ECLI:NL:RBROT:2023:5410

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
10-046852-23 (zaak A) en 10-250287-21 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in strafzaak met betrekking tot cocaïne-invoer en illegaal verblijf op haventerrein

Op 23 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van cocaïne en illegaal verblijf op een haventerrein. De zaak werd behandeld onder de nieuwe Rotterdamse STMK (Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting), die gericht is op een snelle en efficiënte berechting. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 415 kilogram cocaïne en van wederrechtelijk verblijf op een besloten terrein in de haven van Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de feiten 1 en 2, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf. De rechtbank benadrukte het belang van reflectie en de rol van de verdachte in zijn eigen rehabilitatie.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM
Parketnummers: 10-046852-23 (zaak A) en 10-250287-21 (zaak B)
Datum uitspraak: 23 mei 2023
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte:
[verdachte01], geboren op [geboortedatum01] in [geboorteplaats01], ingeschreven op het adres [adres01], gedetineerd in de [detentieadres01], bijgestaan door mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 23 mei 2023.

Beschuldiging in de tenlastelegging

Zaak A
Feit 1
hij, op of omstreeks 14 februari 2023, te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
  • het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of
  • het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van 415 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
  • een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
  • contacten te onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of afspraken te maken met (andere) leden van de criminele organisatie over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen van voornoemde hoeveelheid cocaïne in de haven van Rotterdam en/of
  • plaats te nemen in een gemanipuleerde container (met containernummer [containernummer01]), welke container was geplaatst op een vrachtwagen en/of
  • zich in deze container naar het terrein van [bedrijf01], gelegen aan de [adres02] op de Maasvlakte Rotterdam, te laten brengen en/of
  • (vervolgens) in deze container heimelijk en onbevoegd het terrein van [bedrijf01] te betreden en/of
  • (vervolgens) zich aldaar op te houden in voornoemde container en/of
  • één of meerdere rugtassen, slaapzakken, voedingsmiddelen en/of (organisatie)telefoons voorhanden te hebben.
Feit 2
hij, op of omstreeks 14 februari 2023, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van [bedrijf01], gelegen aan de [adres02].
Feit 3
hij, op of omstreeks 14 februari 2023, te Rotterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) medeverdachte(n) [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte03] en/of [medeverdachte04] en/of [medeverdachte05] onbekend gebleven personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d (en) van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Zaak B
Primair
Hij op of omstreeks 16 september 2021 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 1995,5 gram cocaïne en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, zijnde cocaïne of een (ander) middel genoemd in lijst I van de Opiumwet, althans een hoeveelheid van een middel vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Subsidiair
Hij op of omstreeks 16 september 2021 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door zich (onbevoegd) op het terrein van ECT Delta Terminal, gevestigd aan de [adres02] te Rotterdam, tussen het containerstack te begeven en/of zich (onbevoegd) in één of meer containers te begeven en/of drie, althans twee, containerzegels voorhanden te hebben.

Beslissingen over het bewijs

Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie mrs. N. Coenen en B. Leeuw vinden dat de feiten 1, 2 en 3 bewezen kunnen worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan op de volgende manier:
Feit 1
Hij op 14 februari 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen,
van 415 kilo cocaïne,
  • zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
  • contacten te onderhouden, informatie uit te wisselen en afspraken te maken met anderen over het invoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne in de haven van Rotterdam en
  • plaats te nemen in een gemanipuleerde container, welke container was geplaatst op een vrachtwagen en
  • zich in deze container naar het terrein van [bedrijf01], te laten brengen en
  • in deze container heimelijk en onbevoegd het terrein van [bedrijf01] te betreden en
  • zich aldaar op te houden in voornoemde container en
  • rugtassen, slaapzakken, voedingsmiddelen en telefoons voorhanden te hebben.
Feit 2
Hij op 14 februari 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het terrein van [bedrijf01], gelegen aan de [adres02].
Bewijsmotivering
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist.
Vrijspraak
Feit 3
Niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. In de eerste plaats moet kunnen worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie. Met organisatie wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Daarnaast is vereist dat de organisatie het plegen van Opiumwetmisdrijven tot oogmerk heeft. Tot slot moet worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan de criminele organisatie. In deze zaak schieten de bewijsmiddelen op zichzelf genomen voor deze bestanddelen tekort. Dat zou betekenen dat voor een bewezenverklaring, ieder bestanddeel afzonderlijk een bewijsredenering behoeft. Ook daarvoor bieden de bewijsmiddelen onvoldoende houvast en die redeneringen zouden blijven steken in aannames, feiten van algemene bekendheid en algemene vaststellingen. Dit zou uitmonden in een te globale bewijsmotivering met onvoldoende basis voor een bewezenverklaring.
Zaak B
De rechtbank kan vaststellen dat er op 16 september 2021 twee pakketten, met daarin twee kilo cocaïne, op het dak van een container in stack 207 zijn aangetroffen. De politie heeft vervolgens een zoekslag gemaakt in de nabij gelegen containerstacks. In stack 208 zijn drie personen, waaronder de verdachte, aangetroffen. De pakketten zijn dactyloscopisch onderzocht. Dit onderzoek heeft geen match opgeleverd met de verdachte. De verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de cocaïne ontkend. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij deze partij aangetroffen cocaïne, De enkele aanwezigheid op het haventerrein is, nu er geen link is tussen de aangetroffen partij en de verdachte onvoldoende voor een bewezenverklaring.
De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het primair en subsidiair aan hem ten laste gelegde in zaak B.

Verboden gedragingen en strafbaarheid

Kwalificatie
Zaak A
Feit 1
Medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, het zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Feit 2
Wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit worden gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid feiten en verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

Strafmotivering

Vooraf
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een straf opgelegd. In deze strafmotivering zullen de feiten en (persoonlijke) omstandigheden worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen.
De rechtbank heeft in dit geval gekozen voor een vorm van berechting waarin wordt gestreefd naar een snelle berechting en waarin bovendien de nadruk explicieter ligt op de met strafoplegging na te streven strafdoelen. Naast vergelding, waar maatschappelijk vaak het zwaartepunt ligt, wil de rechtbank ook de andere doelen van straf goed voor ogen houden: speciale preventie, generale preventie en resocialisatie. Deze vorm van berechting wordt aangeduid als de ‘Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting’ [1] (STMK). Een belangrijk thema van zo’n zitting is ‘naar de toekomst te kijken’. Hierbij past een zekere reflectie op het heden en het verleden. Daarbij heeft de verdachte nadrukkelijk ook een eigen rol. Als de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, inzicht kan geven in de oorzaken van zijn gedrag en kan reflecteren op zijn handelen, zet hij daarmee een eerste stap op de weg terug naar de maatschappij.
Eis van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben een gevangenisstraf geëist van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Zij gaan uit van meer feiten dan die door de rechtbank bewezen zijn verklaard.
Ernst van de feiten
Het gaat om ernstige feiten. De verdachten, die zijn geronseld om als uithalers van cocaïne aan de slag te gaan, hebben zich verstopt in een container om zo heimelijk het Rotterdamse haventerrein op te komen. Deze container is vervolgens geplaatst in een stack op het haventerrein. De verdachten verbleven dus illegaal in de Rotterdamse haven. Daar komt bij dat het geen gewone container betrof waarin zij zich bevonden. De container was namelijk geprepareerd en uitgerust om uithalers zoals de verdachten in staat te stellen om in andere containers verborgen cocaïne uit de haven te halen of te verplaatsen naar andere containers zodat anderen deze later onopgemerkt uit de haven kunnen ophalen. De handelingen van de verdachten zijn in dit geval blijven steken in een voorbereidende fase gericht op de invoer van een partij cocaïne van 415 kilo. Alhoewel de rol van de verdachte als uithaler substantieel kleiner is dan van degenen die dergelijke transporten organiseren, is hij niettemin een belangrijke en onmisbare schakel voor de georganiseerde criminaliteit. De samenleving heeft veel last van de gevolgen van de drugshandel en voor de bedrijven die gelieerd zijn aan de havens is de invoer van drugs en de veelvuldige aanwezigheid van de uithalers op het haventerrein een ware plaag.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld in België voor een soortgelijk feit tot (onder meer) een gevangenisstraf van 2 jaar.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de inhoudelijke verklaring die de verdachte op de zitting over zijn rol heeft afgelegd. Mede hiermee heeft de verdachte laten zien dat hij besef heeft van het foute van zijn handelen. De verdachte heeft verteld dat hij door jongens uit de buurt was benaderd voor een ‘klus’. De verdachte heeft de ‘klus’ aangenomen om een nog openstaande schuld te vereffenen en ook omdat hij er daarnaast € 5.000,- voor betaald zou krijgen. De ‘klus’ weigeren was geen optie gelet op de waarschijnlijke zeer nare gevolgen daarvan. De verdachte heeft erkend dat hij wel wist dat het om een ‘drugsklus’ ging. De verdachte wil zich nu focussen op een positieve toekomst. Hij heeft daarover veel met zijn ouders gesproken. Hij is van plan om na detentie een opleiding tot brandwacht te gaan volgen. De verdachte geeft aan dat hij open staat voor ondersteuning en begeleiding door de reclassering. Dit alles is voor de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat een matigende factor.
Conclusies
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat wordt onderstreept door uitspraken in soortgelijke zaken die de rechtbank op een rijtje heeft gezet. Toch zal de rechtbank niet overgaan tot alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank komt op een gevangenisstraf met een totaalduur van 30 maanden. Daarvan wordt 12 maanden onvoorwaardelijk en 18 maanden voorwaardelijk opgelegd.
De totaalduur van de straf doet recht aan het element van leedtoevoeging dat gelet op de ernst van de feiten niet kan en mag ontbreken in de straf. Die totaalduur komt ook tegemoet aan de strafdoelen van preventie. De verdachte moet goed begrijpen dat bij herhaling in de toekomst het vergeldingsdeel in de straf steeds groter zal zijn en dat daarnaast een voorwaardelijke straf van 18 maanden boven zijn hoofd hangt. Voor anderen - onder meer jonge mensen - moet ook duidelijk zijn dat dit niet de weg is naar het grote geld of het aflossen van eventuele schulden en dat hoge straffen volgen als zij net als de verdachte in de fout gaan.
Dat een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk is, biedt de verdachte de kans om het anders te gaan doen. Daarbij wordt hij geholpen door de algemene voorwaarde en bijzondere voorwaarden. De algemene voorwaarde waarschuwt hem. Als hij weer in de fout gaat en strafbare feiten pleegt kan het voorwaardelijke deel, 18 maanden gevangenisstraf, alsnog ten uitvoer worden gelegd. De bijzondere voorwaarden moeten de verdachte ook helpen om het niet zover te laten komen. Houdt hij zich niet aan deze bijzondere voorwaarden, dan kan ook de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf volgen.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

Beslissingen

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 in zaak A ten laste gelegde feit en het primair en subsidiair ten laste gelegde in zaak B heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 in zaak A ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, van 18 (achttien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten en verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij een door Reclassering Nederland aan te wijzen instantie, zolang en frequent als die reclasseringstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal meewerken aan een door de reclassering te bepalen gedragstraining, voor zover de reclassering dit nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. A. Boer en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J. Knook en J. Soeteman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 23 mei 2023.