ECLI:NL:RBROT:2023:5247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
C/10/653202 / JE RK 23-418
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De zaak werd behandeld naar aanleiding van een verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die de belangen van de kinderen behartigt. De moeder van de kinderen, die bijgestaan werd door haar advocaat mr. N. Schiettekatte, heeft geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat beide kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige01] heeft een licht verstandelijke beperking en [minderjarige02] vertoont een ontwikkelingsachterstand. De moeder heeft in het verleden onvoldoende kunnen profiteren van de geboden hulpverlening, wat haar in staat heeft gesteld om de ontwikkelingsbedreiging van haar kinderen af te wenden. De kinderrechter heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling van beide kinderen te verlengen voor de duur van een jaar, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de kinderen in hun huidige pleeggezin blijven, totdat er meer duidelijkheid is over hun perspectief, wat door de Raad voor de Kinderbescherming zal worden onderzocht. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/653202 / JE RK 23-418
datum uitspraak: 19 april 2023
beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige01 ],

geboren op [geboortedatum01] 2019 te [geboorteplaats01], hierna te noemen: [minderjarige01 ]
,

[minderjarige02],

geboren op [geboortedatum02] 2022 te [geboorteplaats02], hierna te noemen: [minderjarige02].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam01],

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats01],
advocaat: mr. N. Schiettekatte, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloopHet verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 20 februari 2023, ingekomen bij de griffie op 21 februari 2023,
- het e-mailbericht van de moeder van 8 maart 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 12 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat voornoemd,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam02].
De kinderrechter heeft bijzondere toegang tot de zitting verleend aan [naam03], de tante
moederszijde (mz) en aan [naam04], de grootmoeder mz.

De feitenHet ouderlijk gezag over [minderjarige01 ] en [minderjarige02] wordt uitgeoefend door de moeder.

[minderjarige01 ] en [minderjarige02] verblijven ieder in een (perspectiefbiedend) pleeggezin.
Bij beschikking van 16 juli 2019 is [minderjarige01 ] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 21 april 2023. De kinderrechter heeft bij beschikking van 6 oktober 2022 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige01 ] in een pleeggezin. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 21 april 2023.
Bij beschikking van 21 april 2022 is [minderjarige02] onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 21 april 2023.

Het verzoek en het standpunt van de GI

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige01 ] en [minderjarige02] te verlengen voor de duur van een jaar en verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01 ] en [minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. [minderjarige01 ] verblijft nu enige tijd in een perspectiefbiedend pleeggezin. Daar ontwikkelt hij zich goed. Hij wordt door zijn pleegouders voldoende gestimuleerd en is steeds beter in staat om contact met anderen te maken. [minderjarige01 ] is aangemeld bij een kinderdagcentrum waar hij hopelijk snel terecht kan. Ook [minderjarige02] verblijft in een perspectiefbiedend pleeggezin. Gezien wordt dat zij achter loopt in haar ontwikkeling. Zo kan zij nog niet lopen en maakt zij slechts vluchtig oogcontact met anderen. [minderjarige02] moet regelmatig naar de fysiotherapeut en de logopedist. Op dit moment is er voor beide kinderen een keer in de twee weken een omgangsmoment met de moeder dat wordt begeleid door de pleegouders. De moeder heeft goed contact met de pleegouders en zij heeft een sterke band met [minderjarige01 ]. Het contact tussen de moeder en [minderjarige02] verloopt moeizamer. De moeder lijkt het moeilijk te vinden om aan te sluiten op het spel en de behoeften van [minderjarige02]. Een uitbreiding van de omgangsmomenten is niet wenselijk, omdat [minderjarige02] spanningen laat zien rondom de omgangsmomenten.
Ondanks dat de moeder veel liefde naar haar kinderen toont en graag de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich wil nemen, is zij niet in staat om aan te sluiten bij de grote opvoedvraag van de beide kinderen. Uit de gezinsopname van de moeder met [minderjarige01 ] is gebleken dat de moeder over onvoldoende basale opvoedvaardigheden beschikt om voor de kinderen te kunnen zorgen. Zo zijn er zorgen over haar emotionele beschikbaarheid, het aanhouden van structuur en zorgen over de basale zaken, zoals de voeding van [minderjarige01 ] en het aanschaffen van het juiste schoeisel. De tips die vanuit de hulpverlening worden gegeven beklijven niet. Daarnaast ziet de GI dat [minderjarige01 ] te weinig is gestimuleerd in de opvoedsituatie. De moeder heeft weliswaar niet de kans gekregen om voor [minderjarige02] te zorgen, maar tijdens de gezinsopname is gezien dat de moeder over te weinig opvoedvaardigheden beschikt. De begeleiding die de moeder nodig heeft bij de opvoeding van de kinderen, is niet voorhanden.
In november 2022 is door de GI al bepaald dat het perspectief van beide kinderen niet meer bij de moeder ligt. Het perspectiefbesluit moet nu getoetst worden door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Dit kan enkele maanden in beslag nemen. In de tussentijd is het belangrijk dat het verblijf van beide kinderen in hun huidige pleeggezin wordt voortgezet.

Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt geen verweer gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de duur van de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van 23 december 2022 en 13 januari 2023. Er is nog geen zittingsdatum door het gerechtshof bepaald. De moeder is het er niet mee eens dat het perspectief van de kinderen al in de beschikking van 13 januari 2023 lijkt te zijn bepaald, terwijl er nog geen onderzoek door de Raad naar het perspectief heeft plaatsgevonden. In augustus 2022 heeft de kinderrechter geoordeeld dat het verloop van de gezinsopname van de moeder en [minderjarige01 ] niet leidend mag zijn voor het bepalen van het perspectief van [minderjarige02]. De zorgen rondom [minderjarige01 ] kunnen volgens de moeder niet op eenzelfde lijn worden gesteld met de zorgen rondom [minderjarige02], omdat [minderjarige01 ] een zwaardere opvoedvraag heeft dan [minderjarige02]. De conclusies die de GI nu trekt rondom de opvoedvaardigheden van de moeder, zijn echter wederom gebaseerd op het verloop van de gezinsopname van [minderjarige01 ] en de moeder. Hierdoor krijgt de moeder niet de kans om te laten zien dat zij wel in staat is voor [minderjarige02] te zorgen. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zo beschikt zij sinds een aantal maanden over een woning en krijgt zij hulp voor haar persoonlijke problematiek. Ook verloopt het contact met de pleegouders van de kinderen goed. Daarnaast vindt de moeder dat niet langer aan de gronden voor een uithuisplaatsing wordt voldaan, nu de GI heeft bepaald dat het perspectief van de kinderen niet meer thuis ligt en er dus niet meer wordt gewerkt aan een thuisplaatsing. De moeder verzoekt daarom de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur toe te wijzen en het overige deel aan te houden, in afwachting van het onderzoek van de Raad evenals de beslissing van het gerechtshof op het hoger beroep.

De beoordeling

Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [minderjarige01 ] en [minderjarige02] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Bij zowel [minderjarige01 ] als [minderjarige02] is sprake van kindeigenproblematiek. [minderjarige01 ] kampt met een licht verstandelijke beperking waardoor hij een zwaardere opvoedvraag heeft en bij [minderjarige02] lijkt sprake te zijn van een ontwikkelingsachterstand. Daarnaast is bij de moeder sprake van persoonlijke problematiek. De moeder heeft in het verleden laten zien onvoldoende van de hulpverlening te kunnen profiteren. De moeder is daarom onvoldoende in staat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen onder eigen verantwoordelijkheid te doen afwenden. Gelet hierop acht de kinderrechter voortzetting van de betrokkenheid van een jeugdbeschermer van belang.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor de verlenging van de ondertoezichtstelling [1] . De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige01 ] en [minderjarige02] verlengen voor de duur van een jaar.
Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
De kinderrechter is ook van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige01 ] en [minderjarige02] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding [2] . De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01 ] en [minderjarige02] verlengen. Hieronder legt de kinderrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De GI heeft in november 2022 bepaald dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt. Hoewel [minderjarige01 ] een zwaardere opvoedvraag heeft dan [minderjarige02], volgt uit de bevindingen van Yulius tijdens de gezinsopname dat de zorgen over de verzorging en opvoeding van [minderjarige01 ] vooral betrekking hebben op het algemene functioneren en de algemene en basale opvoedvaardigheden van de moeder. Uit de eindevaluatie van Yulius van 13 september 2022 komt naar voren dat de moeder vanwege haar eigen beperking onvoldoende aansluit bij de behoeften van [minderjarige01 ] en dat zij niet voldoende profiteert van de hulpverlening. Het lukt de moeder volgens Yulius door haar eigen problematiek niet om zonder begeleiding en stimulering voor de (basale) opvoeding van [minderjarige01 ] zorg te dragen. Zo zijn er zorgen over haar emotionele beschikbaarheid, het aansluiten bij wat [minderjarige01 ] nodig heeft, het aanhouden van een dagstructuur en het voorop lopen in de opvoeding. Uiteindelijk is besloten om [minderjarige02] niet bij te plaatsen, omdat de plaatsing van [minderjarige02] bij de moeder tijdens de gezinsopname als niet haalbaar en te risicovol werd gezien voor [minderjarige02]. De GI heeft na de gezinsopname getracht een passende moeder-kindvoorziening te vinden voor de moeder en [minderjarige01 ] waar de moeder de noodzakelijke intensieve begeleiding zou kunnen krijgen, maar deze voorzieningen zijn er niet.
Met de GI is de kinderrechter dan ook van oordeel dat de zorgen over het algemene functioneren van de moeder en haar algemene opvoedvaardigheden ook gelden ten aanzien van [minderjarige02]. De kinderrechter ziet dat de moeder veel van beide kinderen houdt en begrijpt de wens van de moeder om te laten zien dat ze wel voor [minderjarige02] kan zorgen. Gelet op de bevindingen van Yulius ziet de kinderrechter hiervoor echter geen mogelijkheden.
In de komende periode zal het perspectiefbesluit van de GI door de Raad getoetst worden. Gelet op de door de GI genoemde wachttijd bij de Raad zal het nog enkele maanden duren voordat de Raad zal starten met dit onderzoek en er vervolgens duidelijkheid zal komen over het perspectief van [minderjarige01 ] en [minderjarige02]. Ook dient de beslissing van het gerechtshof in hoger beroep te worden afgewacht. Anders dan is betoogd door de advocaat van de moeder, ziet de kinderrechter daarom onvoldoende aanleiding om de maatregelen voor een kortere duur te verlengen dan verzocht. Het zal nog enige tijd duren voordat het Raadsonderzoek is afgerond en het gerechtshof een beslissing heeft genomen. De kinderrechter acht het intussen van groot belang dat het verblijf van [minderjarige01 ] en [minderjarige02] in hun huidige pleeggezin wordt voortgezet.
De kinderrechter verwacht van de GI dat, als het Raadsrapport of de beslissing van het gerechtshof daartoe aanleiding geeft, opnieuw het perspectief van [minderjarige01 ] en [minderjarige02] wordt bezien.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01 ] en [minderjarige02] tot 21 april 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01 ] en [minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg tot 21 april 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.L. Blijdorp, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.

Voetnoten

1.Zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Zie artikel 1:265c, tweede lid, BW.