In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juni 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag van de moeder, omdat er zorgen waren over de opvoedvaardigheden van de moeder, die in het verleden te maken had gehad met verslaving en huiselijk geweld. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en de betrokken partijen, waaronder de moeder, vader, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling, gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 22 april 2020 onder toezicht staan en uit huis zijn geplaatst bij de vader. De moeder heeft in de afgelopen maanden positieve ontwikkelingen doorgemaakt, waaronder het ontvangen van hulpverlening en het verbeteren van haar communicatie met de vader. De rechtbank oordeelt dat, hoewel er zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van de moeder, er op dit moment onvoldoende bewijs is dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.
De rechtbank concludeert dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder niet kan worden toegewezen, omdat de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken en er een gezamenlijke wens is van de ouders en de kinderen dat de moeder haar gezag behoudt. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad af en benadrukt dat verdere onderzoeken naar de haalbaarheid van de plannen voor de kinderen noodzakelijk zijn.