ECLI:NL:RBROT:2023:5429

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
9901227 CV EXPL 22-2121
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. dr. S. Wahedi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bewijsopdracht en schadevergoeding in verband met vervalste schadeclaims

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna 'NN') en een gedaagde partij, aangeduid als '[gedaagde01]'. NN had de gedaagde aangeklaagd voor het terugbetalen van een bedrag van € 4.574,43, dat ten onrechte was ontvangen in verband met schadeclaims voor water- en brandschade. De zaak volgde op een bewijsopdracht die aan NN was gegeven in een tussenvonnis van 24 november 2022, waarin NN moest bewijzen dat de gedaagde op de hoogte was van het gebruik van vervalste stukken ter onderbouwing van haar schadeclaims.

Tijdens de procedure heeft NN verschillende processtukken overgelegd, waaronder getuigenverklaringen en bewijsstukken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verklaring van de gedaagde op cruciale punten onwaarschijnlijk en onaannemelijk was, en dat zij ervan op de hoogte moest zijn geweest dat de schadeclaims waren onderbouwd met onjuiste informatie. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde haar wettelijke informatieplicht had geschonden, zoals neergelegd in artikel 7:941 BW, en dat zij daarom het ontvangen bedrag moest terugbetalen aan NN.

Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, evenals de wettelijke rente over de hoofdsom en de proceskosten. De gedaagde werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 1.959,03. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en al het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 9901227 CV EXPL 22-2121
datum uitspraak: 29 juni 2023 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
vestigingsplaats: Den Haag,
eiseres,
gemachtigde: mr. L. Schuurs, na advocaatwissel, in de plaats van mr. C. de Bruin,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. T.K.A.B. Eskes en T. Oosthout-Eskes.
De partijen worden hierna ‘NN’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Voor de beoordeling in deze zaak zijn de volgende processtukken van belang:
  • het proces-verbaal van de zitting van 28 oktober 2022;
  • het tussenvonnis van 22 december 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte houdende bewijslevering, tevens akte overlegging producties aan de zijde van NN van 26 januari 2023;
  • de rolbeslissing van 2 februari 2023;
  • de nadere akte overlegging producties aan de zijde van NN, binnengekomen ter griffie op 5 april 2023;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 18 april 2023;
  • de conclusie na enquête aan de zijde van NN van 1 juni 2023, met bijlagen;
  • de antwoordconclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde01] , binnengekomen ter griffie op 14 juni 2023, met één bijlage.
1.2.
Op 18 april 2023 heeft op verzoek van [gedaagde01] , en aansluitend op het getuigenverhoor, een aanvullende mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aan de zijde van NN aanwezig de heren [naam01] en [naam02] met gemachtigde mr. Schuurs voornoemd. [gedaagde01] was in persoon aanwezig; zij werd bijgestaan door gemachtigde mr. Eskes voornoemd.

2..De verdere beoordeling van het geschil

bewijswaardering
2.1.
Bij tussenvonnis van 24 november 2022 is aan NN, samengevat, te bewijzen opgedragen dat [gedaagde01] , al dan niet door samenwerking met (een) derde(n), ervan op de hoogte was dat gebruik werd gemaakt van vervalste stukken ter onderbouwing van haar schadeclaims, en/of dat [gedaagde01] , op enigerlei wijze en al dan niet door samenwerking met (een) derde(n), betrokken was bij de indiening van vervalste stukken ter onderbouwing van haar schadeclaims. In het tussenvonnis is tevens in het vooruitzicht gesteld dat als NN in het bewijs slaagt, vaststaat dat [gedaagde01] haar informatieplicht heeft geschonden en dat in dat geval de vordering van NN zou worden toegewezen.
2.2.
Ter uitvoering van haar bewijsopdracht heeft NN (nadere) aktes met (aanvullende) producties overgelegd en heeft zij [gedaagde01] als getuige voorgebracht. [gedaagde01] heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête.
2.3.
Uitgangspunt bij de waardering van het bewijs is de getuigenverklaring van [gedaagde01] ; zij heeft immers in verband met de op haar naam gemelde water- respectievelijk brandschade schadevergoeding ontvangen van NN. Over beide schadegevallen is haar verklaring, naar het oordeel van de kantonrechter, op cruciale punten summier, onwaarschijnlijk en onaannemelijk. Zo heeft [gedaagde01] verklaard dat [naam03] , de volgens [gedaagde01] aan NN verbonden medewerker die zij via het uitgaan had leren kennen en met wie zij een tijdlang een ‘vriendschappelijke relatie’ had, de enige persoon is die iets over beide schadegevallen kan vertellen. Hierover heeft [gedaagde01] , aldus haar eigen verklaring, verder met
niemand andersgecommuniceerd, dus ook niet met de verhuurder van haar (verzekerde) woning, en evenmin met de brandweer voor wat betreft de brandschade. Er zijn geen foto’s gemaakt van de schadegevallen, noch door [gedaagde01] , noch door [naam03] . De waterschade aan de vloer is niet hersteld (door [gedaagde01] ) en [gedaagde01] weet niet (meer) hoe en/of wanneer zij in verband met de brandschade een één-pit heeft aangeschaft. Ook haar verklaring over (de persoon van) [naam03] draagt niet bij aan de geloofwaardigheid van háár lezing van de gebeurtenissen die verband houden met de (afhandeling van de) gemelde schadegevallen. Hoewel zij via de telefoon en per WhatsApp contact had met [naam03] , en hem (ook nog) ‘om de twee weken’ sprak, beschikt [gedaagde01] niet over de achternaam van [naam03] , noch over een foto van of met hem. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat [gedaagde01] ervan op de hoogte moet zijn geweest dat ter onderbouwing van haar schadeclaims gebruik is gemaakt van onjuiste informatie, derhalve van stukken die vervalst zijn.
2.4.
Dat, zoals door [gedaagde01] betoogd, zij zich vanwege het tijdsverloop van vijf jaar tussen het eerste schadegeval en de onderhavige procedure ‘dingen niet meer goed [kan] herinneren’ doet niet af aan het feit dat haar verklaring op cruciale punten zo onwaarschijnlijk en onaannemelijk is, dat zij, zoals reeds overwogen, moet hebben geweten dat haar schadeclaims zijn onderbouwd aan de hand van informatie die niet klopt en stukken die zijn vervalst. Dat, zoals eveneens door [gedaagde01] betoogd, zij benadeeld zou zijn in haar (bewijs)positie vanwege de proceshouding van NN, meer in het bijzonder het niet bij dagvaarding in het geding brengen van (alle) stukken, kan [gedaagde01] niet baten. NN was aan zet om te voldoen aan de verstrekte bewijsopdracht. NN heeft ter gelegenheid van de aanvullende mondelinge behandeling uitgelegd dat en waarom zij niet eerder de door [gedaagde01] gevraagde stukken heeft overgelegd. Bij die gelegenheid heeft [gedaagde01] ook hierop kunnen en mogen reageren. Overigens heeft NN (voorafgaand aan het getuigenverhoor) op verzoek van [gedaagde01] alsnog stukken overgelegd, waaronder de interne onderzoeksrapporten. Van schending van de goede procesorde is derhalve geen sprake.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat NN in de bewijsopdracht is geslaagd. Dit betekent dus dat [gedaagde01] de op haar rustende wettelijke informatieplicht, zoals neergelegd in artikel 7:941 BW, heeft geschonden. Zij moet daarom het ten onrechte ter zake van brand- en waterschade ontvangen bedrag van in totaal € 4.574,43 terugbetalen aan NN. [gedaagde01] moet ook de gevorderde intern gemaakte onderzoekskosten van € 532,- aan NN betalen. [gedaagde01] heeft door haar informatieplicht te schenden onrechtmatig gehandeld jegens NN. Deze onrechtmatige daad kan [gedaagde01] worden toegerekend en NN heeft daardoor ook schade geleden. Zij heeft immers intern onderzoek verricht. Van eigen schuld, zoals subsidiair aangevoerd door [gedaagde01] , is geen sprake. [gedaagde01] heeft in dit verband onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de geleden schade (mede) is veroorzaakt door handelen of nalaten van de zijde van NN zelf.
2.6.
De overige standpunten en (ver)weren behoeven, gelet op het voorgaande, geen inhoudelijke beoordeling.
buitengerechtelijke incassokosten
2.7.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten vóór dagvaarding dan wel vóór de ingebrekestelling door NN zijn betaald aan de gemachtigde.
wettelijke rente
2.8
De wettelijke rente over de hoofdsom en de intern gemaakte onderzoekskosten wordt, zoals gevorderd, toegewezen, omdat uit de stellingen van NN volgt dat deze moet worden voldaan en [gedaagde01] de verschuldigdheid hiervan niet op afzonderlijke gronden heeft betwist.
proceskosten
2.9.
[gedaagde01] wordt voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten worden aan de kant van NN tot vandaag vastgesteld op € 125,03 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht en € 1.320,- aan salaris van de gemachtigde (4 punten x € 330,- tarief). Dit is totaal € 1.959,03. Voor kosten die NN maakt na dit vonnis, de nakosten, moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen. Ter zake hiervan zal het
gevorderdebedrag van € 124,- worden toegewezen. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van dit vonnis. Hierover hoeft in dit vonnis geen aparte beslissing te worden genomen.
2.10.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt eveneens toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan NN te betalen € 5.869,12 met de wettelijke rente over respectievelijk een bedrag van € 2.281,36 vanaf 17 mei 2018, € 2.293,07 vanaf 19 januari 2019 en € 532,- vanaf de datum dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van NN tot vandaag worden vastgesteld op € 1.959,03 met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. S. Wahedi en in het openbaar uitgesproken.
53956