ECLI:NL:RBROT:2023:5381

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/4895
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bewonersparkeervergunning door de Rechtbank Rotterdam met betrekking tot de Nadere regels parkeervergunningen Gorinchem 2019

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een bewonersparkeervergunning door het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem. De eisers, die zowel in Gorinchem als in België wonen, hadden eerder een parkeervergunning 'alle gebieden' ontvangen, maar deze was verlopen en de nieuwe aanvraag werd afgewezen op basis van de Nadere regels parkeervergunningen Gorinchem 2019. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor een bewonersvergunning, omdat zij niet ingeschreven stonden in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Gorinchem. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van de afwijzing voor de eisers niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen van de Nadere regels. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, omdat er geen bewijs was dat andere inwoners zonder BRP-inschrijving een vergunning hadden gekregen of dat er toezeggingen waren gedaan door de gemeente. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag voor de bewonersparkeervergunning.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4895

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser ] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

[naam eiseres], te [plaatsnaam 2] , eiseres,
samen eisers,
gemachtigde: mr. J.R. van Manen,
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam 3] , verweerder,

gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] .

Procesverloop

Met het besluit van 23 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een bewonersparkeervergunning afgewezen.
Met het besluit van 8 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben schriftelijk op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2023. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eisers hebben een woning in [plaatsnaam 3] en in [plaatsnaam 4] (België). Zij staan op het adres in België ingeschreven. De woning in [plaatsnaam 3] aan [adres] (de woning) is eigendom van eiseres. Eisers verblijven doorgaans tijdens de werkweek in de woning in [plaatsnaam 3] . Eisers zijn werkzaam bij [bedrijf] te [plaatsnaam 3] .
1.2.
Aan eisers was op 1 oktober 2018 een parkeervergunning ‘alle gebieden’ afgegeven. Bij brief van 19 juni 2019 heeft verweerder eisers meegedeeld dat deze parkeervergunning op 2 oktober 2019 verloopt. In deze brief heeft verweerder tevens meegedeeld dat per 1 januari 2019 nieuw parkeerbeleid geldt en dat daarin de vergunning ‘alle gebieden’ is komen te vervallen. Naar aanleiding van deze brief hebben eisers bij verweerder op 12 maart 2020 aan de balie op het gemeentehuis een aanvraag voor een parkeervergunning voor bewoners ingediend. Deze aanvraag is op diezelfde dag mondeling afgewezen. Eisers hebben hiertegen op 24 augustus 2020 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder met het primaire besluit de afwijzing van de bewonersparkeervergunning op schrift gesteld.
Totstandkoming van het bestreden besluit
2.1.
De Bezwaarschriftencommissie (de commissie) heeft verweerder geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid af te wijken, omdat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Volgens de commissie is de aanvraag om een bewonersparkeervergunning op juiste gronden afgewezen. Eisers voldoen immers niet aan de in artikel 7 van de Nadere regels parkeervergunningen Gorinchem 2019 (Nadere regels) opgenomen voorwaarde van inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Gorinchem. De commissie ziet echter bijzondere omstandigheden die daarin bestaan dat eisers al jaren in [plaatsnaam 3] wonen, altijd een parkeervergunning ‘alle gebieden' hebben gehad en dat gelet daarop de parkeerdruk in de binnenstad ook niet zal toenemen bij het verlenen van een bewonersvergunning.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft samengevat daaraan ten grondslag gelegd dat het parkeerbeleid rechtmatig is en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van het beleid kunnen rechtvaardigen.
Standpunt eisers
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij betogen, kort samengevat, dat verweerder in strijd met het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel handelt door hen geen parkeervergunning te verlenen, terwijl deze wel aan andere bewoners van de binnenstad van [plaatsnaam 3] wordt verleend. Eisers voeren aan dat zij dezelfde gemeentelijke belastingen betalen als alle andere inwoners. Zij verzoeken de rechtbank de Parkeerverordening gemeente Gorinchem 2021 (Parkeerverordening) en de Nadere regels exceptief te toetsen en buiten toepassing te laten omdat deze onevenredig zijn. Daarbij hebben eisers gewezen op andere gemeenten waar deze eis niet wordt gesteld. Volgens eisers zou vanwege de onevenredige uitwerking van het beleid afgeweken moeten worden. Eisers menen dat zij voldoende hebben aangetoond dat zij doordeweeks in [plaatsnaam 3] verblijven. Ook is dit te controleren. Ter onderbouwing hebben eisers onder meer verscheidene getuigenverklaringen ingebracht van de naaste buren en gesteld dat zij werkzaam zijn bij [bedrijf] in [plaatsnaam 3] . Eisers stellen dat inschrijving in de BRP aanzienlijke fiscale consequenties heeft en dat van hen niet kan worden verwacht dat ze zich in de BRP inschrijven alleen om een bewonersparkeervergunning te kunnen krijgen. Eisers betogen verder dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel handelt door geen bewonersparkeervergunning toe te kennen. Doordat aan hen in het verleden een parkeervergunning bewoners is verleend zonder dat zij in de BRP stonden ingeschreven, is het vertrouwen gewekt dat bij een nieuwe aanvraag door verweerder weer een parkeervergunning bewoners zou worden verleend.
Juridisch kader
4.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Parkeerverordening kan verweerder verschillende type parkeervergunningen verlenen, waaronder een bewonersvergunning (categorie l).
4.2.
Op grond van artikel 4 van de Nadere regels wordt een parkeervergunning verleend of verlengd wanneer de aanvrager voldoet aan de criteria uit afdeling II van deze Nadere regels.
4.3.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Nadere regels verleent verweerder, op aanvraag, een bewonersvergunning, indien:
a. aanvrager volgens de BRP woonachtig is in het gebied, waarvoor de parkeervergunning
mag worden aangevraagd, of zich tijdens de aanvraag meteen laat overschrijven op een
adres gelegen in het gebied, waarvoor de parkeervergunning mag worden aangevraagd;
b. het opgegeven kenteken niet behoort tot een voertuig uit de categorieën recreatieve
voertuigen en grote voertuigen, zoals bedoeld in artikel 5.6, artikel 5.8 en artikel 5.9 van
de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
c. op het adres van de aanvrager nog niet het maximaal aantal uit te geven
parkeervergunningen is uitgegeven, rekening houdende met lid 2 en lid 3;
d. voor de totale zone nog niet het maximum aantal uit te geven bewonersvergunningen is
uitgegeven;
e. voor de totale zone nog niet het maximum aantal uit te geven parkeervergunningen is
uitgegeven.
Beoordeling door de rechtbank
5. Niet in geschil is dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor een bewonersvergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de Nadere regels. In beginsel was verweerder dus bevoegd om de aanvraag voor een parkeervergunning bewoners te weigeren. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder de Nadere regels mocht en of er voor verweerder aanleiding had moeten zijn om van de eis van inschrijving in de BRP in dit geval af te wijken.
Toetsing van het beleid aan het evenredigheidsbeginsel
6.1.
Ter zitting hebben eisers toegelicht waarom zij willen dat de Parkeerverordening exceptief wordt getoetst. Zij menen dat de Parkeerverordening en de Nadere regels dusdanig met elkaar verweven zijn, dat de Parkeerverordening exceptief zou moeten worden getoetst. De BRP-eis achten eisers voor het te voeren parkeerbeleid niet noodzakelijk en onevenredig. De rechtbank stelt vast dat de eis van inschrijving in de BRP voor een bewonersvergunning niet is opgenomen in de Parkeerverordening, maar in de Nadere regels. Het bestreden besluit berust in zoverre dan ook niet op een concrete bepaling uit de Parkeerverordening. Dat maakt dat de rechtbank de Parkeerverordening niet exceptief hoeft te toetsen.
6.2.
De Nadere regels betreffen beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Ingevolge artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb kan weliswaar geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende de vaststelling van een beleidsregel, maar deze bepaling staat er niet aan in de weg dat de bestuursrechter in een concrete zaak de rechtmatigheid van een beleidsregel kan toetsen (exceptieve toetsing). Deze toetsing houdt in dit geval in dat de beleidsregel buiten toepassing blijft, indien deze in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift of in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het vaststellen van beleid betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. In de toetsing door de rechter spelen geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid een rol. (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285).
6.3.
Verweerder heeft toegelicht dat hij met artikel 7, eerste lid, onder a van de Nadere regels invulling heeft gegeven aan de discretionaire bevoegdheid om parkeervergunningen te verlenen. Daarbij heeft verweerder voor de bewonersvergunning bewust gekozen voor de eis van een inschrijving in de BRP. Dit is volgens verweerder een gebruikelijk en standaard toetsingscriterium bij parkeervergunningen dat zorgt voor een zo goed en eerlijk mogelijk uitvoerbaar en controleerbaar vergunningsstelsel. Het betreft een eenduidig criterium waardoor besluitvorming transparant en controleerbaar is. Om de parkeerdruk in het centrum van [plaatsnaam 3] te verminderen gelden er strenge regels voor het verkrijgen van een parkeervergunning en is de controle aangescherpt.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de hierboven gegeven toelichting afdoende heeft gemotiveerd waarom is gekozen voor de voorwaarde dat de aanvrager van een parkeervergunningbewoners ingeschreven in de BRP moet staan. De rechtbank acht die keuze, mede gelet op de aan verweerder toekomende beleidsruimte, geschikt en noodzakelijkgelet op het belang van een goed uitvoerbaar en controleerbaar vergunningenstelsel en met het op het reguleren van de parkeerdruk in [plaatsnaam 3] . Met de eis van een BRP-inschrijving is het begrip bewoner voor iedereen duidelijk afgebakend. De rechtbank acht de door verweerder gemaakte belangenafweging in het algemeen ook niet onevenwichtig. Dat verweerder ook voor een ander, ruimer, criterium had kunnen kiezen, maakt niet dat het gestelde criterium onevenredig en daarmee onrechtmatig is. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat aan artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Nadere regels zodanige gebreken kleven dat die bepaling buiten toepassing gelaten moet worden.
Moest verweerder van het eigen beleid afwijken?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet van het beleid hoefde af te wijken. Het beroep van eisers op artikel 4:84 van de Awb slaagt niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de gevolgen voor eisers wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de Nadere regel te dienen doelen. Dat eisers niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning bewoners in [plaatsnaam 3] , terwijl zij daar een woning in eigendom hebben waar zij een groot deel van de week verblijven, zij daar werkzaam zijn en zij alle gemeentelijke belastingen betalen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet als bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb hoeven aanmerken. Hoewel het niet verkrijgen van een bewonersparkeervergunning voor eisers nadelig is, ziet de rechtbank niet in dat die gevolgen voor eisers zo onevenredig zijn dat verweerder van het beleid had moeten afwijken. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eisers zich in de BRP in [plaatsnaam 3] als bewoner kunnen inschrijven, maar daar om fiscale redenen van afzien en dat zij - weliswaar tegen een hoger tarief en met wat meer moeite - in de buurt van de woning kunnen parkeren.
Gelijkheidsbeginsel
8. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Niet gebleken is dat sprake is van gelijke gevallen. Het relevante onderscheid dat verweerder in de Nadere regels heeft kunnen maken is dat inwoners van [plaatsnaam 3] die ingeschreven staan in de BRP wel een bewonersvergunning (kunnen) krijgen en inwoners die niet ingeschreven staan niet. Dat er bewoners van [plaatsnaam 3] een bewonersvergunning zouden hebben die eveneens niet staan ingeschreven in de BRP hebben eisers niet gesteld en is evenmin gebleken.
Vertrouwensbeginsel
9.1.
Het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en, zo ja, hoe. De rechtbank is van oordeel dat eisers hieraan niet hebben voldaan.
9.2.
Verweerder heeft ter zitting en in het verweerschrift toegelicht dat de parkeervergunning die in oktober 2018 aan eisers is verleend geen bewonersvergunning betreft maar een zogenoemde vergunning ‘alle gebieden’. Dit blijkt tevens uit de bij het beroepschrift ingebrachte brief van 1 oktober 2018 met een aangehechte parkeerkaart waarop staat aangegeven ‘Alle Gebieden’. Voor de laatst genoemde vergunning gold volgens artikel 12 van de Nadere regels de eis van inschrijving in de BRP niet. De toekenning van een parkeervergunning ‘alle gebieden’ in oktober 2018, betekent niet dat er door verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan dan wel gedragingen zijn verricht waaruit eisers en anderen konden en mochten afleiden dat verweerder bij een nieuwe aanvraag een bewonersparkeervergunning zou verlenen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen bewonersvergunning krijgen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Sahin, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 juni 2023.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.