.
9.13.
M.project [adres13]
factuur [eiser01] met nummer 2016061
[gedaagde01] :[eiser01] heeft dit project voor een vast bedrag aangenomen. Het project liep van augustus 2015 tot april 2016. Overgelegd worden de aannemingsovereenkomst met opdrachtgever WoonHolland, de facturen aan opdrachtgever en de bewijzen van betalingen.
[eiser01] :Hij heeft met [gedaagde01] voor dit project een vaste prijs afgesproken van € 197.220,-.
[bedrijf01] heeft van [gedaagde01] een bedrag ontvangen van € 165.441,-.
De werkzaamheden zijn door hem verricht. Hij vordert het resterende bedrag van € 31.808,-.
De materialen heeft hij grotendeels contant voldaan en de bonnen bij [gedaagde01] ingeleverd. Slechts van een beperkt deel van de betalingen van materiaal heeft hij rekeningafschriften.
Hem is van de zijde van [gedaagde01] steeds gezegd dat hij nog niet kon worden betaald omdat [gedaagde01] zelf nog geen betaling had ontvangen.
[gedaagde01]: [eiser01] noemt wisselende bedragen als aanneemsom. Zij heeft met hem een vaste prijs afgesproken van € 150.000,-, waar € 15.000,- meerwerk bijkwam. De prijs was inclusief materiaal.
9.13.1.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9.13.2.
Het is van belang te weten voor welke vaste aanneemsom [eiser01] dit project voor [gedaagde01] zou uitvoeren. [eiser01] stelt dat dat € 197.220,- was, [gedaagde01] noemt een bedrag van € 150.000,-, waarbij € 15.000,- aan meerwerk was gekomen. Wanneer het gaat om een bedrag van € 150.000,- met € 15.000,- meerwerk dan komt [eiser01] niets meer toe. Aan [naam01] is dat bedrag immers betaald en [eiser01] erkent dat [gedaagde01] aan [naam01] bevrijdend kon betalen. Gaat het echter om het door [eiser01] genoemde bedrag van € 197.220,-, dan ligt dat anders. [gedaagde01] bestrijdt immers niet subsidiair het door [eiser01] gevorderde restantbedrag van € 31,808,-. Het is aan [eiser01] te bewijzen dat hij het door hem genoemde bedrag met [gedaagde01] als vaste prijs voor arbeid en materialen is overeengekomen. Hij zal in de gelegenheid worden gesteld daarvan bewijs te leveren. Slaagt hij daarin, dan is zijn vordering op dit punt in beginsel toewijsbaar, behoudens eventuele verrekening. Slaagt hij daarin niet, dan kan zijn vordering op dit punt in elk geval niet worden toegewezen.
De zaak zal in verband met bewijslevering worden verwezen naar de rol.
9.14.
N.project [adres14]
facturen [eiser01] met nummers 2016056 (onder 6) en 2016059 (onder 2)
9.14.1.
Abusievelijk is dit project niet opgenomen in de lijst van projecten in het tussenvonnis van 21 juli 2021. De rechtbank bespreekt dit hierbij.
[gedaagde01] :[eiser01] heeft dat voor dit project wegens onenigheid tussen partijen de kozijnen uit de woning verwijderd. Daarom komt hem geen vordering toe.
[eiser01] :De werkzaamheden zijn voor [gedaagde02] in privé verricht en moeten worden betaald.
9.14.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiser01] heeft niet betwist dat hij de door hem geplaatste ramen/kozijnen weer uit de woning heeft gesloopt, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Omdat de beslissing op dit punt toch in een “juridische mal” moet passen of worden gegoten, stelt de rechtbank vast dat [eiser01] uiteindelijk niet is nagekomen. Hem komt daarom geen betaling toe.
10. samenvatting tot dusverre
Tot dusverre zijn de volgende bedragen als terecht in rekening gebracht geoordeeld.
€ 35.418,50 project A
€ 8.400,86 project A
€ 2.210,- project B
€ 4.675,- project C
€ 13.940,- project D
€ 2.236,- project E
€ 819,- project F
€ 1.530,-, project G
€ 13.125,- project H
€ 2.700,-, project I
€ 4.320,-. project K
__________
€ 89.374,36
Nota bene: project M moet nog worden beoordeeld.
11 verrekening met voorschotbetalingen aan [eiser01] en aan [bedrijf01]
?
11.1.
Nu vaststaat dat [eiser01] op zichzelf genomen terecht aanspraak maakt op betaling van in elk geval het hiervoor genoemde bedrag van € 89.368,36 is de vraag aan de orde of [gedaagde01] , zoals zij doet, zich kan beroepen op verrekening met de voorschotbetalingen die zij in de desbetreffende periode heeft gedaan aan [eiser01] (tot een totaalbedrag van € 61.500,-) en aan [bedrijf01] (€ 20.544,55).
11.2.
De rechtbank zag zich voor de vraag gesteld of tussen [eiser01] en [gedaagde01] wellicht stilzwijgend een rekening-courantverhouding is ontstaan (artikel 6:140 BW).
Een rekening-courantverhouding ontstaat wanneer twee partijen overeenkomen dat zij de schulden die zij in de toekomst over en weer jegens elkaar zullen krijgen, niet afzonderlijk zullen afrekenen, maar dat alleen het saldo zal worden betaald. Een dergelijke overeenkomst wordt meestal gesloten omdat de partijen verwachten dat er in de toekomst meermalen transacties zullen plaatshebben, uit hoofde waarvan over en weer vorderingen ontstaan.
Op doelmatigheids-gronden spreken zij dan af dat de schulden die daardoor over en weer zullen ontstaan, op een rekening-courant worden geboekt en met elkaar zullen worden verrekend. Artikel 6:140 BW gaat uit van doorlopende, “automatische”, verrekening, maar mogelijk is ook een zogenaamde globale verrekening, waarbij verrekening pas plaats heeft bij de uiteindelijke afsluiting van de rekening.
Uit het over en weer door partijen gestelde kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat zij de bedoeling hebben gehad doorlopend, dan wel globaal, achteraf bij het sluiten van de rekening, te verrekenen. [eiser01] spreekt van het telkens “wegstrepen” van een betaald voorschot tegenover reeds verrichte werkzaamheden, en [gedaagde01] van het afrekenen per project en haar wens om “nacalculatie” uit te voeren. Hoewel [gedaagde01] ook enkele maandoverzichten van eerdere maanden in 2016 door [eiser01] gewerkte uren in het geding heeft gebracht waarop tevens saldi van eerdere maanden staan vermeld, verbindt zij hieraan niet de conclusie dat partijen de bedoeling hadden doorlopend en automatisch, of globaal, achteraf bij het sluiten van de rekening, te verrekenen. Ook [eiser01] doet dit niet. De rechtbank stelt derhalve vast dat partijen klaarblijkelijk gericht en per afzonderlijk project hebben willen verrekenen. De rechtbank concludeert hieruit dat van een ontstane rekening-courantverhouding in de zin van artikel 6:140 BW geen sprake is geweest en dat de gewone regels voor verrekening van toepassing zijn.
11.3.
Tussen [eiser01] en [gedaagde01] is in geschil op welke projecten de door [gedaagde01] bedoelde voorschotbetalingen betrekking hebben die zij in verrekening wenst te brengen. [eiser01] stelt dat die geen betrekking hadden op de onderhavige projecten, omdat de voorschotten steeds betrekking hadden op al verrichte werkzaamheden, volgens [gedaagde01] is dat juist wel het geval. Gegevens waaruit de rechtbank zou kunnen concluderen welk standpunt juist is ontbreken. De bankafschriften waaruit van deze betalingen blijkt ( [gedaagde01] heeft deze afschriften overgelegd als productie 7 bij conclusie van antwoord in conventie en als onderdeel van productie P bij haar akte van 1 september 2021) verwijzen naar nummers van facturen (van [eiser01] ) en bevatten de omschrijvingen “factuur derde kwartaal”, “factuur augustus”, “project en werk september”, “augustus factuur”, en “factuur september”. [eiser01] stelt dat hij deze facturen op verzoek van [gedaagde01] pas opmaakte nadat hij de betalingen van [gedaagde01] had ontvangen, en dan zo vaag mogelijk, maar [gedaagde01] betwist dat weer.
[eiser01] heeft bij conclusie van repliek in conventie (sub 6.4 e.v.) gesteld dat hij bijhield welke delen van uitgevoerde werkzaamheden en ingekochte materialen met voorschotbetalingen van [gedaagde01] werden voldaan. Hij legde als voorbeeld productie 23 over, een handgeschreven kladje uit zijn administratie over de maand augustus 2016, waarvan hij stelt dit naar [gedaagde01] te hebben gestuurd. De rechtbank heeft vervolgens in het tussenvonnis van 21 juli 2021 [eiser01] verzocht een compleet overzicht te verstrekken van alle maandoverzichten die hij in 2016 aan [gedaagde01] heeft toegezonden. [eiser01] heeft aan dat verzoek niet voldaan. [gedaagde01] heeft, na aanvankelijke betwisting dat [eiser01] ooit aan haar dergelijke overzichten heeft gestuurd, als onderdeel van productie P kopieën van foto’s van enkele maandoverzichten in 2016 (maart/april, mei en juli 2016) in het geding gebracht.
11.4.
Wat hiervan verder zij: de rechtbank beoordeelt de kwestie van de voorschotbetalingen als volgt.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan [gedaagde01] - die datgene wat zij eventueel aan verrichte werkzaamheden over de periode september tot en met december 2016 aan [eiser01] zou moeten betalen wil verrekenen met haar voorschotbetalingen - om haar verweer zodanig te onderbouwen en te staven dat in deze procedure kan worden vastgesteld of dat beroep op verrekening terecht is. Daarvoor moet in elk geval vaststaan dat de voorschotbetalingen die [gedaagde01] heeft gedaan in de maanden september tot en met november 2016 betrekking hadden op de onderhavige projecten A tot en met I en K (verrekening met door [gedaagde01] betaalde voorschotten is bij project M niet aan de orde, omdat dit project eerder is uitgevoerd dan de periode september tot en met december 2016).
De rechtbank acht het niet wenselijk hierover te beslissen zonder [gedaagde01] de gelegenheid te hebben gegeven haar stelling, zo mogelijk, van nader bewijs te voorzien en/of nader toe te lichten en om [eiser01] in de gelegenheid te stellen zijn standpunt over het voormelde voorshands oordeel van de rechtbank kenbaar te maken. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor het
nemen van een akte door beide partijen.
11.5.
Over de bewijslevering ten aanzien van de vraag of de betalingen aan [naam01] door [gedaagde01] mogen worden verrekend (op welk punt de rechtbank reeds in 4.9 van het tussenvonnis aan [gedaagde01] bewijs heeft opgedragen), zal de rechtbank later beslissen.
12 verrekening met tegenvordering over de jaren 2013 tot en met 2016 ?
[gedaagde01] heeft op de vraag in het tussenvonnis van 21 juli 2021 onder 4.9 naar de onderbouwing van de stelling dat door [eiser01] in 2016 14.687 uur declarabel is gewerkt een overzicht overgelegd (productie N). Daarop staan vermeld een aantal facturen, met factuurdatum, -nummer en -bedrag, en omschrijving van projecten waarop zij betrekking hebben, alsmede bedragen van aan [eiser01] betaalde voorschotten met data van betaling. Een onderbouwing van de bewuste stelling vormt dat echter niet. Het verrekeningsverweer kan dan ook niet slagen.
13 persoonlijke aansprakelijkheid [gedaagde02] ?
13.1.
[eiser01] spitst zijn verwijt als volgt toe. [gedaagde01] heeft hem diverse malen betaling toegezegd. Zij heeft zelf betaling ontvangen van haar opdrachtgevers voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden. Hem weigert zij echter betaling. Zij liegt over de reden daarvoor. Zij had financiële middelen nodig om de koop van een woonhuis aan de [adres14] te financieren. Die middelen heeft zij uit [gedaagde01] gehaald, zo blijkt uit een e-mailbericht van [naam02] (productie 12 bij dagvaarding). [gedaagde02] bleek vervolgens niet aan haar fiscale verplichtingen te kunnen voldoen. Zij liet hem echter in die periode doorwerken, materialen leveren en kosten maken Zij heeft hem daardoor willens en wetens benadeeld. Zij heeft toegelaten dat [gedaagde01] haar contractuele verplichtingen niet nakomt. Dat is in de gegeven omstandigheden zo onzorgvuldig dat haar daarvan een persoonlijk verwijt valt te maken.
13.2.
[gedaagde01] voert aan dat [eiser01] geen bewijs van zijn stellingen aanlevert. Zij bestrijdt dat zij betaling heeft toegezegd aan [eiser01] , dat zij in financiële moeilijkheden zou hebben verkeerd en dat zij in verband daarmee het vermogen van [gedaagde01] zou hebben aangewend voor de aankoop in privé van een onroerende zaak. Het e-mailbericht aan [naam02] dat zou moeten aantonen dat [gedaagde01] “leeggetrokken” zou zijn raakt kant noch wal. Zij maakte slechts een grapje tegenover [naam02] als inleiding op een verzoek om betaling van achterstand aan hem.
13.3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Wil er van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad sprake zijn, dan is een eerste vereiste dat er schade is geleden. [eiser01] stelt zijn schade op het bedrag van de onbetaald gebleven facturen, € 144.145.86.
13.4.
Hiervoor onder 9.1 tot en met 9.13 heeft de rechtbank geoordeeld dat in elk geval een deel, en mogelijk meer, van dat bedrag toewijsbaar is, behoudens eventuele verrekening. Voor het niet-toewijsbare deel geldt dat dat terecht onbetaald is gelaten. In zoverre kan niet worden gezegd dat [eiser01] schade lijdt en kan hij [gedaagde02] in elk geval niet aansprakelijk houden. Daarop strandt dat deel van de vordering van [eiser01] .
13.5.
Voor het toewijsbare deel geldt het volgende. Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is er, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Wat [eiser01] daartoe aandraagt - en wat door [gedaagde02] overigens wordt weersproken - is echter onvoldoende voor een ernstig persoonlijk verwijt. Dat zij de vennootschap [gedaagde01] zou hebben misbruikt om de verkoop van een woning te financieren kan niet worden afgeleid uit haar e-mailbericht van aan
[naam02] , net zomin als het bestaan van de door [eiser01] gestelde belastingschuld, die haar zou hebben verhinderd hem te betalen. De vordering is op dit punt dan ook niet toewijsbaar.
14 hoofdelijkheid
Nu de vordering tegen [gedaagde02] wordt afgewezen kan van een hoofdelijke veroordeling in elk geval geen sprake zijn.
15 buitengerechtelijke incassokosten
[eiser01] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagde01] bestrijdt dat hij daarop aanspraak heeft. Haar argument dat “het niet aangaat” om die kosten te vorderen nu [eiser01] driemaal eerder zonder succes een incassotraject tegen haar is gestart, kan niet overtuigend worden geacht. De rechtbank verwerpt dat verweer. Ook het verweer dat [eiser01] zijn rechten heeft verwerkt faalt: enkel tijdsverloop leidt niet tot rechtsverwerking.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden.
[eiser01] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten te zijner tijd relateren aan het eventueel in hoofdsom toe te wijzen bedrag.
16 de reconventionele vordering
16.1.
[gedaagde01] baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
[eiser01] heeft haar tot nu toe, ondanks verzoeken daartoe, geen facturen met inkoopbonnen toegestuurd over de jaren 2013 tot en met 2016. Zij heeft aan hem over die jaren in totaal een bedrag van € 1.138.000,21 betaald. Over die jaren is in totaal een bedrag van € 789.150 declarabel, zodat [eiser01] een bedrag van € 348.871 te veel van haar heeft ontvangen. Dat bedrag vordert zij subsidiair als onverschuldigd betaald terug. Primair vordert zij overlegging door [eiser01] van gespecificeerde facturen met inkoopbonnen.
Daarnaast vordert zij opheffing van de beslagen.
16.2.
[eiser01] heeft de vordering gemotiveerd bestreden. Hij concludeert tot afwijzing daarvan.
16.3.
De rechtbank overweegt het volgende. [gedaagde01] stelt dat zij over de jaren 2013 tot en met 2016 een bedrag van € 1.138.000,21 aan [eiser01] heeft betaald. Een deel daarvan, € 348.871, beschouwt zij vooralsnog als te veel betaald omdat [eiser01] haar voor dat bedrag geen gespecificeerde en onderbouwde facturen heeft verstrekt. De overlegging van die facturen vordert zij. [eiser01] bestrijdt dat aan hem het bedrag van € 1.138.000,21 is betaald. Hij bestrijdt ook dat hij voor een bedrag van € 348.871 werkzaamheden zou hebben verricht. Hij heeft aan [naam04] , de accountant van [gedaagde01] , laten weten dat hij geen facturen kan sturen voor werk dat hij niet heeft verricht. [gedaagde01] had andere onderaannemers aan wie zij heeft betaald, aldus [eiser01] . Vanaf 2013 waren vijf mensen voor [gedaagde01] werkzaam in vergelijkbare constructies, aldus [eiser01] . [gedaagde01] heeft geen andere grondslag gesteld voor haar primaire vordering, dan dat zij [eiser01] nog eenmaal de gelegenheid wil bieden om alsnog correcte facturen aan te leveren. Die bereidheid kan de vordering echter niet dragen. Een andere grondslag valt uit haar stellingen niet te destilleren. De primaire vordering is dan ook niet toewijsbaar.
16.4.
Voor de subsidiaire vordering geldt dat die, zeker in het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiser01] , onvoldoende van een feitelijke onderbouwing is voorzien. De emailberichten van [naam04] van 30 december 2026 en 27 januari 2017 aan [eiser01] en het overzicht dat [gedaagde01] als productie 6 bij conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie, heeft overgelegd zijn daarvoor onvoldoende. De reconventionele vordering is dan ook niet toewijsbaar.
17 proceskosten in reconventie
[gedaagde01] zal als de in het ongelijk te stellen partij de proceskosten moeten dragen. De rechtbank begroot die kosten op € 2.645,- (2 punten à € 1.322,50) aan salaris voor de advocaat.
18 uitvoerbaarheid bij voorraad van de proceskostenveroordeling in reconventie
De vordering is op de wet gebaseerd en [gedaagde01] heeft er geen verweer tegen gevoerd. De vordering zal worden toegewezen.
19 opheffing beslagen
Voor opheffing van de conservatoire beslagen hebben [gedaagde01] c.s. geen grond genoemd, behalve dat de vordering in conventie moet worden afgewezen en dat [gedaagde01] haar reconventionele vordering handhaaft. Dat is onvoldoende voor opheffing van de gelegde conservatoire beslagen. De enkele omstandigheid dat geoordeeld wordt dat de vordering zal worden afgewezen noopt namelijk niet tot opheffing van een conservatoir beslag. In alle gevallen dient ook dan een belangenafweging plaats te vinden. [gedaagde01] c.s. hebben op het punt van de belangenafweging niets ter zake dienende naar voren gebracht, zodat niet de conclusie kan worden getrokken dat handhaving van de beslagen onrechtmatig geoordeeld moet worden.
20 aanhouden van de beslissing in reconventie
Omdat het niet wenselijk is de procedures in conventie en in reconventie te splitsen zal de rechtbank in afwachting van de beslissing in conventie de beslissing in reconventie aanhouden.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie:
3.1.
laat
[eiser01]toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan blijken dat hij met [gedaagde01] voor het project [adres13] (project M) een aanneemsom
van € 197.220,- is overeengekomen;
3.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 19 juli 2023,om [eiser01] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of hij dit bewijs wenst te leveren en,
- indien hij dit bewijs schriftelijk wenst te leveren, dit dadelijk bij deze akte te doen, en
- indien hij dit bewijs wenst te leveren door het doen horen van getuigen, de namen van de voor te brengen getuigen met de verhinderdata van alle betrokkenen in de maanden
augustus tot en met december 2023, op te geven zodat onmiddellijk ter rolzitting een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
3.3.
bepaalt dat de eventuele getuigenverhoren zullen plaatsvinden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100-125 3072 AK te Rotterdam voor de hierna te noemen rechter;
en voorts:
3.4.
stelt zowel
[gedaagde01] als [eiser01]in de gelegenheid zich bij akte uit te laten over hetgeen hiervoor onder 11.4 is overwogen;
3.5.
verwijst de zaak ook voor de onder 3.4 vermelde uitlating door partijen naar de rolzitting van
woensdag 19 juli 2023;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie:
3.7.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.2632/3152