ECLI:NL:RBROT:2023:5184

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
C/10/655198 / JE RK 23-700
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel rechtbank over noodzaak beëindiging ouderlijk gezag in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juni 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag van de moeder, omdat er zorgen waren over de opvoedvaardigheden van de moeder, die in het verleden te maken had gehad met verslaving en huiselijk geweld. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en de betrokken partijen, waaronder de moeder, vader, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling, gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 22 april 2020 onder toezicht staan en uit huis zijn geplaatst bij de vader. De moeder heeft in de afgelopen maanden positieve ontwikkelingen doorgemaakt, waaronder het ontvangen van hulpverlening en het verbeteren van haar communicatie met de vader. De rechtbank oordeelt dat, hoewel er zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van de moeder, er op dit moment onvoldoende bewijs is dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.

De rechtbank concludeert dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder niet kan worden toegewezen, omdat de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken en er een gezamenlijke wens is van de ouders en de kinderen dat de moeder haar gezag behoudt. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad af en benadrukt dat verdere onderzoeken naar de haalbaarheid van de plannen voor de kinderen noodzakelijk zijn.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige Kamer
zaakgegevens: C/10/655198 / JE RK 23-700
datum uitspraak: 1 juni 2023

beschikking oordeel rechtbank over noodzaak beëindiging ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2009 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige01] ,
[minderjarige02],
geboren op [geboortedatum02] 2012 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige02] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zoetermeer,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Zoetermeer,

[moeder01] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bijgestaan door mr. W.A. Berghuis, kantoorhoudende te Dordrecht,

[vader01] ,

hierna te noemen de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[stiefmoeder01] ,

hierna te noemen de stiefmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 9 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 28 maart 2023;
- het verzoek tot onderzoek van de GI van 31 december 2021, binnengekomen bij de griffie op 9 mei 2023;
- het verzoek voorleggen gezagsbeëindigende maatregel aan de rechter van de GI van 3 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 9 mei 2023;
- de visie van de GI met bijlagen van 9 mei 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de brief met bijlage van mr. Berghuis van 11 mei 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 15 mei 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] , die voorafgaand aan de zitting ieder apart zijn gehoord,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam01] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam02] .
Opgeroepen en niet verschenen is de stiefmoeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 april 2020 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] uitgesproken. Sinds 22 april 2020 zijn [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst bij de vader. Deze maatregelen duren nog steeds voort en zijn laatstelijk verlengd bij beschikking van 14 april 2023 tot 22 april 2024.
De GI die de ondertoezichtstelling over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] uitvoert, heeft de Raad verzocht het oordeel van de rechtbank te vragen, of beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] noodzakelijk is.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht te beoordelen, of beëindiging van het gezag van de moeder over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] noodzakelijk is.
De Raad heeft ter zitting het volgende toegelicht. Een gezagsbeëindiging van de moeder was ten tijde van het raadsonderzoek niet passend. Gezien de recente ontwikkelingen is die visie van de Raad niet veranderd. Er moet nog verder gewerkt worden aan de opvoedvaardigheden van de moeder en haar relatie met de kinderen. Zeker nu nog niet duidelijk is of [voornaam minderjarige01] bij de moeder gaat wonen, is een gezagsbeëindiging niet passend. Dat wil niet zeggen dat er geen zorgen zijn. Nu het plan is dat zowel [voornaam minderjarige01] als moeders jongste dochter [kind01] weer bij de moeder gaan wonen, is het belangrijk dat daar zicht op is. Daar loopt de ondertoezichtstelling voor. In het geval dat [voornaam minderjarige01] inderdaad bij de moeder gaat wonen, is het juist handig dat zij nog beslissingen kan nemen en dus haar gezag behoudt. Daar komt bij dat beide ouders een gezagsbeëindiging van de moeder niet wenselijk vinden.

De standpunten

De GI heeft ter zitting het volgende toegelicht. De GI heeft in 2021 bepaald dat het perspectief van [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige01] bij de vader ligt. De GI beschouwt het als een groot risico dat de moeder haar gezag behoudt, ook wanneer [voornaam minderjarige01] bij de moeder zou gaan wonen. De moeder neemt niet haar verantwoordelijkheden als ouder. Zij is niet goed bereikbaar en zet niet tijdig haar handtekening wanneer die nodig is voor de kinderen. Het lukt de GI niet om grip te krijgen op wat er precies speelt bij de moeder. De GI heeft er geen zicht op wat maakt dat het de moeder niet lukt bereikbaar te zijn en tijdig handtekeningen te zetten. De GI kan zich niet vinden in het beeld dat door de behandelaar van Point O en door de moeder ter zitting wordt geschetst. Dit beeld is positiever dan de ervaring die de GI met de moeder heeft. Voor de GI is het nog altijd onduidelijk of de moeder een stabiel opvoedklimaat kan bieden met veel structuur. Hoewel Point O en De Brijder aangeven van wel, is de GI daar sceptisch over. Er is sprake van veel ambivalentie. Zeker als ook [kind01] weer bij de moeder gaat wonen, betekent dit dat er veel van de moeders draagkracht gevraagd wordt. Het is fijn dat de ouders daarover goed kunnen communiceren, maar het is een erg optimistisch plan. Er zijn toenemende zorgen over het gedrag van [voornaam minderjarige01] . Wanneer de moeder haar gezag behoudt, ziet de GI dat als risico voor de inzet en continuering van behandeling en onderzoek voor [voornaam minderjarige01] .
De vader heeft ter zitting het volgende toegelicht. Het verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindiging van de moeder is ingediend in een tijd waarin het lastig was om de handtekening van moeder te krijgen voor onder andere de inzet van hulp. De moeder was niet goed bereikbaar en dit duurde erg lang. Sinds een aantal maanden is de situatie flink verbeterd. De ouders communiceren goed in het belang van de kinderen en zij zitten doorgaans op één lijn. De vader heeft er vertrouwen in dat het de ouders lukt om dit vol te houden. De ouders zijn gezamenlijk overeengekomen dat [voornaam minderjarige01] na de zomervakantie bij de moeder gaat wonen. Het lukt de vader niet om met het gedrag van [voornaam minderjarige01] om te gaan. Het is daarom beter dat zij bij de moeder een nieuwe start gaat maken. Hierop vooruitlopend is het handig als de moeder haar gezag blijft behouden. Het gaat nu goed.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder heeft een lastige periode achter de rug. De moeder is verslaafd geraakt aan medicatie en alcohol. Zij heeft hiervoor hulp gekregen. Door haar problematiek had de moeder weinig draagkracht, waardoor zij ook periodes niet goed bereikbaar was. Inmiddels gaat het een stuk beter met de moeder. Zij verblijft al anderhalf jaar in een safehouse en zij is al een lange tijd clean. De moeder krijgt binnenkort de sleutels van haar nieuwe woning en zij ontvangt nog altijd begeleiding voor zichzelf vanuit Point O. Het plan is dat [voornaam minderjarige01] en [kind01] bij de moeder komen wonen. Vanuit de ondertoezichtstelling van [kind01] zal er opvoedondersteuning ingezet gaan worden. De wens van de moeder is dat dit ook voor [voornaam minderjarige01] ingezet kan worden. Nu het plan is dat [voornaam minderjarige01] bij de moeder zal gaan wonen, is het niet passend dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. Voor het zetten van een handtekening zijn er minder ingrijpende alternatieven. De moeder heeft goed contact met de jeugdbeschermer van [kind01] . Die jeugdbeschermer geeft aan dat de moeder zich goed aan de afspraken houdt en zij is positief over de samenwerking. De samenwerking met de jeugdbeschermer van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] loopt daarentegen stroef. Namens de moeder is verzocht het verzoek af te wijzen.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De zorgen zijn met name gelegen in de sociaal emotionele ontwikkeling van de kinderen. [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] hebben een belast verleden. De moeder kampte met een medicatie- en alcoholverslaving, waarvoor zij meerdere keren is opgenomen bij De Brijder. Hierdoor is de moeder meerdere keren langere periodes niet beschikbaar geweest voor de kinderen, zowel fysiek als emotioneel. Daarnaast zijn [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] belast met het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden tussen de moeder en een ex-partner, de vader van [kind01] , en de psychiatrische problematiek van deze ex-partner. [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] zouden mogelijk zelf ook slachtoffer geweest zijn van huiselijk geweld. Door dit geweld hebben [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] samen met de moeder in diverse opvanghuizen verbleven. De zorgen waren uiteindelijk van dien aard dat zij met een machtiging uithuisplaatsing bij de vader zijn geplaatst. Al deze gebeurtenissen bij elkaar genomen hebben ongetwijfeld een grote impact op [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] gehad. Beiden kinderen lijken daarnaast in een loyaliteitsconflict terecht gekomen te zijn. Ook zijn er zorgen ten aanzien van het persoonlijk functioneren van beide kinderen. Met name ten aanzien van [voornaam minderjarige01] nemen deze zorgen toe. In het kindgesprek met de voorzitter geeft [voornaam minderjarige01] aan dat zij niet lekker in haar vel zit. [voornaam minderjarige01] heeft vaker last van frustraties en woedeaanvallen, voornamelijk in de thuissituatie bij de vader. [voornaam minderjarige01] en de vader lijken elkaar hierin te versterken. [voornaam minderjarige01] geeft aan dat de hulpverlening die hiervoor is ingezet, niet helpt.
Deze zorgen brengen echter niet mee dat op dit moment is gebleken dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De afgelopen maanden is immers sprake van een aantal positieve ontwikkelingen. De moeder ontvangt hulpverlening vanuit Point O, die onder andere bestaat uit intensieve verslavingsbehandeling. De behandelaar van de moeder is overwegend positief. De moeder is al anderhalf jaar clean, zij werkt goed mee, is gegroeid in haar ontwikkeling en stelt zich coöperatief op. Daarnaast zijn de ouders inmiddels weer in staat om met elkaar te communiceren over de kinderen. De ouders lijken elkaar daarin gevonden te hebben. Dat is erg positief. Vanwege de toenemende spanningen in de relatie tussen [voornaam minderjarige01] en de vader, heeft [voornaam minderjarige01] de wens geuit om bij haar moeder te wonen. De ouders zijn overeengekomen dat [voornaam minderjarige01] na de zomervakantie bij de moeder zal gaan wonen. Ook ten aanzien van moeders jongste dochter [kind01] zijn er plannen voor een thuisplaatsing. De rechtbank is met de GI van oordeel dat dit veel van de moeders draagkracht zal gaan vragen. Er is op dit moment onvoldoende duidelijkheid over de opvoedcapaciteiten van de moeder. Evenmin is duidelijk of de moeder in staat zal zijn om [voornaam minderjarige01] (en [kind01] ) een stabiele, rustige en emotioneel veilige opvoedomgeving te bieden. In het kader van de ondertoezichtstelling is het daarom noodzakelijk dat de haalbaarheid van deze plannen onderzocht gaat worden en dat er zicht is op een eventuele plaatsing bij de moeder. Nu hierover nog geen duidelijkheid bestaat, kan op dit moment niet worden geoordeeld dat de moeder niet in staat is de verzorging en de opvoeding te dragen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de aanvaardbare termijn op dit moment nog niet is verstreken, nu beide kinderen al geruime tijd uit huis zijn geplaatst bij de vader met gezag en er een wens is vanuit de vader, de moeder en [voornaam minderjarige01] dat [voornaam minderjarige01] bij de moeder met gezag gaat wonen. Daarnaast geven zowel beide ouders als [voornaam minderjarige01] aan dat zij graag willen dat de moeder haar gezag behoudt, terwijl [voornaam minderjarige02] in het kindgesprek heeft aangegeven dat het haar niet uitmaakt of haar moeder wel of geen beslissingen over haar mag nemen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a, BW is voldaan en zal daarom niet ambtshalve de beëindiging van het gezag van de moeder uitspreken. De rechtbank wijst het verzoek af.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. van den Herik, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. S. Riege en W.J. Loorbach, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.