In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van de Faillissementswet. Verzoeker heeft op 6 april 2023 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw, waarbij hij vroeg om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat verweerster, een verhuurder, het vonnis van 22 oktober 2019 tot ontruiming van zijn huurwoning ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 20 april 2023 is gebleken dat verzoeker, ondanks een huurachterstand van € 2.011,67, voldoende inkomsten heeft uit een WW-uitkering en dat er budgetbeheer zal worden opgestart door de schuldhulpverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw, en dat verzoeker in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. De rechtbank heeft echter besloten om het moratorium te beperken tot drie maanden in plaats van de verzochte zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van de voorlopige voorziening.