ECLI:NL:RBROT:2023:5352

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
FT EA 23/338 en FT EA 23/339
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moratorium en voorlopige voorziening in faillissementsprocedure met betrekking tot huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van de Faillissementswet. Verzoeker heeft op 6 april 2023 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw, waarbij hij vroeg om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat verweerster, een verhuurder, het vonnis van 22 oktober 2019 tot ontruiming van zijn huurwoning ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 20 april 2023 is gebleken dat verzoeker, ondanks een huurachterstand van € 2.011,67, voldoende inkomsten heeft uit een WW-uitkering en dat er budgetbeheer zal worden opgestart door de schuldhulpverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw, en dat verzoeker in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. De rechtbank heeft echter besloten om het moratorium te beperken tot drie maanden in plaats van de verzochte zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van de voorlopige voorziening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 1 mei 2023
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 6 april 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 6 april 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 20 april 2023.
Ter zitting van 20 april 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw L.C.A. van Dam, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer mr. J.A. Westdijk, werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., namens [verweerster], gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De heer mr. J.A. Westdijk heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het tussen de rechtsvoorganger van verweerster en verzoeker gewezen vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat budgetbeheer zal worden opgestart en dat er voor het minnelijke schuldhulpverleningstraject al diverse voorbereidingshandelingen zijn getroffen. Verzoeker ontvangt daarnaast, sinds maart 2023, inkomsten op basis van een WW-uitkering. Met de huidige inkomsten, en met behulp van budgetbeheer, is verzoeker in staat om de vaste lasten volledig en op tijd te betalen. Schuldhulpverlening heeft daarnaast verklaard dat beschermingsbewind wordt overwogen.

3..Het verweer

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Ten tijde van het vonnis van september 2019 (rechtbank: begrepen wordt het vonnis van oktober 2019) bedroeg de huurachterstand € 2.148,79. De huurachterstand tot en met april 2023 bedraagt € 2.011,67. Verzoeker heeft de huurachterstand dan ook niet noemenswaardig ingelopen. Nu verzoeker de huur van maart 2023 en april 2023 niet heeft betaald, heeft verweerster er geen vertrouwen in dat verzoeker de toekomstige huurtermijnen wel zal betalen.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 22 maart 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 12 april 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 22 oktober 2019 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker ontvangt een WW-uitkering. Verzoeker heeft daarmee voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen. Daarnaast heeft schuldhulpverlening verklaard dat budgetbeheer op korte termijn zal worden opgestart en wordt overwogen om beschermingsbewind aan te vragen. De vaste lasten zullen daarmee, met behulp van de budgetbeheerder, tijdig voldaan worden. Verzoeker heeft positieve ontwikkelingen in gang gezet. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
In de omstandigheid dat verzoeker, onder meer, de recente huurtermijnen van maart 2023 en april 2023 nog niet heeft betaald en de verhuurder er belang bij heeft dat de huurschuld niet verder oploopt, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de verzochte termijn van zes maanden. De rechtbank zal het moratorium toewijzen voor drie maanden.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 22 oktober 2019 op verzoek van de rechtsvoorganger van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [woonplaats], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van
drie maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2023.