ECLI:NL:RBROT:2023:5412

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
10-046829-23 (zaak A), 10-175940-22 (zaak B) en 10-009554-23 (zaak C)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in meervoudige strafzaak met betrekking tot cocaïne-invoer en illegaal verblijf op haventerrein

Op 23 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam vonnis gewezen in een meervoudige strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en van illegaal verblijf op een haventerrein. De zaak is behandeld onder de nieuwe Rotterdamse STMK (Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting), die gericht is op een snelle en efficiënte berechting met nadruk op strafdoelen zoals vergelding, speciale en generale preventie, en resocialisatie. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van 415 kilogram cocaïne en voor twee keer illegaal verblijf op het Rotterdamse haventerrein. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 26 maanden opgelegd, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn bereidheid om aan een positieve toekomst te werken. De verdachte is vrijgesproken van een derde ten laste gelegd feit in een andere zaak, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn betrokkenheid vast te stellen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM
Parketnummers: 10-046829-23 (zaak A), 10-175940-22 (zaak B) en 10-009554-23 (zaak C)
Datum uitspraak: 23 mei 2023
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte:
[verdachte01], geboren op [geboortedatum01] te [geboorteplaats01], ingeschreven op het adres [adres01], gedetineerd in de PI [detentieadres01], bijgestaan door mr. L.A.E. Timmer, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 23 mei 2023.

Beschuldiging in de tenlastelegging

Zaak A

Feit 1
Hij, op of omstreeks 14 februari 2023, te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
  • het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of
  • het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van 415 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
  • een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
  • contacten te onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of afspraken te maken met (andere) leden van de criminele organisatie over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen van voornoemde hoeveelheid cocaïne in de haven van Rotterdam en/of
  • plaats te nemen in een gemanipuleerde container (met containernummer [containernummer01]), welke container was geplaatst op een vrachtwagen en/of
  • zich in deze container naar het terrein van [bedrijf01], gelegen
aan de [adres02] op de Maasvlakte Rotterdam, te laten brengen en/of
  • (vervolgens) in deze container heimelijk en onbevoegd het terrein van [bedrijf01] te betreden en/of
  • (vervolgens) zich aldaar op te houden in voornoemde container en/of
  • één of meerdere rugtassen, slaapzakken, voedingsmiddelen en/of (organisatie)telefoons voorhanden te hebben;
Feit 2
Hij, op of omstreeks 14 februari 2023, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van [bedrijf01], gelegen aan de [adres02].
Feit 3
Hij, op of omstreeks 14 februari 2023, te Rotterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) medeverdachte(n) [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte03] en/of [medeverdachte04] en/of [medeverdachte05] onbekend gebleven personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d (en) van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Zaak B
Hij op of omstreeks 13 juli 2022 te Rotterdam, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten op de [bedrijf01] aan de [adres02] te Maasvlakte Rotterdam.
Zaak C
Primair
hij op of omstreeks 6 november 2021 te Rotterdam, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 18 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Subsidiair
Hij op of omstreeks 6 november 2021 te Rotterdam, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 18 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beslissingen over het bewijs

Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie mrs. N. Coenen en B. Leeuw vinden dat de feiten 1, 2 en 3 in zaak A, het ten laste gelegde in zaak B en het subsidiair ten laste gelegde in zaak C bewezen kunnen worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 in zaak A en het feit in zaak B heeft begaan op de volgende manier:
Zaak A
Feit 1
Hij op 14 februari 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen,
van 415 kilo cocaïne,
  • zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
  • contacten te onderhouden, informatie uit te wisselen en afspraken te maken met anderen over het invoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne in de haven van Rotterdam en
  • plaats te nemen in een gemanipuleerde container, welke container was geplaatst op een vrachtwagen en
  • zich in deze container naar het terrein van [bedrijf01], te laten brengen en
  • in deze container heimelijk en onbevoegd het terrein van [bedrijf01] te betreden en
  • zich aldaar op te houden in voornoemde container en
  • rugtassen, slaapzakken, voedingsmiddelen en telefoons voorhanden te hebben.
Feit 2
Hij op 14 februari 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het terrein van [bedrijf01], gelegen aan de [adres02].
Zaak B
Hij op 13 juli 2022 te Rotterdam, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten op de [bedrijf01] aan de [adres02] te Maasvlakte Rotterdam.
Bewijsmotivering
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist.
Vrijspraak zaak C
De rechtbank kan vaststellen dat er in de late avond van 5 november 2021 een bestelbus is gezien op het Waalhaventerrein in Rotterdam. Het busje is later die nacht na een achtervolging aangehouden. In de bestelbus is een tas aangetroffen met daarin 18 kilo cocaïne. Daarnaast is komen vast te staan dat de verdachte, zijn tweelingbroer en een derde in een ander voertuig die nacht zijn gecontroleerd in de omgeving van het Waalhaventerrein.
Op het hengsel van de tas met cocaïne is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Gebleken is dat een deel van het DNA afkomstig kan zijn van de verdachte, maar omdat de verdachte een tweelingbroer heeft, zij beiden in de Waalhaven waren die nacht en er geen nader onderzoek daarna heeft plaatsgevonden, is niet komen vast te staan dat het aangetroffen DNA-profiel van de verdachte is. De rechtbank kan dan ook niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte betrokken is geweest bij de betreffende partij cocaïne. De verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem in zaak C ten laste gelegde.

Verboden gedragingen en strafbaarheid

Kwalificatie

Zaak A
Feit 1
Medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, het zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Feit 2
Wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit worden gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Zaak B
Wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen.
Strafbaarheid feiten en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

Strafmotivering

Vooraf
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een straf opgelegd. In deze strafmotivering zullen de feiten en (persoonlijke) omstandigheden worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen.
De rechtbank heeft in dit geval gekozen voor een vorm van berechting waarin wordt gestreefd naar een snelle berechting en waarin bovendien de nadruk explicieter ligt op de met strafoplegging na te streven strafdoelen. Naast vergelding, waar maatschappelijk vaak het zwaartepunt ligt, wil de rechtbank ook de andere doelen van straf goed voor ogen houden: speciale preventie, generale preventie en resocialisatie. Deze vorm van berechting wordt aangeduid als de ‘Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting’ [1] (STMK). Een belangrijk thema van zo’n zitting is ‘naar de toekomst te kijken’. Hierbij past een zekere reflectie op het heden en het verleden. Daarbij heeft de verdachte nadrukkelijk ook een eigen rol. Als de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, inzicht kan geven in de oorzaken van zijn gedrag en kan reflecteren op zijn handelen, zet hij daarmee een eerste stap op de weg terug naar de maatschappij.
Eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben een gevangenisstraf geëist van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Zij gaan uit van meer feiten dan die door de rechtbank bewezen zijn verklaard.
Ernst van de feiten
Het gaat om ernstige feiten. De verdachten, die zijn geronseld om als uithalers van cocaïne aan de slag te gaan, hebben zich verstopt in een container om zo heimelijk het Rotterdamse haventerrein op te komen. Deze container is vervolgens geplaatst in een stack op het haventerrein. De verdachten verbleven dus illegaal in de Rotterdamse haven. Daar komt bij dat het geen gewone container betrof waarin zij zich bevonden. De container was namelijk geprepareerd en uitgerust om uithalers zoals de verdachten in staat te stellen om in andere containers verborgen cocaïne uit de haven te halen of te verplaatsen naar andere containers zodat anderen deze later onopgemerkt uit de haven kunnen ophalen. De handelingen van de verdachten zijn in dit geval blijven steken in een voorbereidende fase gericht op de invoer van een partij cocaïne van 415 kilo. Alhoewel de rol van de verdachte als uithaler substantieel kleiner is dan van degenen die dergelijke transporten organiseren, is hij niettemin een belangrijke en onmisbare schakel voor de georganiseerde criminaliteit. De samenleving heeft veel last van de gevolgen van de drugshandel en voor de bedrijven die gelieerd zijn aan de havens is de invoer van drugs en de veelvuldige aanwezigheid van de uithalers op het haventerrein een ware plaag.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank weegt dit in het voordeel van de verdachte mee in de straftoemeting.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de inhoudelijke verklaring die de verdachte op de zitting over zijn rol heeft afgelegd. Mede hiermee heeft de verdachte laten zien dat hij besef heeft van het foute van zijn handelen. De verdachte heeft over het voetlicht weten te brengen dat hij bereid is om aan een positieve toekomst te werken. De verdachte wil graag een goed voorbeeld zijn voor zijn broertjes en zusjes. Hij ziet in dat hij met dit soort feiten zeker geen goed voorbeeld geeft. De verdachte wil zijn leven na detentie op een goede manier inrichten. Hij wil zijn opleiding tot elektromonteur vervolgen om zo op een legale wijze te voorzien in zijn inkomen. Daarnaast wil hij graag weer gaan voetballen. Dat is voor hem een uitlaadklep en draagt bij aan een positieve dagbesteding, hetgeen hem moet helpen niet nogmaals foute keuzes te maken. Dit alles is voor de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat een matigende factor.
Conclusies
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat wordt onderstreept door uitspraken in soortgelijke zaken die de rechtbank op een rijtje heeft gezet. Toch zal de rechtbank niet overgaan tot alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank komt op een gevangenisstraf met een totaalduur van 26 maanden. Daarvan wordt 12 maanden onvoorwaardelijk en 14 maanden voorwaardelijk opgelegd.
De totaalduur van de straf doet recht aan het element van leedtoevoeging dat gelet op de ernst van de feiten niet kan en mag ontbreken in de straf. Die totaalduur komt ook tegemoet aan de strafdoelen van preventie. De verdachte moet goed begrijpen dat bij herhaling in de toekomst het vergeldingsdeel in de straf steeds groter zal zijn en dat daarnaast een voorwaardelijke straf van 14 maanden boven zijn hoofd hangt. Voor anderen - onder meer jonge mensen - moet ook duidelijk zijn dat dit niet de weg is naar het grote geld of het aflossen van eventuele schulden en dat hoge straffen volgen als zij net als de verdachte in de fout gaan.
Dat een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk is, biedt de verdachte de kans om het anders te gaan doen. Daarbij wordt hij geholpen door de algemene voorwaarde en bijzondere voorwaarden. De algemene voorwaarde waarschuwt hem. Als hij weer in de fout gaat en strafbare feiten pleegt kan het voorwaardelijke deel, 14 maanden gevangenisstraf, alsnog ten uitvoer worden gelegd. De bijzondere voorwaarden moeten de verdachte ook helpen om het niet zover te laten komen. Houdt hij zich niet aan deze bijzondere voorwaarden, dan kan ook de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf volgen.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

Beslissingen

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit in zaak A en het ten laste gelegde feit in zaak C heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in zaak A en het ten laste gelegde in zaak B, zoals dit hiervoor is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 26 (zesentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, van 14 (veertien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten en verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij een door Reclassering Nederland aan te wijzen instantie, zolang en frequent als die reclasseringstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal meewerken aan een door de reclassering te bepalen gedragstraining, voor zover de reclassering dit nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte in zaak C.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. A. Boer en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J. Knook en J. Soeteman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 23 mei 2023.